vr /n o rvx
miVUIAOIA-
WIJ
MENSEN
Een ZoeklichtN
Jan van Goyenbegenadigd Leids
schilder stierf 3 eeuwen geleden
Uniek beelder van liet typisch
Hollandse land, water en ijs
rS* "1
4e Jaargang no. 17
mm.
Zaterdag 28 april 1956
voud, gepaard gaande aan een steed6
vtrtuoser beheersing der techniek,
hulde brengend aan het „Holland", dat
zijn Innige liefde moet hebben gehad,
daarbij getuigend van een groot en
gaaf kunstenaarschap, al heeft de rou
tine hem bij zó grote produktiviteit,
wel parten gespeeld.
DE sterk naar het meditatieve nei
gende Van Goyen is steeds sober
gebleven in het hanteren der mid
delen. Hij was een meester in het uit
beelden van vergezichten, daarbij
vooral aandacht bestedend aan hoge
weidse, dikwijls bewolkte en bewogen
luchten. Er vallen in zijn groei ver
schillende étappes te onderkennen,
o.a. onder invloed van de Vlaming Jan
Porcellis uit Gent. die ook in Leiden
en Zoeterwouóe heeft gewoond en hem
in velerlei tot stimulans is geweest,
zonder dat Van Goyen evenwel tot
imitatie van zijn werk overging.
Wat Van Goyen met weinig middelen
superieur in een, nergens bonte, doch
wel genanceerde kleurenmengeling van
hoofdzakelijk bruin, grijs, groen en
blauw, wist uit te drukken, wat hij
daarbij qua sfeer wist te bereiken,
vormt ook voor de huidige beschouwer
van zijn stukken een bron van onuit
puttelijk genot. Wij denken aan zijn
gezicht op Dordrecht, het landschap
bij Rhenen met Cuneratoren in het
centrum, zijn beelden van Nijmegen
Valkhof) en Arnhem, het hierbij af
gebeelde gezicht op Lelden, het in de
Lakenhal aanwezige „Leiden in de
wintel-", vermoedelijk van 1621, het
Scheveningise strand (1634), Land
schap met Hooglandse Kerk (minu
tieus afgebeeld met. als artistieke gril
de bocht van een stromende rivier), de
talloze illustraties van' ijsvermaak met
alle daaraan verbonden vrolijke ty
pische kenmerken men ziet als 't
ware onze voorouders leven en bewe
gen! zijn imposante gezichten op de
Kaag of de Haarlemmermeer, zowel in
rust als m storm, met alwéér die
prachtige donkere welvende luchten of
lichtende zonnestralen daartussendoor
spelend en de natuurgetrouwe, steeds
effectvolle weergave van zeilende sche
pen in die storm of in die rust
Een van de vele Van Goyens. getuigend van ijspret in de 17e eeuw.
In de Lakenhal hangen seven van zijn
stukken nit een ontzagwekkend oeuvre
Het was op 27 april 165G, dat een der meest beroemde grond
leggers van de Hollandse landschapschilderkunst, ook
beroemd om zijn zee-, rivier- en typische winter(ijs) gezichten. Jan
van Goyen, geboren te Leiden, op 13 januari 1596, te Den Haag
overleed.
Zeven van zijn talrijke werken - hij vervaardigde er in totaal
meer dan 1000 - sieren ons Stedelijk Museum „De Lakenhal",
waarmee de gemeente Leiden dus aan een zijner grootste voor
zaten op schilderkundig gebied eer bewijst.
