m m1 L ftjjjj/ v n ni r Ö1 J 1 VULAJM Stille heersers in Zuidzee-paradijs Een Zoeklicht Iff 1 GEHEIME GENOOTSCHAPPEN (III) Vijftig jaar geleden waren de toestanden er helemaal niet paradijsachtig! Bevolking leefde onder zware terreur WOORD VAN BEZINNING DE TIEN GEBODEN ALS AANWIJZIGINGEN VOOR EEN GELUKKIGER LEVEN V. v OP DE BOEKENMARKT „DE PEN ALS BANBLIKSEM" 4e Jaargang no. 39 Zaterdag 29 september 1956 T**T" Een jettgcftge stille heerser' van een der Zuidzee-eilan- den. De don kere plekken op de wangen zijn het ..lid- maatschaps- bewijs van een geheim ge nootschap. Een dichterlijk aangelegd reiziger schreef het jaren geleden: Wie de eilanden in de Stille Zuidzee niet kent. heeft het paradijs op aarde gemist." En inderdaad is het zo, dat een kort verblijf reeds voldoende is om vast te kunnen stellen, dat die (talloze) eilanden en eilandjes niet Europees, niet Aziatisch en niet Australisch zijn, doch louter en alleen „Zuidzees" Dit betekent, dat het natuurlijk klimaat daar paradijsachtig is en dit geldt tegenwoordig ook van het geestelijk en sociaal klimaat. Let wel, tegenwoordig! Vroeger, tot aan het begin onzer eeuw toe, was dit laatste anders. Ook toen waren die eilanden paradijsjes gelijk, maar het waren paradijsjes, die voor velen levensgevaarlijk waren. Dat dit zo was, kwam omdat Stille Heersers er de scepter zwaaiden. Die Stille Heersers waren de leden der geheime genootschappen. ALOM op de eilanden regeerden hoofdlieden. Zij golden als di recte nazaten van de oervaders van de stammen. Zij beschikten meen den de eilandbewoners over de steun van machtige geesten. Zij lieten zich bijstaan door de oud sten van stam of dorp. Zij waren het officiële gezag. De werkelijke macht lag evenwel in handen van de leden der geheime genootschappen, die dik wijls ware terreur-organisaties waren en meedogenloos optraden jegens niet ingewijden. Die geheime bonden wa ren uiterst conservatief. Handhaving van de bestaande orde en van de be staande gebruiken was hun doel. Als een jonge Melanesiër neiging gevoelde om lid van zo'n genootschap te worden, wist hy, dat hy proeven moest doorstaan, die geen Europeaan rou willen doormaken. Pijniging en mishandeling onderging hij. Eden van trouw moest hij zweren. Zou hij ze ooit breken, dan wachtte hem een verschrikkelijke dood. Toch lieten de meeste jongelui zich door die inwij dingsverschrikkingen niet weerhou den. Immers, als zij eenmaal lid. inge- wijdde dus. zouden zijn. dan konden zij in direct contact treden met de schimmen der voorvaderen. Dan kon den zij met hen op voet van gelijk heid verkeren. Hieraan dankten zij gezag en invloed bij de niet-ingewij- den. Hieraan ontleenden zij het „recht" om te straffen, te plunderen, ja. om te doden. HET waren niet alleen de .sociale' voorrechten, verbonden aan het lidmaatschap, die dit aantrek kelijk maakten. Ook de staatsiekledij, welke de leden mochten dragen, gold als een bijzondere attractie. Waarom? Omdat de bevolking waande, dat die kledij gelijk was aan die der schim men en geesten en ook de ingewijden van mening waren, dat zij in die fantastische kledij en met hun bizar re maskers inderdaad „geesten" wa ren. wezens van hoger orde. die toi taak hadden om op aarde orde op za ken te stellen en hun eigen belangen zo goed mogelijk te behartigen. Ge wapend met knotsen trokken de ver momde Stille Heersers doorde dor pen. Zij vielen de huizen binnen van hen. die iets „misdaan" hadden. Groot is het aantal mannen en vrouwen, die in vroeger eeuwen door de „geesten" doodgeknuppeld werden. Wie in Melanesië omgang zocht met een man of vrouw, waarmede zij of hij op grond van de bestaande huwe lijkstaboes geen omgang mocht heb ben kon er zeker van zijn. dat het oog der Stille Heersers op haar of hem zou vallen en dat het dan zowel met „Geboden zijn er om overtreden te worden en wetten om te ont duiken", zo wordt er menigmaal door ons gedacht. En van geboden op het gebied van het geloof moe ten wij meestal helemaal niets hebben, vooral niet als ze met dat strenge en gebiedende „gij zult" beginnen en ons van boven af wor den opgelegd. Maar moeten wij de Tien Gebo den zo beschouwen? Of moeten wij ze zien als geboden die ons gege ven zijn