DE TALLEYRAND:
EEN VOORJAARSDEPRESSIE
w-
DOOR MILJOENEN VERACHT
DOOR ENKELEN BEWONDERD
ALS KREUPELE ZIJN WEG ZOEKEND
ZATERDAG 28 APRIL
WEKELIJKS BIJVOEGSEL
PAGINA 2
Bewogen Leven
DOOR HET LEVEN GESLAGEN,
MAARINTELLIGENT EN GEESTIG
Op de 2e februari 1754 werd te Parijs eenland geboren dat later, volwassen
geworden, gedurende een halve eeuw door miljoenen tijdgenoten zou worden
veracht, door enkelen zou worden bewonderd, maar zich nochtans staande zou
weten te houden tijdens de stormen van de Grote Revolutie, tijdens het Napoleontische
bewind, ja, die op het Wener Congres, het „dansende congres" waarop men
wilsbeschikkingen zou treffen ten opzichte van het Napoleontische rijk. Frankrijk zou
vertegenwoordigen.
Charles-Maurice de Talleyrand-Périgord, dat was zijn naam en tot op onze tijd
geloven nog duizenden dat hij alleen maar waarde heeft gehad en nog heeft als voor
beeld in een soort karakterkubus, waarin hij dan de volslagen karakterloze mens verte
genwoordigt. Van hem zou immers het woord afkomstig zijn: „de mens heeft zijn
woorden gekregen om zijn gedachten te verbergen."
CHARLES-MAURICE werd toevertrouwd aan een
arme vrouw In een voorstad van Parijs. Bij haar
overkwam hem een ongeluk waardoor hij zijn ge
hele leven kreupel zou blijven. Dat was een slag voor
de ouders!
Natuurlijk hadden ze grote plannen met hem, nadat
anderen hem hadden opgevoed. Hardheid en dwang
waren toen de roeden waarmee het kind, onmondig,
niet gerechtigd tot meepraten, werd voortgedreven op
ztjn weg naar volwassenheid. Het aldus volwassen ge
worden kind was geschikt voor z|jn toekomstige taak.
Maar wat kon men in die dagen ln vredesnaam begin
nen met een kreupele adeling? Voor het leger was hij
niet geschikt. In de salons zou hij zwaar gehandicapt
ztjn. En een edelman van die dagen kwam alleen maar
tot eer en roem vla het leger en de schonen.
Er was nog wel een andere weg.
In Frankrijk had de kerk een machtspositie. Haar be
zittingen bedroegen zo ongeveer drie miljard llvres. Aan
een bisschopszetel was soms een Inkomen verbonden van
driehonderdduizend livres. Daarom besloten zijn ouders
dat het kreupele kind geestelijke zou worden en het kwam
niet bij hen op zich met de vraag bezig te houden of h|j
er geschikt voor zou zijn. Zij hadden wel relaties die hem
■ouden kunnen protegeren.
En bet kind zelf wist niet wat hem eens zou wachten...
Merkwaardige tijd. de tijd van zijn jeugd.
Frederik de Grote had zijn tong niet in bedwang
kunnen houden en de spot gedreven met de
maitresse van de al oude Koning Lodewijk XV. Ook had
hij de rode neus van Keizerin Elisabeth II van Rusland
betrokken in zijn spotternijen. En eens had hij Maria
Theresia van Oostenrijk Silezië afgekaapt en het bij
Pruisen gevoegd. De „Drei Weiberkrieg" begon toen de
Talleyrand twee jaar oud was. Frankrijk, Rusland en
Oostenrijk vielen Pruisen aan in de Zevenjarige oorlog.
De oude erfvijand Oostenrijk was nu opeens bondgenoot
geworden. Vreemde zaak. En Engeland, zo lang de bond
genoot van Oostenrijk steunde nu Pruisen.
Want in Amerika vochten de Engelse kolonisten tegen
de Franse. Frankrijk, gebonden op het vasteland, leed in
de Nieuwe Wereld nederlaag op nederlaag
Maar deze Zevenjarige Oorlog was eigenlijk een oorlog
■ls alle andere: doodgewoon een oorlog, gevoerd om
machtsuitbreiding, ontstaan uit rivaliteit.
