DANILO DOLCI IS VRIJWILLIG IN DE HEL GAAN WONEN VRAAG EN ANTWOORD Een Zoeklicht r De vergeten helft van de laars (IV) Zwaar bewapende politie patrouilles op Siciliaanse ivegen GiuHano is tlootl, maar WOORD VAN BEZINNING J v OP DE BOEKENMARKT Ce Jaargang no. Zaterdag 14 Juli 1956 Palermo met zijn half miljoen inwo ners de hoofdstad van Sicilië, is on danks zijn historische herinneringen en afgrijselijke armoebuurten toch een levendige en overwegend moderne stad te noemen. Nauwelijks een uur per auto naar het westen ligt het gebied, waar Giuliano honderden overvallen pleegde en de carabinieri steeds weer te slim af was. Ik had me deze streek woester en eenzamer voorgesteld. Het is een landschap van vrij kale bergen met tegen de helling geplakte dorpen, van valleien met korenvelden en cactussen rond de boerenhoven, en van een kuststrook waar op de rood bruine aarde olijven en wijnstokken groeien. Eigenlijk te vreedzaam van karakter om bandietengebied te zijn, schijnt het. Aan de zee ligt een scha mel vissersdorpje met een schilderach tig strandje. Dit Trappeto met zijn drieduizend mensen koos Danilo Dolci in 1952 vrijwillig als woonplaats. Hij is nu 32 jaar deze Dolci een vrij zware man met een gevuld intellec tueel gezicht waarin vriendelijke ogen achter randloze brilleglazen. Ik zag hem slechts enkele ogenblikken, want toen ik zijn krotwoning betrad, stond hij juist op het punt deze te verlaten voor een propagandareis naar Noord - Italië. Misschien was deze gang van za ken wel gunstig voor mij, want ik kreeg nu van zijn naaste medewerker en zijn vrouw meer over hem te horen dan wanneer hij zelf aan het woord was geweest. Terug naar Trappeto Dolci kwam uit een keurig burger gezin. Zijn vader was in .de oorlogs jaren stationchef in het vissersdorp Drie wereldwondere Deze hongerstaking vestigde eni? aandacht op hem en daardoor oj Trappeto. De Siciliaanse regering, di. een vrij grote autonomie bezit, stelde wat geld beschikbaar en aan de roof tochten van de Napolitaanse rederijen werd een einde gemaakt. Tezamen met zijn dorpsgenoten bouwde Dolci een Na zyn bezoek aan Napels en omgeving, waarover onze bij zondere medewerker U in zijn vorige drie verhalen vertelde, reisde hjj naar Sicilië. Niet ver van Palermo, in het gebied waar de bandiet Giuliano tot voor kort zyn schrikbewind voerde, ontmoette hy Danilo Dolci, een van de meest om streden en merkwaardigste fi guren uit huidig Italië. Armoe-straatje in Palermo. Als de zon schijnt huizen de mensen op straat. Dit is het gewone beeld van de volksbuurten in Zuid-ltalië (Van oen bijzondere medewerker) Vanuit het raam van Danilo Dolci's kamer kon ik het tegen een berghelling geklitte gehucht Montelepre zien, waar de befaamde bandiet Giuliano destijds zijn schuilplaats had. Toen, slechts enkele jaren geleden, had ik me niet op een gehuurde scooter zonder politie- escorte in deze hoek van Sicilië kunnen wagen. De bendeleiders zijn nu dood, hun helpers zitten in de gevangenis in Palermo's haven kwartier, maar op de wegen van Giuliano's vroegere operatie-terrein komt men toch om de paar kilometer nog zwaar bewapende politie- en legerpatrouilles tegen om de eenvoudige reden dat het Siciliaanse banditisme zijn gevaarlijke kop elk ogenblik weer op kan ■teken. De struikrovers van destijds zijn neergeschoten of huizen achter tralies, maar de wortels van het kwaad heeft men grotendeels laten zitten; werkloosheid, wurgende armoe, vijf eeuwen maatschap pelijke