IN KAMER EN TUIN Dsjengis Khan (Temoedsjin) groeide op tussen zwervende nomaden Moederloze zeehondjes vinden in TexeFs museum een goed tehuis ZATERDAG 25 AUGUSTUS WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 2 Bewogen Leven Wilcle een groot krijgsman ivorden Eén jaar oude Plioca weigert levende vis te consumeren Is de mens nu zijn vriend of zijn vijand? De Tataren vergiftigden zijn vader Het staat niet vast of Dsjengis Khan in 1155 geboren is. Sommige kroniekschrijvers beweren het. Zijn vader noemde hem Temoedsjin, omdat hij vlak voor de geboorte van zijn zoon het Tatarenopperhoofd Temoedsjin verslagen had. Zo'n belangrijke gebeurtenis werd aldus geëerd. De jonge Temoedsjin groeide op tussen de zwervende Nomaden. Zijn huis was een tent. En 's avonds bij het kampvuur luisterde hij naar de verhalen van hen die in de krijg grijs waren geworden en dus recht van spreken hadden. Zo werd hij gewaar dat de wereld véél groter was dan de steppen waarin hun kudden graasden. Men vertelde hem zelfs dat er achter de grenzen van hun gebied een muur heel hoog en heel breed, die het Rijk van Chin, dat daarachter lag, beschermen moest. Hoe laf moesten die mengen rel zijn, die wegkropen voor de vijand. Uit lafheid klonterden die mensen tezamen, in steden. Het aantal inwoners van zo'n stad was zó groot, dat niemand ze ooit had geteld. In die steden woonden de lafste mensen èn de slechtste, want zij konden niet eens meer vechten. Wel waren ze rijk en ze droegen kostbare gewaden! Hun woningen konden niet verplaatst worden. Waar ze woon den, bleven ze wonen! TEMOEDSJIN minachtte het volk van de Zoon des Hemels. Hij deed niets liever dan zich trainen, opdat hij eens een groot krijgsman zou worden, zoals de sjamaan reeds bij zijn geboorte had voorspeld. En de sjamaan is een priester, dié weet het! Het kind trok met de Nomaden mee van de ene wei naar de andere. Snel was zijn paard en langzaam gingen de kudden. Groot zün de binnenlanden van Azië. Dat ervoer hij op zün negende jaar, toen zü'n vader, die trots op hem was, omdat hü nooit vrees toonde, hem meenam op een verre reis om een vrouw voor hem te zoeken. Zü ver lieten het gebied van de rivier de Onon en kwamen via een dor steppengebied in de bergen. De wind huilde door de dalen en er was nauwelijks gras voor de paarden. Eindelijk ontmoetten ze bü een bergmeer het opper hoofd van een Choengiratenstam: Dai Setsjin ge noemd en deze nu had een dochter die hij gaarne schonk aan een nazaat van de grüze wolf! TOEN Temoedsjin met zijn vader en toekomstige schoonvader naar het Rijk der Choengiraten reed, keek hij zijn ogen uit. Zij reden door gebieden waar de bergen rood waren, zij proefden de hitte van de stoffige Gobi-woestijn, en eindelijk kwamen ze in een streek met brede dalen en lachende, groene weiden. In dat gebied woonden de Choengiraten. Temoedsjin keek met ontzag naar de weelde waarin dit volk leefde. Hun kleren waren prachtig versierd en hun wapens waren heel, heel mooi. In hun tenten waren doe ken van zijde! Die had men gekocht in het Rijk Chin. Ivoren pijlkokers hingen bij de bogen, en de schilden waren zeer fraai beschilderd. Waren zij ook sterk? Zü'n vader zag dat de bruid van zün zoon welgevormd was en in haar ogen was moed. Dit, èn de macht der Choengiraten verblijdde hem. Hij schonk Dai Setsjin een prachtig paard, sprak met hem af dat Temoedsjin bij hun zou blüven totdat „hun kudden zich verenigd hadden" en daarna ging hü terug naar zü'n eigen „Ordoe". TEMOEDSJIN zag bij de Choengiraten veel meer weelde dan bij zijn eigen volk. Dat kwam omdat zij dichter bij het Rijk Chin woondden. Hier ont moette hij de kooplieden, die gaarne zijn weetgierigheid bevredigden. Hier kreeg hy een duidelijk beeld van een stedenrijk! Een stedenrijk bestaat uit mensen die één ding goed kunnen en van de rest niets afweten! De een kan wapens smeden, de ander stoffen weven, een derde kan vechten! Oók vreemd! Elke Mongool kan vechten. Elke Mongool is een kenner van paarden! Elke Mongool weet iets af van het smeden van wapens! Als de Keizer van Chin al zijn mannen had leren vech ten, zou hij in de gehele wereld de baas zijn geweest. Dan had hij de huiden kunnen nemen om niet! Nu laat hij