VEEL belangrijker was de onzichtbare binnenlandse
oorlog in Frankrijk zelf. Wijsgeren hadden het volk
verteld dat er in vroeger tijden contracten waren
gesloten tussen vorst en volk, adel en volk. kerk en volk.
Uit een contract vloeien altijd rechten en plichten voort.
Zo had de Koning volgens het oorspronkelijk contract
de plicht het leger aan te voeren, de vijand buiten de
deur te houdenen recht te spreken.
Lodewijk XV had nog nooit één uur aan zijn plichten
gedacht. Na hem kwam immers de zondvloed. In feite
regeerde hij niet eens meer. Zijn regering was een
maitressenregering. Het Hof baadde in weelde, verslond
miljoenen en een geestigheid van een hofclown werd
meer gewaardeerd dan een geniaal plan van een minister.
De Koning was een slaaf geworden van zijn lustenen
van zijn eigen etiquette. De Koning nóm haar en gaf
niets terug. Met de adel was het evenzo en met de kerk?
Eeuwen geleden was er een contract gemaakt tussen volk
en kerk. De kerk zou voor de mensen bidden, hun de weg
wijzen naar de Hemel, zich voortdurend bezighouden met
het heil der wereld, in Christus Naam en het volk zou de
kerk het leven mogelijk maken in dit ondermaanse door
ha.ar geld te geven en goed
WAT was er van dit alles terecht gekomen? De
Koning smeet het geld weg bij miljoenen, het geld
van de taille, de ai de. de gavelle. dat de lagere
klassen hadden moeten opbrengen in het zweet huns
aanschijns. In één nacht verkwistte het Hof door dansen,
drinken en gokken meer dan duizend, tienduizend boeren
in een week konden verdienen. De adel bestond slechts
uit hielenlikkers, hofpoppen. sinds die het platteland
verlaten had en zon alleen maar op middelen hun ge
maakte schulden te delgen met geld van de pachters. De
geestelijkheid? Het leven der kerkvorsten zei genoeg. De
klemtoon lag op „vorst". De hogere geestelijkheid leefde
al even losbandig als de adel. Waarom ook niet? Zij be
stond immers uit adel. Uit adel. die via een bepaald
instituut, in dit geval de Kerk. Koning wilde kraaien.
Welk een toestanden! Waren die nóg minder dan die
van de vorige eeuw. Volstrekt niet. De mindere man
bad het eerder beter dan slechter, maar de zeventiende
eeuwer zag de Koning nog ln zijn aureool van plaats
vervanger van God op aarde. En leed dat God te dra
gen geeft ls Immers licht, omdat het beloond wordt.
Nee, ons geluk wordt b|J lange na niet bepaald door de
feiten. Veel meer door de manier waarop wij die er
varen. Nu wist men, door de wijsgeren, hoe slecht men
behandeld werd, hoe rot de maatschappij wasen
toen eindelijk het vuur der revolutie in de verte te
zien was, waren allen blijOok de adel!God
dank, nu zou bet komen, de betere, méér verlichte
wereldHet leven kreeg weer zin!
Telkens *ijn er perioden in de Geschiedenis der Mens
heid waarin de mens iets nieuws behoeft. Hij is uitge
keken op het oude. Zoals men uitgekeken kan zijn op
een te lang gedragen japon, kostuum. Ook al zou het
Nieuwe in wezen niet beter ztjn dan het oude, dan is het
toch beter omdat het nieuw is. Zulke tijden, waarin men
haakt naar vernieuwing, kenmerken zich door een eigen
aardig negativisme. Het goede in het oude ziet men niet
meer. kan men werkelijk niet meer zien. Men heeft geen
lust meer in het oude en in een dergelijke gevaarlijke
tijd staan de kleermakers op. die voor het nieuwe kostuum
zullen zorgen.
Vanzelfsprekend moet dit beeld onjuist zijn. Want
niemand kan zich immers staande houden door veelvuldig
verraad. Waarom dan dit vlijmend scherpe oordeel? In
de eerste plaats omdat hij in een tijd heeft geleefd,
„zo verward." zó gistend, dat de tragiek daarvan én de
grootheid zo men wil door ons niet meer is te vat
ten. Laat staan door de tijdgenoten, die een deel waren
van dat proces. De tijd kon men niet beoordelen, maar
men wilde toch oordelen, en één ding stond vast:
Talleyrand was een edelman die zijn eigen stand verried.