achterstand, onrechtvaardigheid. Danilo Dolci, de man, wiens naam ik hierboven al noemde, heeft dit begrepen. Hij is, vrijwel alleen, een bovenmenselijk dapper gevecht begonnen tegen die wortels. Sommigen zien in hem een heilige, anderen een betaalde handlanger van de Communisten, weer anderen zeggen zonder meer dat hij gek is. Er zijn er ook, die hem een realist noemen omdat hij er dag in dag uit op wijst hoe Sicilië, hoe de armoestreken van Zuid-ltalië waarlijk geholpen kunnen wor den. Een realist als Gandhi, die bereid is werkelijke persoonlijke offers te brengen voor het welzijn van velen. En daar zulke mensen schaars zijn, vertel ik hieronder meer van Dolci. Trappeto. waar enige malen per dag de trein van Palermo naar Trapani langs komt. Hij beleefde er als jongen van nabij de misère van de bevolking en deze herinnering liet zich, naar het later bleek, niet meer uitwissen. Na de oorlog ging hij studeren in Milaan met het doel architect te worden, maar Trappeto had blijkbaar iets in hem losgewoeld. Hij kwam in aanraking met de geestelijke Don Zeno, die No- madelfia stichtte: een soort „commu nistische" christengemeenschap in de omgeving van Modena. Dolci werkte enige tijd samen met Don Zeno, maar zijn ideeën waren toch anders en bo vendien liet de gedachte aan Trappeto hem niet los. Hij keerde er in 1952 te rug om volkomen op te gaan in het leed, dat hier geleden werd. De helft van de bevolking had geen werk, dege nen die op het land zwoegden ontvin gen vaak niet meer dan 200 lire (f. 1,20) per dag, vrijwel iedereen was analfabeet, schepen van rijke Napo litaanse reders kwamen tot vlak bij de kust en vingen op onwettige manier alle vis weg. de meeste mensen leefden van droog brood en zij sliepen in over volle kamers. Dolci schreef vrienden in het Noor den en ontving geneesmiddelen en geld, maar dit was niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat. In 1953 zag hy met eigen ogen een kind letterlijk van honger sterven en Dolci greep daarop naar hetzelfde wa pen als Ghandi: acht dagen lang nam hy geen hap voedsel tot zich. volksuniversiteit, een bibliotheek en een kinderasiel, drie heel simpele ge bouwtjes in onze ogen, maar voor een vergeten dorp als Trappeto drie we reldwonderen. In het asiel was de eerste douche van het dorp. maar niettemin gaven de autoriteiten, die Dolci's acties in geen enkel opzicht waarderen, na enige tijd order het gebouwtje te slui ten, „omdat het niet aan hygiënische voorwaarden voldeed!" In dat zelfde jaar 1953 trouwde Dolci de weduwe Vincenzina, die vyf kinderen had en tot de armste inwo ners van Trappeto behoorde. Ik heb haar ontmoet. Ze is een kleine onop vallende vrouw met een vriendelijk gezicht. Het kan geen banale verliefd heid geweest zijn. welke Dolci tot haar bracht. Zy schonk hem in de afgelo pen jaren ook nog twee kinderen zo dat hij er thans zeven heeft. Ik vroeg haar hoe en wanneer haar eerste man stierf. Ze vertelde, dat hun boerderijtje Jn 1949 door bandieten van Giuliano werd overvallen. Ze be dreigden Vincenzina's man met hun geweren en sloegen hem. Ze vonden een ezeltje, maar ze waren niet tevre den met deze buit. De Siciliaanse ban dieten werden en worden door som migen als een soort romantische avon turiers en vrienden der armen be schouwd. Vincenzina denkt er anders over, want haar man stierf die nacht van angst. Hel van Soine Santé Vorig jaar verhuisde Dolci naar Par- tlnico, een landarbeidersstadje van 25.000 zielen, dat enkele kilometers landinwaarts