de mooiste stoffen geven voor doodgewone dingen als huiden, die iedere Mongool bezitten kan. De Mongolen hebben geen Keizer. Zijn vader zou het kunnen zijn. De Choengiraten zouden Dai Setsjin als Keizer kunnen hebben. Dan zou hij later Keizer over beide volken kunnen zijn. Hij zou zijn onderdanen nieuwe vechtmethoden leren. De methoden der Chinezen. Want Chinese voetknech ten kunnen, als ze in gelederen marcheren, met hun lange lansen ruiterlegers overwinnen. En Chinese strijd wagens zijn oppermachtig! Heel diep in hem woont minachting voor de lange lansen, de Mongool bewondert het lüf-aan-lijf gevecht, doch zijn verstand zegt hem dat het goed is, de hersens te gebruiken bü de wil tot zelfhandhaving. E jongen is vriendelyk tegen ieder, en hü verraadt "P) aan niemand zyn gedachten. Zyn toekomstige schoonvader houdt van hem omdat hij slim is, sterk en trouw. Hij ziet met welgevallen dat de jongen zich juist bezig houdt met die dingen, die hy nog niet kende. Nooit weet Temoedsjin genoeg van het Ryk Chin. Hij vond het heerlyk wonen by Dai Setsjin. Weldra zou hij veertien jaar zyn en trouwen. Doch kort voor zijn veertiende verjaardag werd zyn geluk wreed verstoord. Toen kwam er namelijk een Mongool, een bloedverwant van zün vader, het „ordoe" van Dai Setsjin binnen galopperen. Hij zei tegen deze dat Jessoeghei hevig naar zün zoon verlangde. Toen liet Dai Setsjin Temoedsjin gaan, ofschoon met tegenzin. In de eerste plaats omdat zoiets indruiste tegen de oude gebruiken, in de tweede plaats omdat hy van hem was gaan houden. Onder de belofte dat Temoedsjin spoedig terug zou keren liet hü hem gaan. Temoedsjin begreep natuurlük, dat er iets heel ern stigs gebeurd moest zijn. Toen hy" in het Ordoe aan de Onon kwam, vond hü zijn vader dood. De Tataren hadden hem, toen hü bij een „feestdiner" als gast aanzat, vergiftigd. BIJNA onmiddellijk namen de hoofden der stammen, over wie Jessoeghei het bevel had gevoerd, „hun lot in eigen handen". Temoedsjin was immers nog een kind. Wat baatte het de moeder dat ze de „soelde' 'plantte, het veldteken van het opperhoofd? De macht besliste. En zo weid de grote kudde verdeeld, de kudde van mensen en dieren. En elk opperhoofd zocht zich een gebied uit, waarin hü zich zou kunnen handhaven. Voor Temoedsjin kwam nu een bange tijd. Met zijn broer Kassar en zün twee halfbroers, zonen van een byivrouw moest hü de kleine, resterende kudde be waken, en op jacht gaan, opdat ze niet van honger om kwamen. Er was geen samenwerking tussen de vier. De twee halfbroers, Bektar en Belgoetei, 'trokken steeds één hjn. En omdat Kassar nog heel jong was, vormden de half broers de sterkste partü. Aangezien Termoedsjdn de oudste zoon was van de hoofdvrouw, beschouwde hij zich als de rechtmatige op volger, en omdat de twee halfbroers alleen maar aan zichzelf dachten en „niet voor rede vatbaar waren", be sloot Temoedsjin tenslotte korte metten te maken. Op een dag, toen Belgoetei was gaan vissen, ging hy' met Kassar naar Bektar. Samen doodden ze hem. TOEN stond Belgoetei alleen. En omdat Temoedsjin hem duidelijk te verstaan gaf, dat hij hem met ge schenken zou overladen indien hü zich onder de „soelde" wilde scharen, onderwierp hij zich. Temoedsjin hield woord. Voortaan eerde hij Belgoetei, hü schonk hem zelfs het wild van hun gezamenlijke jacht. En Belgoetei werd een trouw dienaar van hem die eens zün doodsvüand was geweest. REIN BROÜWER Het echtpaar De Haan voedert de jongste zeehondjes met een mengsel van room. koemelk, levertraan enz. via een slangetje, dat in de maag geduwd wordt. (Speciale berichtgeving) Op de Vliehors, de kilometers lange zandplaat ten zuiden van het waddeneiland Vlieland, werd vorig jaar door een eenzame wandelaar een klein, broodmager zeehondje gevonden, dat zeker nog geen week tevoren het levenslicht had aanschouwd. Het dier was kennelijk door de moeder verlaten of door deze op andere wijze kwijt geraakt. De wandelaar, een relatie van de conservator van het Texelse natuur-historische museum, nam het dier onder zijn arm en stak met het pleziervaartuigje „De Zeemeeuw" van de Texelse Stoom boot Maatschappij het Eijerlandse Gat over in de hoop, dat zijn vriend, die in de loop der jaren