Jan van Goyen groeide op in een
kunstzinnig milieu, ztjn vader Joseph
Jansz~ stond al bekend als een „bemin-
der van de Teeken- ende Sohilderkon-
stee". Tien jaar oud. deed deze hem
in de leer bij de Leidse landschap
schilder Coenraet Schil per oort, daarna
zette hii zijn studies voort bij Izaack
Nicolai. beter bekend onder de naam
Swanenburgh, van wie eveneens in de
Lakenhal enige stukken aanwezig zyn,
gevolgd door een leertijd bij de onbe
kende Leidse schilder Arentz. de Man
door de Leidse burgemeester Or Iers in-
dertild" een constigh en geestigh land
schapschilder" geheten, „seer aerdigh
ende bevalligh in de vervallen ruinen
na te contea-feyten" Tenslotte was Jan
van Goyen werkzaam in de werk
plaats van de glasschilder Hendrick
Clock, waar hij echter gauw genoeg
van had. Na een verblijf in Hoorn bij
de schilder Willem Gerritsz keerde Van
Goyen naar Leiden terug. Hij maakte
op zön 19de Jaar een reis naar Frank
rijk, waarop een studietijd van een
jaar volgde bij Esaias van de Velde
Dan trouwt hij in 1618 in Leiden met
Annetje Willemsdr. ran Raelst.
Bit Van de Velde boeide hem „de
uitbeelding van het atmosferische",
dat hem van nu af aan zijn ganse le
ven zou beheersen in steeds groter af
wisseling. Esaias van de Velde's in
vloed op de jeugdige Van Goyen is on
miskenbaar geweest.
tN 1634 vestigde Van Goyen zich. als
jgerijpt kunstenaar, in Den Haag en
zette van daar uit zyn zwerftochten
door binnen- en buitenland voort,
waar hij naarstig zijn impressies no
teerde.
Uit zijn laatste levensjaren dateren
zijn belangTykste werken, tot aan zijn
60ste levensjaar toen hij op het hoog
tepunt van zijn kunnen van deze we
reld afscheid nam.
Ontelbaar zijn uit die jaren zyn
stemmige schilderijen en tekeningen,
mede vervaardigd onder de dwang van
de benarde financiële omstandigheden,
waarin Van Goyen o.a door zijn spe
culatiezucht in grond, huizen en tul
penhandel. was komen te verkeren.
Met dit alles ontwikkelde hy zich
tot dè typische Hollandse schilder, tel
kens en telkens met steeds groter een-
WAT hij doet is doordrongen van
een waarachtige natuurlijkheid,
dat héél het 17e eeuwse Hol
landse schoon aan ons voorbij doet
trekken, ook in de velerlei figuurtjes,
die land, rivier of ijs bevolken en
waarvan zulk een intens aparte char
me uitgaat.
In velerlei opzicht is Van Goyen een
begenadigde geweest, die in evenwich
tige composities, sprekend van overleg
en inzicht in de opbouw van een schil
derij en in een fijnzinnig gevoel voor
een zuiver eoloriet, aan het nageslacht
een artistieke schat heeft nagelalen
waarvoor speciaal de Leidenaar zich
dankbaar mag weten.
Jan van Goyen: een naam. die Lei
den veel te zeggen heeft, niet alleen
om de Jan van Goyenkade, die naar
hem vernoemd werd, maar omdat hy
de Hollandse landouwen en de Hol
landse wateren in licht en donker wist
te verbeelden met het oog en de tech
niek van de picturale ..kunner", die
de 17e eeuw in veel van haar karakte
ristieke wezenstrekken voor de eeuwig
heid heeft vastgelegd voor een dank
baar nageslacht.
H.
Jammer ie het, dat de eigen
lijke titel van de foto-tentoon
stelling „The family of man" In
het Nederlands niet be<er te ver
talen is dan met deze woorden:
„Wij mensen". In het woord „fa
mily" zit iets van verwantschap,
gezin, huiselijke kring. Dat moet
in het Nederlands allemaal op
gevangen worden in het woordje
„wij". Naar mijn gevoel is dat
toch te mager. Anderzijds zou ik
ook geen betere vertaling kunnen
geven. Dat is de moeilijkheid, die
zich altijd weer voordoet bij de
omzetting van karakteristieke
titels of uitdrukkingen van de
éne taal in de andere.