achter Trappeto ligt. In het vissersdorp was de toestand iets vooruitgegaan en wat Dolci in Spine Santé, de afschrikwekkendste wijk, de mestvaalt van Partinico, had gezien, raakte hem nog dieper. Ik heb in Spine Santé vertoefd en ik moet bekennen nergens in Zuid-Europa zo'n tragische, zo'n apatische armoede als hier be leefd te hebben. Het zijn allemaal de zelfde straatjes van vuilwit gekalkte, raamloze éénkamerwoningen, met een kraalgordijn in de deuropening. Er huizen soms vijf, soms tien mensen in zo'n goor vertrek om van de kippen, de geit of het varken niet te spreken en zij hebben geen water en geen w.c. In het midden van de hobbelige straatjes loopt een soort goot waarin 's ochtends de emmertjes geleegd worden. Er spoelt dan enige tyd lang water door heen. maar dat neemt niet weg. dat heel Spine Santé in een gore stank gehuld is. Op een enkele hoek staat een pomp, waar de mensen gedurende enige uren per dag water kunnen halen. De straatjes lig gen bezaaid met afval, waar de kip pen tussen door scharrelen. Ik was hier toen de sorocco, de benauwde Afrikaanse wind. onder een bedekte lucht het stinkende stof deed opdwar relen. Als ik naderde, schoven de vrou wen meestal weg achter het kraal gordijn, omdat ze een ingeworteid wantrouwen hebben tegenover elke vreemdeling. De Siciliaanse geschiede nis geeft hen daarin gelijk. Voor een deur trof ik twee mannen aan. die grote teilen voor zich hadden. In de ene teil krioelden wel duizend kikvorsen in een bloederige brei. In ZO lang de wereld draait, ia de mens nooit zonder de vraag naar de zin van het leven geweest, nooit zonder grote zor gen, nooit zonder angst in zijn hart, is de mens ook telkens op gebotst tegen het schrijnende en het kwetsende van het leven. Er is ook altijd die vraag ge weest of er „een macht" was, die deze wereld regeerde en onderhield of dat deze wereld aan zichzelf was overgelaten en wij mensen maar moesten zien wat wij er met elkaar van te recht brengen. Wij ontdekken ook niet zelden dat wij wanhopig vastlopen, dat wij zweven boven de afgrond van zelf-vernietiging en ondergang, dat wij met al onze goede bedoelingen de we reld1 niet afdoende kunnen be schermen tegen strijd en on recht, verminking en verwoes ting. Als het over deze dingen gaat, kunnen we zeggen: de mensen van vroeger en nu, het wust, anders zou een mens niet kunnen leven. Maar dat wil niet zeggen, dat hét antwoord gevonden is, want daarover kan in een mensenle ven genoeg twijfel en onzeker heid bestaan. Veelal is het vin den van een antwoord een zich- maar-tevreden-stellen, omdat hét antwoord „toch niet te vin den is", „omdat je daar toch nooit uitkomt". Ook al vinden we een antwoord op de vraag naar de zin van het leven: ieder mens heeft toch die momenten waarop alles hem naar de keel vliegt en hij het gevoel heeft te komt tussen al onze overwegin gen over het leven een Woord, een Stem die zegt: die ster waar om geroepen wordt, heeft ge flonkerd „boven de rampzalig held". Het grote richtpunt is ge komen. Dat Woord, die Stem zegt dat hét antwoord op de vraag naar de zin van het leven is gegeven, dat het grote hou vast ons is aangeboden. En er is bij gezegd dat dit het uithoudt ook in de zwaarste stormen van het leven, als onze pleziertjes, ons werk en het schone in het leven ons niet meer kunnen hel. pen. Er is bij gezegd dat het mogelijk is een blij hart te hou den, niet te wankelen, omdat het leven op een wonderlijke ma nier gered en beschermd is. Klinkt