Talleyrand was een bisschop die zijn eigen kerk verried.
Talleyrand was de man die het Directoire verried en
Napoleon mede aan het bewind hielp. Talleyrand was de
man. die later diens bewind uitholde, achter de rug van
de Empereur met vreemde mogendheden onderhandelde,
waarmee Frankrijk in vijandschap leefde. Talleyrand was
de man die onmiddellijk na Napoleons val de leiding van
Frankrijk mee in handen nam en werd afgevaardigd naar
het Wener Congres. Het is dus wel tamelijk ingewikkeld
en de vraag die bij ons oprijst is deze: „Hoe is het toch
mogelijk dat een mens onder al deze gewijzigde omstan
digheden onmisbaar kan blijven!"
MADELIN wijst in zijn Franse evolutie op de grote
betekenis van het jaar 1754. In dat jaar. zo zegt
hij, zijn er veel personen geboren die later in de
Grote Revolutie een belangrijke rol zouden spelen. Hij
noemt namen: Mad. Roland. Brissot. Lafayette werd in
1757 geboren. Robespierre in '58 en Danton in '59. Mon
tesquieu stierf in '54. Diderot werd atheïst in dat jaar en
Voltaire vestigde toen „zijn Koningsschap".
Madelin had in deze illustere rij ook Talleyrand kun
nen noemen, doch hij vergat hem.
Het kan best waar zijn dat een bepaalde tijd een sterk
geprononceerd stempel op de dan levenden drukt. Waar
om zou het eigenlijk niet waar zijn? De jeugd van na de
Tweede Wereldoorlog is een heel andere dan die daarvoor.
En juist als Nieuwe Ideeën op weg zijn om gemeengoed
te worden, komt er nieuw levensbewustzijn én uit die
nieuwe zee van levensgevoel komen mensen die op elkaar
lijken als twee droppels water.
CHARLES-MAURICE was niet gezegend met een
gelukkige jeugd. Zijn ouders lieten, naar de ge
woonte dier dagen, de opvoeding van het kind over
aan vreemden. Zijn ouders zag hij nauwelijks, die vonden
het vanzelfsprekend hem later te tonen hoe hij met be
hulp van zijn adellijke titels en de familie-relaties zijn
weg zou kunnen vinden naar nog grotere stoffelijke wel
vaart. naar eer en roem, doch de gedachte om aan de
ziel van hun kind te bouwen kwam eenvoudig niet bij hen
op. De Eeuw van het kind was nog niet geboren. In zijn
memoires vertelt hij ons dat hij gedurende zijn ganse
leven nooit een week met zijn ouders onder hetzelfde dak
heeft doorgebracht. Dit was ln zijn tijd nonnaal. Wel
was de grote profeet voor de natuurlijke opvoeding al
geboren. Rousseau, doch was het licht in diens brein
doorgedrongen, nog niet grotendeels het licht van effect-
werk. van vuurwerk? Hij legde immers zijn eigen kin
deren te vondeling.
DE kreupele Charles-Maurice vond als klein kind z|Jn
weg ln een tijd, die manker was dan hij zelf. Hij
kon niet zo ravotten als zijn vriendjes, bij al te forse
6pelen moest hij aan de kant staan, doch hij had ook
Iets wat de anderen ontbraken: b|j kon met zijn stem
f anderen betoveren. En dat was even mooi. Hij kon
vrolijke dingen zeggen waar ledereen om moest lachen.
Hij kon zo charmant zijn, dat een leder zich klein, zwak
gevoelde bij hem.
Zijn overgrootmoeder, de Prinses van Cbalals, had hem
door haar voorbeeld laten zien wat het zeggen wil van
adel te zijn. Zij riep in hem het besef wakker dat hij
van een heel oud geslacht was, zonder hem daarbij
hoogmoedig te maken. Zoals zij leefde! Waardig, dc
Vrouwe voor allen die haar omgven, de weldoenster der
armen, de troost van de zieken die elke zondag kwamen
om medicijnen uit haar apotheek!