Wat het woord niet. doen kan,
kan het beeld soms wel. En dat
is zeker het geval bij deze ten
toonstelling in het stedelyk mu
seum te Amsterdam. Gaande van
wand tot wand, van beeld tot
beeld leeft men in voortdurende
ontmoeting met mensen uit 68
landen, wonend in de hitte van
de tropen of de koude van de
poolstreken, op het platteland of
in de stad, blank of gekleurd van
gelaat en men herkent iets.
Telkens springt de gedachte door
je hoofd: ..Nu, dat gaat daar al
net als bij ons". Lachen doe je in
de hele wereld om dezelfde din
gen. Huilen trouwens ook. Je
eigen onbeholpenheid in bepaal
de situaties, je woede en veront
waardiging, je ogenblikken van
ontspanning en genot worden je
weer eens voorgeleefd op een ne
gerfoto, een groep uit de Sovjet-
Unie of een opname uit Israël.
Landsgrenzen zijn maar heel be
trekkelijke grenzen: zelfs ver
schil van taal verhindert niet in
die ander één van dezelfde fami
lie te herkennen.
Wy moeten een ere-saluut
brengen aan Edward Stedchen,
die uit twee miljoen foto's er
tienduizend moest uitschiften, en
deze laatste terugbrengen tot een
aantal van 503, om tot dit resul
taat te komen. Hy bereikt, dat
in alle landen waar deze ten
toonstelling komt, vele duizen
den aan het denken worden ge
zet en in hun denken de mensen
van over de grenzen gaan mee-
WOORD
VAN
BEZINNING
betrekken. Wij zijn wereldbur
gers. En bij alle veel-kleurigheid
en versóheidenheid horen wij bij
elkaar.
Dit neemt niet weg, dat er
benauwende vragen rijzen wan
neer we zo in het leven van de
wereldburger een kijkje mogen
nemen. Het kookt op vele plaat
sen van misdaad, lust en waan.
Het wordt ons niet bespaard Fel
en rauw wordt het ons voor ogen
gesteld. Als een aanklacht slaat
het ons telkens weer in het ge-
laat: „Ja, kijk jij maar; zo zijn
wij mensen nu; een mooie fami
lie, vind Je niet, waar jij ook toe
behoort".
Als we een foto van een ver
gadering van de Verenigde Na-
Bes van een wand-grootte ge
passeerd zyn, naderen we het
eind. Daar nog een dode soldaat
met het gezicht in de modder
van een bomtrechter. We zien
hem op de blote rug. want de
uniform is aan flarden. Het bij
schrift luidt: „Wie is de moor
denaar, wie het slachtoffer?" En
dan de laatste: twee kleine kin
deren, wandelend door het bos,
waar uitbundige zomerstralen
hun weg weten te vinden door
het gebladerte heen. om het pad
OP DE BOEKENMARKT
Alexis Hareng. „Een avond in het
cholerajaar". J. M. Meulenhoff,
Amsterdam 1954.
Hoe men ook in de somberste om
standigheden, charmant kan zyn, leert
ons .Een Avond in het Cholerajaar".
Het boek is gesitueerd in 1853, het jaar
toen een ernstige cholera-epidemie
Denemaiken in haar kluisters hield.
gin van Goyen: ..Gezicht op Leiden"
Wat opzet betreft, is het een z.g. ka
derverhaal. Een groep mensen is' bij
eengekomen en ieder vertelt op zijn
beurt een verhaal, dat de eigen erva
ring tot grondslag heeft. Dit is de
overeenkomst met het klassieke voor
beeld van een dergelijk boek, de Deca
ni erone
De gebeurlijkheden spelen zich af
ten huize van de douarière Hermione
Schnell „een zeer oude dame, die haar
tijd had overleefd en nu op de ruines
daarvan rondliep, als Scipio op die van
Carthago". Haar eerste bezoekster is
mevrouw Hooghlant, haar oude vrien
din, met wie zy op voet van vijande
lijke vriendschap leeft, zoals dat dik
wijls voorkomt tussen mensen, die el
kaar op den duur niet meer missen
kunnen. De derde is een beroemde
professor in de zoölogie, Charles Iselin.
die op die dag zestig jaar is geworden
Tijdens en na het maal vertellen
deze mensen hun soms aangrijpende,
soms amusante verhalen. Mevrouw
Schnell blijkt een jeugdvriendin van
Charlotte Corday geweest te zijn, me
vrouw Hooghlant herinnert- zich de es
capades van de sinistere en monster
lijke Spaanse markies de Zarpada. Aan
het eind wordt de oude mevrouw
Schnell door een ongesteldheid over
vallen en men denkt niet anders of de
cholera heeft ook haar in haai' greep.