dit alles niet erg vreemd! Is het niet beter er met een schouder-ophalen aan voorbij te gaan? Zullen we maar niet ge woon doorgaan met het leven, zoals we het altijd geleefd heb- zijn dezelfde mensen: vragend en klagend, zwoegend en slo vend, zoekend en tastend. Zoe kend en tastend: waarnaar? Naar houvast in hun leven, ze- kerheid over de zin van het be staan. Wij zoeken allen naar steun in ons leven; wij hebben allen de behoefte ons aan iets vast te grypen, waaraan we ons kunnen optrekken. Wij hebben allen zo'n steunpunt: voor ae één zijn het de pleziertjes in het leven (die zegt. als het eerst maar weer zondag is), een ander gaat helemaal op in zyn werk die zegt: als het eerst maar weer maandag is). Een derde zegt: zolang er nog wat te verdienen valt is het. leven zo slecht nog niet en weer een ander geniet ten volle vain „het sChone" in het leven. Het zoeken en vinden van een hou-vast is vaak tegelijk een antwoord op de vraag naar de zin van het leven: een antwoord er op vindt ieder, bewust of on be staan voor de afgrondelijke zin loosheid van het leven. Ieder mens heeft momenten in zijn leven, waarbij de grond onder zijn voeten wankelt en alle ze kerheden hem uit handen gesla gen worden: het zyn de dagen van teleurstelling en tegenslag, de dagen van droefheid en leed. Blijdschap en optimisme zijn dan ver. Er is de roep: Laat één ster, een onaan zienlijk teken flonkeren bo ven de rampzaligheid en opnieuw geloven wij in stre ken voorbij 't moeras van deze lage tijd (Marsman) Het is de roep om een richt punt in dit leven, de vraag naar een hou-vast, naar een licht op ons pad, dat ons de weg wijst, dat ons weer zin in het leven geeft. Zoals het woord van bezin ning in dit dagblad staat tussen allerlei dingen uit het leven, zo ben? Er blijft nog genoeg te wensen over, maar daar leggen we ons dan maar by neer. Maar als nu toch die Stem en dat Woord eens hét antwoord op onze vragen waren (en zo die nen zij zich aan!), als bleek, dat de ster die geflonkerd heeft? In heraut was van het Grote Licht, dat de mensheid nodig heeft? Iin deze wereld klinkt de stem van God, Die Zijn Woord spreekt. Zijn Woord is hét antwoord op onze vragen. Zijn Woord wijst ons de weg uit „het moeras van deze lage tijd". Op onze vraag naar hou-vast is Zijn antwoord: Ik wil U vasthouden. Op onze vraag naar de zin van het leven is Zijn antwoordJezus Christus. Zyn Kruis heeft ons leven zinvol gemaakt: Zijn Opstanding geeft ons zin in het leven. E. H. KALKMAN, herv. predikant te Voorhout. de weinige seconden, dat ik durfde kijken, zag ik hoe de jongste van de mannen met een nagelschaartje de kop van een kikker afknipte, waarna zijn compagnon het vel afstroopte en het bleke glibberding in de andere teil wierp. Met deze arbeid, welke direct verband hield met de dagelijkse voe ding waren ze uren bezig. Tegenover hen was de krot, waar Dolci, zijn vrouw Vincenzina, zijn zeven kinderen en de 26-jarige Ugo Piacentini woonden. Men moet, naar het mij schynt. een held zijn om vrywilllg deze hel als woonplaats te kiezen. Tot de diepste diepten Ugo Piacentini was degene, die mij uren lang over Dolci's werk vertelde. Tot vóór in dit jaar was hij leraar Latijn en Grieks aan een gymnasium in Livorno en bovendien overtuigd lid van de communistische partij. Nadat hij Dolci eens had horen spreken en met hem in contact was gekomen, be sloot Ugo Piacentini zyn ontslag aan te bieden en ook naar Partinico te gaan om daar tot de diepste diepten van mensenellende