In het zieleleven van het kleine kind kreeg zij de plaats
van vader en moeder beide. Van tederheid en de Juiste
macht. Vaak dacht hij aan haar. En 's avonds in bed zag
hij haar soms in de kerk zitten, omringd door haar
edelen. Als zij zou sterven zou het gebied, waar zij gere
geerd had ontluisterd zijn
Hij kon niet meedoen aan ruwe spelen, maar door zijn
hoffelijkheid kreeg hij een greep op zijn kameraadjes...
en door zijn slimheid. Geeft de natuur niet altijd nieuwe
gaven, beter: ontwikkelt zij geen al geschonden gaven
sterker dóór. waar een verminderd vermogen tot zelf
handhaving is ontstaan?
OP een dag werd het kind ziek.
Zijn gezicht kwam vol blaasjes. Kinderpokken.
Ongeschonden kwam hij tenslotte weer naar buiten
doch toen hij in bed lag. dagen achtereen, gingen zijn
gedachten naar zijn toekomst. Wat zou hij eens moeten
worden? Zou hij een voornaam dienaar van de Koning
moeten worden? O, dat zou hij gaame willen. De Koning
houdt van geestigheden cn cr zijn heel veel feesten aan
het Hof en je moet je er heel keurig bewegen. Anders
wordt de Koning boos. En dat mag volstrekt niet.
Och, toen het kind aan zijn toekomst dacht had men
hem reeds lang onterfd. Zijn titels zouden aan een Jon
gere broer komen, want een geestelijke mag immers niet
trouwen.
Toen Charles Maurice op een dag vernam dat hij gees
telijke zou moeten worden kreeg hij de schok van zijn
leven. Al zijn droompaleizen stortten in en het was hem
alsof in zijn nog zo jonge leven de zon voor altijd onder
ging.
Geestelijke, dat kón toch niet. Hij kon toch geen
geestelijke zijn? Hij hoorde toch aan het Hof? Waarom
deed men dit met hem? Omdat hij kreupel was?
Men zond hem naar zijn oom, de aartsbisschop van
Reims. Toen woonde hij in een deftig paleis, met veel
zilver en veel goud. Met prachtige schilderijen. De maal
tijden waren overheerlijk en zijn oom liet geen gelegen
heid voorbijgaan om hem uit te leggen welk een bevoor
rechte positie men als kerkvorst had. Maar hij wilde niet.
Hij wilde geen kerkvorst zijn. De geur van een kerkvorst
stond hem niet aan, hij wilde naar het Hof. Hij voelde
zich een kind van de wereld.
MAAR wat een kind wilde telde in die dagen nog niet
mee, en daarom gaf Charles-Maurice, na een strijd
van een jaar, eindelijk toe. H|j zou geestelijke
wordennu bij het strijden moe was. De leerlingen
van het seminarie van Saint-Sulplce waren bang voor
hem, en soms was hij bang voor zich zelf. Was hij zo
inaar een ander mens geworden? Vroeger hield hij van
ieder en van alles. Vroeger was hij spontaan, van
nature verlangend een ander een genoegen te doen. cn
nu was h|) hooghartig en gesloten.
Wat duurden de dagen lang en bovenal de nachten.
Een eerzuchtig, intelligent kind door het leven en He
mensen geslagen, dat zo hartstochtelijk verlangde om
eens belangrijk te mogen zijn in de wereld van het nof,
in de wereld van luchtige scherts en voorname manie
ren, van ridderlijkheid en „dapperheid", zat nu In een
gevangenis.
In de bibliotheek van de school waren boeken over
vorsten. Daarin kon hij lezen hoe het aan een Hof toe
ging. Heerlijk vond hij het om het te lezen. En soms
dacht hij. dat hij als geestelijke later nog best mee zou
kunnen doen. als hij het maar ver brachttot bis
schop. aartsbisschopNee, als geestelijke sta je toch
overal buiten! Je moet naar de biecht van anderen
luisteren, maar zélf leef je toch niet??
Op een zondag, toen h|j juist de kerk uit wilde gaan,
zag hij een beeldschone, jonge vrouw bij de deur staan,
wachtend op een voorbijtrekkende regenbul. Toen hij
haar aanzag maakte hij een buiging en meteen bood hij
haar zijn paraplu aan. Ineens was dat sombere, grauwe
van hem geweken. Als een herboren mens liep hij met
haar een weer door de zon beschenen natte wereld In.