Gelukkig blijken het alleen maar de
appelflappen van het dessert te zijn.
Dit heeft echter de beide oude dames
niet verhinderd het verleden in per
soonlijk verband op te rakelen, elkaar
op een navrant-vermakelijke manier
de waarheid te zeggen en het verhaal
te beëindigen in die sfeer van lucht
hartige wereldsheid. die de charme
van het boek uitmaakt.
Suzanne van Thyn „Mijn Spaan
se Grootmoeder" P'. N. van Kam
pen, Amsterdam z.j.
Suzanne van Thyn bezorgt de lezer
met haar Spaanse Grootmoeder een
vreemde verrassing Die grootmoeder
bestaat nJ. alleen in de vage herinne
ring van de vertelster van het verhaal
en zij meent dat haar ondernemende
gebaren geïnspireerd zijn door de oude
vrouw in kwestie. Verder is dit boek
?en soort dagboek tan een Joods meis
je, dat direct na de kapitulatie op haar
zware Hollandse fiets door België en
Frankrijk op zoek gaat naar haar ge
liefde René. Nu zal het niet in mij op
komen de 'situatie van een dergelyk
meisje tijdens de bezetting te bagatel
liseren, maar als lk deze 350 pagina's
lees. dan kan ik toch het gevoel niet
kwijt raken, dat. ik dat nu allemaal wel
weet. Wij weten van de steun, die de
landelijke bevolking zo gul en moedig
aan vluchtelingen gegeven heeft, wij
geloven wel dat de officiële Neder
landse instanties in het buitenland on
handig en met onbegrip stonden tegen
over zulk een uitzonderlijk verliefd
wezentje. WJJ nemen ook gaarne aan,
dei de Fransman een dergelijke quees-
en de kinderen in het licht te
zetten. Hier zegt het bijschnft:
„Een wereld wordt geboren on
der Jullie voetstappen". Ja, een
wereld. Ik dacht: wat voor we
reld? Net zo één als we zoeven
langsgereisd zijn? Die laatste
foto is teer en ontroerend, maar
is er hoop voor die twee kleinen?
Dat is het onbevredigende.
Deze uitweg is geen uitweg. Je
kon bij die laatste foto de trap
af naar beneden en dan kwam
Je weer bij ihet begin. Zo krijg Je
een eeuwige cirkelgang, met al
tijd weer dezelfde beelden, van
de geboorte tot de dood.
Als hier nu eens het evangelie
had gefunctioneerd. Er zijn wel
bijbelteksten als bijschrift. Maar
ze hebben dezelfde waarde als
woorden uit de bagavad-gita of
koran of van Einstein. Het zijn
spreuken, geen evangelie. Het
kruis is Gods handrem op deze
uitzichtloze cirkelgang. Dat blykt
niet uit het boekje voor,de religie
dat bovendien nog één van de
zwakste hoekjes is van het ge
heel.
Aan het kruis Is die éne mens
ingetreden voor alien. In Hem
wilde God-Zelf lid worden van
de „family of man". Aan het
kruis zijn de golven van misdaad,
lust en waan stufcgebroken. On
der Zijn voetstappen wordt een
nieuwe wereld geboren. Ik mag
die twee kleintjes zien wandelen
ln het licht van Paasmorgen.