af te dalen en van daaruit, van de bodem af dus, te pogen hulp te brengen. Hij beloofde Dolci in Partinico zonder politieke bijgedach ten te werken. In een vrijwel meubel loze kamer met vochtig uitgeslagen muren, van waaruit ik enkele kilometers verder, tegen een berghelling geklit Giuliano's vroegere hoofdkwartier kon zien, ver telden hij en Vincenzina me over Dolci en de tragedie van het Zuiden. H. A. Het schilderachtige strandje van het vissersdorp Trappeto, waar Dolci ging wonen, De foto is echter, heel wat romantischer dan de werkelijkheid. Aya Zikken. „De Vrijwilliger". De Arbeiderspers. Amsterdam 1956. Het lijdt geen twijfel of Aya Zikken heeft zich in de weinige jaren na haar eerste publikatie in 1953 een belang rijke plaats veroverd in de moderne prozaliteratuur en zij blijkt werkelijk een van de interessantste jonge au teurs in Nederland. Men herinnert zich haar eerste grote roman. „Als wij groot zijn, dan misschiendie ik een goed jaar geleden gesignaleerd heb als een werk van evenveel intelligentie als oorspronkelijkheid. Haar nieuwe boek, „De Vrijwilliger" hoewel niet groter van omvang, wint het van zijn voorganger in dramati sche kracht en diepte. Er is meer evenwicht en minder niveauverschil tussen onderwerp en wijze van behan delen. Het grondmotief, dat de schrijfster in haar nieuwe boek geleid heeft, is de toetsing van het gemiddelde men selijke leven aan de. primordeale zui verheid van de christelijke leerstel ling. De roman heeft nergens wat men ..een christelijke inslag" pleegt te noe men. maar is het resultaat van een bezinning op de waarden en op het verval van een leer waarop onze maat schappij sedert eeuwen gebouwd is. Dit proces brengt zij op zeer oor spronkelijke wijze tot ontwikkeling, de jongen Matthijs, die op tragische wijze in Indonesië wees geworden is, brengt zijn kostschoolvakantie door bij zijn Nederlandse familie, een groep welgestelde lieden die op een dorp wo nen. Om deze Matthijs het bewustzijn van de oorspronkelijke goedheid en zuiverheid te geven die zijn maatstaf zijn. geeft zij hem de volgende com ponenten. Ten eerste een herinnering aan een gelukkige jeugd in de persoon van zijn moeder. Een zo goede herin nering, dat die zelfs door zijn cyni sche vriend Jonathan, die in zekere zin een tragische duivelsrol speelt, niet vernietigd en zelfs niet gekwetst kan worden. Ten tweede geeft zij hem de leeftijd van twintig jaar met dien ver stande dat hij, door de catastrofe in zyn leven, maatschappelijk de plaats in moet nemen van een knaap in de puberteitsjaren en door zijn omgeving ook als zodanig behandeld wordt. Hij is zich deze toestand bewust en ver bergt zijn aard achter de gelaten wijs heid van een glimlach, want de enke le malen dat hij met zijn toch zeer intelligent geformuleerde problemen bij de volwassenen aankomt, luistert men niet en hij trekt zijn Stendha- leske zelfhandhaving als een mantel om zich heen. Hij komt er toe om de mensen in zijn omgeving te gaan be spieden op momenten waarop zij zich zijn tegenwoordigheid niet bewust zijn. „Dit leven onder de waterspie gel" van de dagelijkse gang van za ken boeit hem het meest van alles en het zijn zijn waarnemingen die de le zer zeer exact en zeer intens een aan tal wezens onthullen in drie dimen sies. Want Matthijs houdt deze drie zaken, te weten de eerste verschij ningsvorm. de ware verschijnings vorm en de idee. goed uiteen. Veel .raais ontdekt Matthijs niet. Een jon ge vrouw, die de gewetenloze