Haar ouders hadden haar gedwongen toneelspeelster
te worden, zijn ouders hadden hem gedwongen gees
telijke te worden. Maar nu was hij gelukkig, nu hij
naast haar liep. En weldra zouden ze Intens gelukkig
worden in eikaars armen, twee verwaarloosde kinderen
van de Achttiende Eeuw.
REIN BROUWER.
Kijkjes in de Natuur
f AT is het een geluk, dat ons
pad Iedere dag wordt geëffend
door het KNMI te De Bilt. dat
ons haarfijn vertelt, hoe het in dc
ether Is gesteld, hoe het was en hoe
het zal worden. Hoe hebben we het
vroeger toch klaargespeeld zonder die
dagelijkse tedere zorg om ons welzijn,
zonder verspreid optredende buien,
zonder hoogwaterstanden of geen af
wijkingen van betekenis?
Toen waren wij stadslui, aangewezen
op de melkboer, die geacht werd, via
melk en koe contact te hebben met
het buitenleven, met horizon en wijde
luchten. En nu? De man, die ons zijn
flessen aflevert, weet er net zoveel
van als wij, want we luisteren een
drachtig naar het weerbericht. Toch
zijn we er, bij vroeger vergeleken, in
zeker opzicht op achteruitgegaan. Wat
we missen is het element van verras
sing. Die spanning van het afwachten,
wat het 's morgens na elven zou wor
den, dat heimelijke hopen en ver
laat zich niet kennen Het wedijvert
met het jonge winterkoren in de mooi
ste tinten groen, prachtig verzadigd
groen, dat fel afsteekt tegen de som
bere opengeploegde akkers, die don
kerbruin het gras en het koren om
lijsten. Gelukkig dat er nog enig leven
is op dat akkerland. Op de kluiten
stappen grote vogels rond. Ze zijn in
zwarte kledij, met blauwe en met diep
paarse gonzen op rug en kop. Toren
kraaien. fijngebouwd glanzend grijs op
achterhoofd en wangen. Roeken zijn
er ook. de andere en grovere vogels
met hun slordige kleren en him kaal-
witte snavelbasis en keelzak. Roeken
met zware stemmen eerzame land
bouwers. die zich niet afgeven met
weerberichten, maar arbeiden op de
akker, zoekend naar aardrupsen en
ander schadelijk gedierte, ten gerieve
van die andere landbouwers, daar gin
der op hun boerderijen.
Wat zei de radio ook weer?
Warme lucht uit Afrika, stromend
naar de Alpen. Mooi zo, dan rijd ik in
Zuidelijke richting, wie weet waar 't
goed voor is. Er zingt een tjiftjaf, een
geelachtig nietigheidje, verstopt in de
wachten, dat „duimen" om goed weer!
We weten alles, we hebben het weer in
onze zak en het weerbericht van ze
ven uur in ons hoofd.
IK rijd in de tamelijk vroege, maar
gure ochtend, langs m'n oïide ver
trouwde achterpaadjes. De weers
verwachting ken ik. 'k weet precies
wat me boven m'n hoofd hangt Dat
is letterlnk een loodgrnze lucht, dicht
gespijkerd tot op dé horizon. Met de
kleur van nat cement, grijs, grauw
Maar we klagen niet, het is immers
nog maar half april' April, gras
maand! Gras is er inderdaad, en het
staat er nog mooi bij ook. Het gras
uitgebloeide elzekatjes Die tjiftjaf ls
er nog niet zo heel lang. ik mis nog op
verscheidene plekjes het bekende on
beduidende geluidje, dat maar uit 2
tonenbestaat, soms uit drie. wanneer
het diertje opgewonden zich verslikt
en op een ander ritme overgaat.
Nu draaien we schuins links een
wagenpad in. dat is dus richting
Tsjecho-Slowakijë. waar 't ook al mis
was.
Ook al onveilig door depressies en
Koude lucht.
Aha. daar staan oude vrienden van
me Gelderse roos en essenstammen
Van de bloedrode pracht van de eerste
ls niet veel overgebleven, daar hebben
de vogels in de lange winter wel voor
gezorgd, hoewel ze de zure bessen ge
woonlijk zo lang mogelijk met rust
laten.
Maar wat een groeikracht zit er in die
oude pezige stammen.