al zoveel slachtoffers in de dieren wereld met uitstekend resultaat had verzorgd ook dit armzalige zee hondje zou weten te redden. Wel, de conservator van Texels museum, de heer Gerrit de Haan, is daar wondergoed in geslaagd en momen teel is dat zeehondje een knaap waar niet mee te spotten valt. Het dier voelt zich heer en meester in een speciaal voor hem gegraven vijver, die met zo'n 3500 liter zeewater is gevuld. Hij jongleert met (dode) haringen, hij geeft regelmatig een nummertje rugslag weg, hij houdt zich, vlak onder de oppervlakte van het heldere water schijn dood, kortom „Phoca" is de clown van Texels museum geworden. Tegen etenstijd zwemt hij hoogst - geïnteresseerd heen en weer ter hoogte van de keuken, want hij beschikt over een gezonde eetlust, wat hem trouwens wel aan te zien is. Moeilijke voedering „Phoca" geniet daar, om zo te zeggen, een herenleventje, maar hü niet alleen: vier andere zeehondjes, fermd en weer was het Texels mu seum, dat hen adopteerde. Welk een consequenties zitten daar echter aan vast: zo'n klein hulpeloos zeehondje heeft er namelük geen benul van, dat iedereen moet eten wil men blij ven leven en hier ligt dan ook de enorme tijdrovende taak voor dege ne, die besloten heeft om de zee hondjes erdoor te helpen. Nadat diverse andere pogingen mis lukten, kwamen de heer en mevrouw De Haan op het idee het voedsel half room, half koemelk, waaraan le vertraan en vollemelkpoeder op kip eiwit is toegevoegd via een aan een fles gekoppelde Slang in de maag te persen. Een op spanning gebrachte fles met lucht zorgt er daarbij voor, dat het voedsel inderdaad ter plaatse komt. Negenmaal per dag vindt deze ceremonie plaats en negenmaal per dag geven de zeehondjes er grondig blyk van, dat deze wyze van voede ring hun maar half aanstaat Intussen worden ook zij bij de dag kwieker en het zy'n al hele branies vergeleken by de dag, waarop ze, to taal uitgeput, door dierenvrienden van een wisse dood werden gered. Kenne- lük hadden ze al dagen achtereen op zee rondgezworven. Vier mogelijkheden Wü vroegen de conservator hoe de jonge zeehondjes bü 'hun moeder van daan kunnen raken. Hü antwoordde, dat er minstens vier mogelykheden zyn: de moeder pleegt het jong te volgen en im geval van een tweeling bestaat er dus grote kans, dat een van de twee uit het oog wordt verloren, wat voor het betrokken diertje een vroegtüdig einde betekent. Voorts ge beurt het maar al te dikwijls dat een bijzonder sterke stroom de scheiding van moeder en kind veroorzaakt. Aan genomen moet worden, dat ook tüdens de jongste storm verschillende zee hondjes in een dergelyke positie zün 'beland. Een ander gevaar voor de jonge zeehondjes is de activiteit van lie den, die als stropers om der wille van de huid de zeehonden trachten te doden. Bü hun pogingen te vluch ten zün de kleine zeehondjes steeds het kind van de rekening. „Slachtoffers" vallen er ook als ple ziervaartuigjes de zandbanken, waar de robben plegen te luieren, te dicht naderen. Soms weten de oude zeehon den hun jongen nog in het water te duwen, maar in vele gevallen ont breekt daartoe de gelegenheid. En tenslotte is er het kwaad, dat wordt gesticht door sportvliegers, die, dicht bij de robben gekomen, de motoren af zetten en deze na een duikvlucht weer op volle toeren inschakelen, zodat de verschrikte dieren aan de haal gaan. hummels nog van enkele weken oud, lagen bü ons bezoek in een aangrenzende zandbak te dutten. Ook dit kwartet werd moederloos op het strand aangetroffen. Actieve badgasten hadden zich over henont- UlllllllllllllllllllllllllllllllttllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllM Pelargonium. beter, bekend als geranium. Och, u kent ze wel: geraniums pleegt men nog veel voor bloembakken of balkonbakken te gebruiken, doch de naam geranium is toch eigenlyk hele maal fout, al is die zó algemeen inge burgerd. dat ik er zeker niet aan denk hierin verandering te brengen. Wel wil ik u even zeggen: de juiste naam luidt Pelargonium zonale en hiervan komen dan vele soorten in allerlei kleuren voor. Het plezierige is: geraniums kunnen zo heel goed door middel van stekken voortgekweekt worden en het is er nu de goede tyd voor. Scheuten ter lengte van