Dat is het antwoord van de éne
Wereldburger, Jezus van Naza
reth, Jood uit de Joden, aan alle
andere wereldburgers Blijft
Zijn eigen vraag: Doch, als de
Zoon des mensen komt, zal Hij
dan heit geloof vinden op aarde?
(Luc. 18 8).
Blijf door uw trouw ons zwak
[geloof beschamen
Ontfermend Vader, d'aard
[word'één
In uwen Zoon, door Hem
[alleen!
Breng in uw huis eens al uw
[kind'ren samen
voor eeuwig! Amen!
Ds. H. J. van Achterberg.
Herv. predikant te Leiden.
te naar de geliefde meer zal waarderen
hoewel ook de Fransman beschikt
over een dosis gezond verstand, die
niet gering is. Het verschil zit hem al
leen daarin, dat de laatste niet zo snel
met zijn afkeuring klaar staat als de
Nederlander.
„Hij houdt van zijn vrouw daar ver-
weg in Holland, hij houdt van die jon
ge Engelse, en hij houdt in veel min
dere mate van jou, maar dat maakt
geen verschil uit op de eeuwigheid,
want jij houdt van hem in alle eeuwig
heid. amen". Dit is de toespraak, die
de ondernemende jongedame tegen
zichzelf houdt, op de ochtend dat zy
er waarempel in geslaagd is plaats ie
krijgen in een watervliegtuig naar En-
celand en de armen van de geliefde
René. wiens hart blijkbaar vele wonin
gen heeft „Ala", zeggen wy dan maar.
Johan Fabricius. „Nacht zonder
Zegen." H. P. Leopold, 's-Graven-
hage 1955.
Het onderwerp van de dwangmatige
moordlust schijnt op het ogenblik
schrijvers van geheel verschillende aard
en aanleg te boelen. Enige weken gele
den werd hier de roman „Niets gaat
ten onder" van Louis Paul Boon be
sproken, die de tragische levensloop
Van een zodanig belast mens uitbeeld
de en nu vinden wy hetzelfde onder
werp bij de ervaren auteur. Johan Fa
bricius Merkwaardig is het grote ver
schil ih opzet van deze beide boeken.
Waar Boon zijn Frans Ohoedels van
den beginne af aan typeer t als een in
nerlijk verminkte, niet levensvatbare
mens, levend in een soort hel met we
zens, die aan Jeroen Bosch doen den
ken, daar plaatst Fabricius zijn Lati
mer in het normale alledagsleven in
aanraking met gewone mensen. Wel is
deze Latimer een eenzame figuur met
iets vreemds in de sfeer, die om hem
heenhangt; het vreemde dat de mede
mensen instinctief voelen, wa: neer zij
iemand ontmoeten die een manco
heeft dat zy niet beredeneren kunnen.
De oorzaken van de afwijking van
deze Latimer geeft Fabricius in enkele
woorden' de aanleg van deee man. een
tyrarmieke moeder en dito vrouw. De
neiging van dergelijke mensen om in
de vrouw, die zij kiezen, hun moeder
te zoeken, ook wanneer het hun onge
luk is. is duidelijk
Uitstekend geeft Fabricius het leven
weer van deze in Londen rondscharre
lende eenzame, in een vreemde men
geling van idealisme en vyandschap
op zoek naar een vrouw. Hij kent zyn
verderfelyke neiging, zoals Lenny uit
Steinbecks „Of Mice and Men" Hij
probeert op zyn simpele manier zijn
noodlot uit de weg te gaan. Maar hij
kan niet verhinderen, dat het aleh vol
trekt met de onherroepelijkheid van
het toeval.
De zeer goede milieuschildering kon
men natuurlijk van deze schrijver ver
wachten. Wat echter maakt dat deze
roman iets uitzonderlijks geworden is,
is het feit dat hy deze ongelukkige
mens niet uitgebeeld heeft als het
monster uit de krachtenbercihtrn. noch
ook als het wezen, dat in een hel leeft,
waar slechts weinigen vermoeden van
kunnen hebben. Hij heeft hem gege
ven als een mens in ons midden.
CLARA EGGINK.