Hééé! dat is de eerste echte verras
sing! Een slanke torenvalk, die
de top van een met klimop-ruig
begroeide boom als rustplaats had ge
kozen. wipt geruisloos omhoog van zijn
tak. de lange spitse vleugels geheven,
en drijft, afwisselend snel vleugelenri
en stil zeilend over het weiland, roeit
even tegen de Scandinavische depres
sie in en laat zich dan beheerst, staüg
bijna, neer op het hoogste punt van
een verre boomgroep.
Mijn kijker verraadt, dat hij zich
daar onmiddellijk gaat zitten pluizen
en poetsen, 't Zal dus een vrouwtje
zijn. Maar mooi is ze in ieder geval!
Het zonnetje! ja! 't is zo!
Door het wolkendek breekt het, een
pracht van een aprilzon.
Nu is alles ineens anders, het ls zelfs
behaaglijk m de luwte van de berken
opslag om me heen. Zie je. dat is nu
die warme Alpenlucht. regelrecht uit
donker Afrika afkomstig. Hup! stuur
een halve draai naar rechts, het bos
pad in. recht op Midden Europa af
met weinig verandering in tempera
tuur. Hallo staartmees. wat hang je
daar gezellig, aan je zwiepende tak.
Toe maar, finaal onderste boven ook
nog.
Hallo boomklever, blauw-oranjegeel
en grijs! Op en neer langs de beuken
stammen, geen last van duizeligheid?
Pas op! geelgors, kom niet onder mijn
wiel. Nu wordt het bos donkerder,
somberder, de dennen en de sparren
staan onbeweeglijk, alleen de toppen
wiegelen. Er klinkt zacht vogelgetwit-
ter. Mezen of goudhaantjes.
Als ik het bos uit ben en het open
zwarte terrein voor me heb. zie
ik een zwaluw, een doodenkele
zwaluw.
Dat is dan de ene zwaluw, die nog
geen zomer maakt. Vandaag tenmin
ste niet. want zie de zon heeft zich nu
alweer bedacht en zich teruggetrokken
boven het cementen plafond.
Weg Afrikaanse luchtstroom, weg
Alpen. Vandaag alleen maar overwe
gend droog. Maar koud! Koud en
vochtig is het weiland waarin een gro
te zachtmoedig uitziende koe stil ligt
te kauwen. Te kauwen, te herkauïven,
te slikken en weer te kauwen. Zo maar
op de kletsnatte grassprieten. Ze trekt
zich het grote koeiehoofd vast niet
met depressies en maximums, hoewel
ze precies in de richting van IJsland
en de Britse eilanden ligt.
Haar vochtige bewimperde ogen sta
ren. Waarheen? Zien ze eigenlijk wel
iets? Zouden ze bijvoorbeeld die vier.
vijf beeldige en watervlugge vogeltjes
zien, die om haar heen krijgertjespe-
len. trippelen, fladderen, zich plotse
ling pluizen aan alle kanten, om dan
weer even driftig mee te doen aan het
zwijgend flitsen rondom dat grote
goeie koeiebeest?
Wat zijn het? Ze zijn prachtig geel.
het kopje is grijs, over het donkere
oog loopt een lichte wenkbrauwstreep.
de wippende staart is lang en zwart
met witte buitenpennen. Het zijn gele
kwikstaarten, misschien wel grote ge
le, die in oost- en zuid-Nederland nog
al eens voorkomen.
Zaten ze nu eens heel even stil, dan
kon ik prrrr! daar gaan ze alle
vijf en uit de aangrenzende weilanden
nog meer. met kleine rukjes, met klei
ne "sie-sie-sie geluidjes.
Uit is 't weer. We zijn alleen. We.
de koe en ik, aan weerskanten van het
schrikdraad. De koe wendt haar hoofd
van de Britse eilanden naar mij toe.
maar ze kijkt langs me. Ze heeft vast
die mooie slanke diertjes niet gezien,
die goeie sukkel.
Dan hijst ze haar achtersteven om
hoog en maakt even een vreemdsoor
tige driehoek met moeder aarde. Dan
strekken zich de voorbenen Ze staat.
Ze zucht en buigt zich wederom naar
het gras
En de toeschouwer? Die zet zri
kraag op. Het is midden april. Bo\en
ons overdrijvende wolkenvelden. En
weinig verandering ln temperatuur.
Sjouke van der Zee
«k/jy
•WO-