ongeveer tien centimeter kunnen voor dit doel heel goed gebruikt wor den en verwyder van die stek dan de onderste bladeren en neem de bloem knoppen ook weg. Steek die stekken niet direct in de vochtige grond, doch laat ze maar eerste een dag in de schaduw drogen en zet ze dan in een zanderig grondmengsel. U kunt ze direct in een klein potje plaatsen, doch ook in de volle grond van de tuin, doch dan op een licht schaduwplekje. De grond moet eerst gemengd worden met wat metselzand Zodra de stekjes wor tels gevormd hebben kan elk exemplaar afzonderlyk in een klein potje geplaatst worden en dan voorlopig nog maar bui ten plaatsen. Geraniums moeten niet te veel begoten worden en zeker niet oversproeien als de planten in volle bloei staan. Er zyn ook vele ouderwetse gera niums, soorten die alleen ter wille van de sterk geurende blaadjes gekweekt worden. Pelargoniums radula var. ro- seum is de" echte citroen- of reuk- geranium en wordt ook nog wel door enkele bloemisten gekweekt. Het zijn büzonder snel groeiende planten, waar van men zelf volop kan stekken, indien men maar eenmaal een exemplaar heeft. In de Leidse Hortus kunt u ver schillende van deze soorten 'bewonde ren. Overigens worden ze niet om de fraaien bloemen gekweekt; die zyn maar van weinig betekenis. In de win ter moet men deze sterk geurende soorten wel een beetje aan de groei houden in een matig verwarmde kamer. Vroeg in het voorjaar kan de plant dan terug gesneden worden en dan geeft men ook verse bloemistengrond. Er zü'n tegenwoordig ook vele dwerg geraniums die allerliefst zyn voor ka mercultuur. Black Vesuvius is wel een van de meest voorkomende soorten: prachtig komen de rode bloemen uit tegen het donker gekleurde blad. Hoe zonniger de plant gekweekt wordt, des te mooier zal het blad zich bruin kleu ren en des temeer bloemen kan men ook verwachten. Die dwergsoorten le nen zich over het algemeen beter voor kamercultuur dan voor de volle grond in de tuin. G. Kromde Phoca in zijn element. Ongewone patiënt Van deze gevaren hebben Phoca", ,pinni", „Robbie", „Vita" en „Pthoque" echter geen weet meer. Zij voelen zich veilig onder de goede zorgen van hun pleegouders. Die veiligheid, dat „geborgen" zy'n, is overigens ook maar zeer betrekke lijk, want allerlei ziekten kunnen de dieren 'belagen. Phoca by'voorbeeld is zeer ernstig ziek geweest door long- wormaandoening, gevolgd door een ernstige navelbreuk. De Texelse die renarts De Boer heeft zijn bijzondere patiënt verscheidene malen bezocht, heohtingen aangebracht en injecties gegeven. Momenteel is Phoca bezig zich in een gloednieuwe pels te ste ken: in de maand augustus plegen zee honden n.l. te verharen, dan wisselt de vaal-bruine huid voor een fraaier blauwgrijs pakje. Geen blik waardig Zoals gezegd, is Phoca inmiddels wat zün groei betreft in het stadium van visetend roofdier be land, maar het merkwaardige van de zaak is, dat hü volstrekt geen levende vis tot zich wenst te nemen, dit tot vreugde overigens van de vele ma krelen, die eveneens tot de bevolking van de vyver behoren! „Maar dat zyn louter kuren", meen de de heer De Haan en hy 'besloot Phoca eens even op proef te stellen: twee weken lang werd hem geen dode vis toegeworpen. Twee weken lang echter zwom Phoca met knorrende maag rond temidden van allerlei soor ten springlevende vissen, zoals makre len, puitaaltjes, scharretjes, botjes enz. zonder dit kostelük menu een blik waardig te keuren. En toen heeft het echtpaar De Haan maar weer een partytje dode haringen besteldi Niettemin moet hij zich straks als een normale zeehond gaan gedragen, want de tijd komt, dat men hem weer de vrijheid moet geven. En ook daar ligt weer een probleem, want dagelijks wordt Phoca door tientallen toeristen omringd, trouw als een hondje zwemt hij naar degene toe, die hem roept. En straks Wat moet dat straks als Phoca weer in zün domein is gebracht? Voor de mens koestert hü geen angst meer en een stroper, gewapend met een knuppel zal in zün ogen geen gevaarlük individu zü". Enfin, tegen die tüd heeft de Ver eniging voor Dierenbescherming misschien ook op dat terrein het ge wenste succes geboekt!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1956 | | pagina 12