om ons ervan te overtui gen dat wij ze toch niet kunnen na komen. als geboden dus die ons onze eigen zondigheid doen ken nen? Dat is een in de kerkelijke wereldl veel gehoorde opvatting, die echter, naar ik geloof, in de tekst zelf geen enkele steun vindt. Want deze tien regels zijn 'bedoeld om te monie is met onze naaste en in ons eigen leven. Daar is allereerst al. dat één God, en niet vele goden aanbidden. Wij denken daar. al kennen wij dit gebod allen, niet meer over na. Maar het vererven van één God brengt eenheid in ons leven, rukt onze wil op één punt, en sterkt ons innerlijk. Door de vele dingen, die wij begeren wordt ons innerlijke leven verscheurd en gespleten. Als wij ons verlangen op God richten kijken, zoals wij dat op de werkdag kennen. Deze dag, die wij moeten heiligen. Doen wij dit niet door op deze dag juist aan God te denken, opdat wij Hem in ons werk en onze omgang met anderen in de week die komt. niet vergeten? Maar ik weet dat tallozen hier niet aan toe komen en ben daarom ook be vreesd, dat velen daardoor door de zondag niet gelukkiger worden. Wie zijn vader en moeder niet eert, al ziet hij. ouder geworden, hun gebreken heel duidelijk, die zal dit als een gemis, tekort in zijn leven, gaan gevoelen. En wie, die steelt of echtbreekt, is echt geluk kig? En in het laatste gebod' wordt gezegd dat wij niet mogen begeren wat van onze naaste is. Want meestal is het jaloersheid, naijver, worden gehoorzaamd en nage komen.. Zouden wij ze ook niet kunen zien als tien leefregels, die tot een gelukkiger, beter leven willen lei den? Misschien is de oorspronke lijke bedoeling geweest om de stam men van Israël tot één volk samen te smeden, tot een volk met één wet en één God, toen de Israëlieten uit Egypte kwamen. Maar het gaat ons nu niet om een historische uiteenzetting van de betekenis van deze oude woor den. Het gaat ons er om te weten wat ze voor ons kunnen betekenen op dit ogenblik. En dan zou ik de Tien Geboden niet allereerst willen zien als geboden, maar als wegen die naar een gelukkiger leven lei den. een leven waarin meer har en alles uit Zijn handen weten te ontvangen, komt er harmonie en dankbaarheid in ons hart. Gods naam niet ij del gebruiken. Wie kan echt gelukkig zijn als hij het hoogste naar beneden haalt? Vloeken mag even voldoening wek ken, vloeken kan zijn als 't afblazen van stoom die er te veel is maar wie even zich bezint schaamt er zich over. En wie zich schaamt voelt zich ver van het geluk. Dan komt daar het woord over de sabbatdag, waarvoor wij de zon dag mogen plaatsen, want het gaat nu om een steeds terugkerende rustdag, die geheiligd moet worden. Wat de Tien Geboden ons hier ge bieden, is echt een geschenk, deze dag zonder het wekelijkse werk, zonder de haast en het op de klok afgunst, die ons geluk bederven. Wij kunnen 't moeilijk hebben vaak, dat een ander meer heeft dan wij. 't hem meer voor de wind gaat dan ons. Als wij ons door deze af gunst laten meeslepen, dan is het met ons geluk gedaan, en hebben wij zelf daar het meesb onder te lijden. Heb ik nu de Tien Geboden al te menselijk, te gewoon uitgelegd? Dat geloof ik niet, want die 'bijbel is een zeer menselijk boek, dat zeer rekening houdt met ons gewone leven maar een boek dat dit ge wone leven altijd in verband brengt met God. G. OADÉE. Ned. Herv. predikant te Oudshoorh. de liefde als (in de meeste gevallen) met het leven gedaan zou zijn. Een voorbeeld. Een jongeman van nauwe lijks achttien jaren was verliefd ge worden op een meisje, dat op grond van de taboes in generlei liefdesrela tie met hem mocht staan. De jonge man wist dit. maar zijn hart was vu rig. In het geheim vrijde hij met haar Het geheime genootschap had echter overal ogen en verklikkers. Op een kwade dag kwamen de Stille Heersers naar hem toe. De jongeman begreep onmiddellijk de betekenis van dit be zoek. Om te voorkomen, dat men hem dood zou slaan, nam hij de benen. Hij klom in een palmboom van ruim 25 meter hoogte en sprong uit de top naar beneden. Hij had de voorkeur gegeven aan zelfmoord boven een wre de. pijnlijke terechtstelling in het ge heim of in het openbaar. En zoals het deze jongeman verging, verging het tallozen jonge en oude