verleid ster speelt, een oude vrouw, thans weerzinwekkend, maar vroeger de gra tie zelve, een schrijfster, die ondanks haar succes niet verder weet te kijken dan haar neus lang is, een dominee, die wankelt tussen verliefdheid en professioneel fraseurschap en nog vele anderen die de charitas. als zijnde een lastig creatuur, buiten de deur hebben gezet. De vrouw Dora is de enige die een poging doet om haar zusters hoedster te zijn, doch hoezeer krijgt zij de kous op de kop. Matthijs speelt tussen deze mensen de rol van de vrijwillige toeschouwer niet alleen, maar ook de rol van de vrijwillige corrector op het lot, vrij willig in dienst van de christelijke ideologie, zoals zij oorspronkelijk ge weest moet zijn. Maar, zegt dominee Elkerlee: „God vraagt immers geen vrijwilligers. Hij verwacht niet van ons dat wij oorde len over anderen". En op deze wijze verbergt hij zich achter God om zijn egoistische motieven te rechtvaardi gen. Maar Matthijs de toeschouwer die de mensheid, als een trein in de rich ting van een ingestorte brug. naar de afgrond ziet snellen, laat niet af. Hij kan zijn drang het signaal te geven, „te schreeuwen", niet onderdrukken, want „belangrijk" is de mens en wat hij doet". In zijn haast naar de men sen komt hij ten val. Het slot van het boek heeft iets groots in zijn navrante wijsheid. Als Matthijs inderdaad in zijn haast van de trap gevallen is. vaart door Elker lee een ogenblik de panische drang om een waarschuwing uit te stoten. Maar door de gang komt het meisje Jesse, dat door Matthijs Jezebel genoemd wordt, aanlopen en „hij glimlachte alweer zonder dat hij het wist Ambtman. „Toch bedankt. Ex cellentie". Uitgeverij Fed. Am sterdam. z.j. „Poëzie is overal, overal mijn vrien den", zei, als ik mij niet vergis, De Genestet en dat blijkt nu maar weer, want dit boek heeft tot onderwerp iets waarbij niemand, behalve deze schrij ver, ooit enig verband met literatuur zou zoeken, met name het belasting kantoor. Het is duidelijk dat de auteur, die zich Ambtman noemt, weet waar hij over schrijft. Het is wel aan te ne men dat dit boek op historische feiten gebaseerd is. Openhartig wordt ons het bedrijf getoond van het bureau van de inspectie, op volle toeren draaiend in de jai-en van minister Lieftinck. De financiële Augiasstc^ wordt hier voor onze ogen gereinigd door de trawanten van onze toenma lige sanerende Hercules, in de wande ling „Piet" genaamd. De gevallen wor den uitvoerig en helder en met de spanning van een detective-roman be schreven en de strijd tussen ambte naar en belastingschuldige is zeker zo opwindend als een bokswedstrijd. Ambtman heeft zich geroepen ge voeld van zijn boek een roman te ma ken. Naast deze belasting-avonturen komt het nevenmotief van de ambte naar Springer, die van de grote stad naar een provincieplaatsje wordt over geplaatst. De levensbeschrijving van deze Springer valt wel niet uit de toon. maar doet toch tamelijk cliché-achtig om niet te zeggen banaal aan. De pro vincieplaats is natuurlijk bekrompen, vrouwen worden alleen als wezentjes voor het plezier gezien, behalve na tuurlijk de echtgenote. Dit alles wordt overgoten door een vage ethische saus De schrijver had er. meen ik. beter aangedaan om alleen zyn mémoires op te tekenen. Toch zeggen wij maar: „Wel bedankt, ambtman", want een kijkje in dat vervaarlijke en geheim zinnige bedrijf, het belastingkantoor, is interessant. CLARA EGGINK

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1956 | | pagina 17