mensen, mannen en vrouwen die de onte vredenheid wekten van de Stille Heer sers in de Zuidzee-Paradijsjes. DE STILLE HEERSERS beheers^ ten bovendien in vele gevallen de toverkunst. Zij konden ten goede zowel als ten kwade deze kunst uitoefenen. Menigeen is gestorven van pure angst, omdat een Stille Heersen hem plechtig was komen mededelen, dat het nodig was geoordeeld om hem te betoveren. Zó groot was de vrees, welke de ingewijden de buitenstaan ders inboezemden! Bovendien waren vele leden der geheime genootschap pen toegerust met mana, een geheim zinnige toverkracht of toverstof. die alles kan bewerkstelligen, wat norma lerwijs niet kan worden bewerkstel ligd. Het mana-geloof vindt men op zeer veel Zuidzee-eilanden. Het houdt in. dat mana pas tot zijn recht kan komen als het gebonden is aan een riiens of geest. Welnu, de Stille Heer sers lieten weten, dat zij mana-dra- gers waren en versterkten aldus hun gezag. Eerbied en vrees boezemden zij de niet ingewijden in. En wee degene, die het waagde, tegen hen iets te on dernemen. Dan was geen middel te slecht om de lastige of subversieve man of vrouw zo gevoelig te treffen, dat herhaling van het „verzet" voor goed uitgesloten was. TOEN de Europeanen tegen het einde der vorige eeuw hun in vloed wilden vestigen in vele Zuidzee-paradijsjes, vonden zij me nigmaal vijandschap en tegenwerking bij de Stille Heersers. Geleidelijk aan echter werd de toestand beter. Gelei delijk aan veranderde de aard der geheime genootschappen. Va» harde, meedogenloze, soms misdadige ver- eniginen werden zij tot wat zij thans vrijwel allemaal zijn: Genootschap pen, die weliswaar geheim zijn. doch welks leden zich voornamelijk aan de gezelligeid en onderlinge hulp wij den. Zij werden in vreedzamer banen geleid. Een (niet geheim) politie-ap- paraat zorgt thans voor de handha ving van wet en orde. Overtreders en misdadigers moeten zich niet langer voor de Stille Heer sers. doch voor officieel aangestelde rechters verantwoorden, al komt het dan op afgelegen eilanden nog wel voor. dat de Stille Heersers het recht en de strafvoltrekking in eigen hand nemen. De geheime genootschappen bestaan nog steeds op vele Zuidzee-eilanden. Ja. er is de laatste tijd zelfs sprake van een opleving van de Stille Heer schappij. In het verleden waren de ge heime genootschappen uitgesproken conservatief van aard. Thans lijkt het er hier en daar op, dat zij moderner geworden zijn wat hun oogmerken betreft en bovendien revolutionair ge richt. Zij zijn hier en daar geworden tot knooppunten en dragers van anti- blanke stromingen, misschien zelfs tot „kinderkamers" van een opkomen de nationale beweging, die streeft naar eenheid in de Stille Zuidzee en naar baas worden in eigen land. Dit is een zeer belangwekkend verschijnsel! Volgende keer: Een fanaticus kondigde „de lading" aan. Ook deze jeugdige Melanesiërs zijn blijkens hun gevlekts gezichten lid van «en geheim genootschap. Rudi van Vlaenderen. „ALLEMAAL ECHT GEBEURD". Querido Amsterdam I95S De spreektoon - wij hebben het op deze plaats reeds eerder opge merkt - is en vogue bij de moderne romanschrijver. Nieuw is deze toon niet. Het boek dat gewoonlijk wordt aangewezen als de voor loper van de moderne zedenroman, van prozawerk dus dat de weer spiegeling is van het gemoedsleven van een tijd of van een maat schappelijke groep aan de hand van persoonlijke gevoels- en geestes- ervaringen, Richardson's „Pamela" (1740) was reeds in briefstijl geschreven. Trekt men in de Nederlandse letterkunde een lijn van deze Engelsman en tevens van het werk van de Franse schrijver Rousseau (1712'78) uit, dan ontmoet men de confessionele vorm bij Wolff en Deken en vervolgens bij Multatuli. Onder de twintigste eeuwers neemt de voorkeur voor deze wijze van te boekstellen toe. Na Nescio en E. du Perron komen Jacques Gans, Willem Walraven, G. van de Wal cheren en Louis Paul Boon o.a. Bij al deze auteurs is de getuigenis een kenmerk van hun geschriften. Daar. waar de auteur echter op zoek gaat naar een oplossing voor het men selijk tekort en sociale zekerheid aan wijst als de weg naar het befaamde geluk, toont hij zich wel zeer naief. Aan het eind van zijn boek zegt hij, dat hij „de miserie van de mensen ge zien" heeft en dat heeft hij ook wel tot op een zekere hoogte. Maar wan neer men dan terugslaat naar pag. 177 en de mededeling vindt „dat het per soonlijk geluk afhangt van het maat schappelijke welzijn" dan begint men behalve echo's te horen van de Drie Stuiversopera, te vermoeden dat Rudi van Vlaenderen wel een miserie gezien heeft, maar stellig niet de miserie. Want deze laatste is niet iets van van daag of van gisteren, maar een euvel van alle tijden. En indien Van Vlaen deren helder gezien zou hebben, dan zou het hem moeten zijn opgevallen, dat de hedendaagse mens met zijn, maatschappelijke verbeteringen er niet bepaald gelukkiger op geworden is, integendeel zou ik bijna zeggen. In de jacht op bezit vervreemdt de mens steeds meer van het eigen individu en aangezien alleen in de eigen aard en in de ontwikkeling daarvan een zekere vorm van geluk te vinden is. zullen deze banbliksems en kreten zoals ,J voor allen, allen voor I" de mens wei nig verlichting geven. Maar dat hoeft ook niet. vindt Van Vlaenderen, want op apocalyptische toon voorspelt hij op zijn laatste blad zijde „De verschrikkelijke verwoesting" met daarna als een doekje voor het bloeden het vrijmaken van ,J van de wegen" waarop de „Overlevenden zul len getuige zijn van de geboorte van een nieuwe wereld". De schrijver heeft het werkelijk wel braaf bedoeld, maar die voorspelde vermorzeling van een groot deel van mijn medemensen op dat die overlevenden, waar iedereen zich rekent toe te behoren al was het maar uit nieuwsgierigheid het geluk van een nieuwe wereld deelach tig zullen worden, lijkt mij tamelijk egoïst en ook vermakelijk op oud-tes ta mentische wijze. Het vermakelijke zit hem daarin, dat deze auteur spreekt van een .Wij', die de mens zo verdor ven vinden, dat de verwoesting op handen moet zijn, terwijl het oude boek Genesis tenminste zo bescheiden is om de bestiering aan het Opperwe zen over te laten. De jongste auteur, die zijn pen bezigt als banbliksem tegen de hedendaagse maatschappij, is Rudi van Vlaenderen geen pseudoniem, zegt de flaptekst, Goed, zeg ik, dat is Van Vriesland ook niet. Van Vlaenderen is in 1930 te Gent geboren en is eerst jurist en daarna toneelspeler geworden. Zijn uitings hartstocht vond blijkbaar in deze vluchtige vormen niet voldoende moge lijkheden. zodat hij naast zijn stem ook zijn pen bleek nodig te hebben om zijn getuigenissen niet verloren te laten gaan Reeds in het begin van zijn boek spreekt de auteur de ver wachting uit, dat men zijn werk wel zal vergelijken met dat van Louis Paul Boon met een openhartigheid, die even terecht als overbodig is. Natuurlijk is de overeenkomst duidelijk en niet alleen in de vorm, die overigens door Boon ook niet is uitgevonden, zoals ik daarjuist gezegd heb. Indien het soms de bedoeling van de auteur geweest is om met deze erkentenis van de overeenkomst som mige critici de wind uit de zeilen te nemen, dan toont hij zich wel onnozel Zo dom zijn boekbesprekers, zelfs tegenwoordig, nu ook weer niet, dat zij zich door de houding van „dat heb ik zelf al gezegd" zouden laten weerhou den. Deze openhartigheid op zichzelf is reeds een overeenkomst, een open hartigheid die zozeer bewust blijkt te zyn, dat men bijna van een oprecht heidspose zou gaan spreken. De derde overeenkomst is het onderwerp, indien men bij deze hybridische romanvorm van een onderwerp spreken wil. De ,ik". die aan het woord is in „Alle maal echt gebeurd" plaatst, evenals Boon dat doet, de maatschappij op het beklaagdenbankje. Boon echter treedt bij tijd en wijle ver boven zijn eigen geest van maatschappelijk ver zet uit en weet dan zijn aanklachten als het ware een eeuwigheidswaarde te geven. Zo niet Van Vlaenderen. Zonder twijfel is zijn te boek gestelde stroom van gedachten, ervaringen, reacties, -pmerkingen. dagelijkse bezigheden in teressant en stellig zal een~ deel van zijn boek jonge mensen, die met de zelfde onlust in het heden rondlopen, uit het hart gegrepen zijn. Dit is de verdienste van dit boek, dat het inder daad de weerspiegeling is van een hedendaagse vorm van gemoedsleven. CLARA EGGINK.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1956 | | pagina 13