JEUGD EN OPKOMST VEILIG NAAR HET EINDDOEL?... GIJSBERT KAREL VAN HOGENDORP: D. gecamoufleerde acrobaat Een ZATERDAG 31 DECEMBER WEKELIJKS BIJVOEGSEL Bewogen Leven CLIV VURIG AANHANGER DER ORANJE's Kijkjes in de Natuur Amalia Gallitzin is in Nederland vergeten, ofschoon haar naam verbonden is aan de geboorte van het Koninkrijk der Nederlanden. Zij was namelijk de vriendin van Carolina van Haren, die met de vader van Gijsbert Karei van Hogendorp getrouwd was. Toen Mr Willem van Hogendorp zijn vermogen verloor, waardoor hij zelf naar Indië moest gaan en zijn vrouw zich uit het grote leven terug moest trekken, vond deze laatste nog altijd een gastvrij onthaal in „Niet Thuis". De dochter van de dichter (Onno Zwier van Haren) en de vreemdelinge in Jeru zalem, die beiden streefden naar 's levens echtheid, hadden elkaar zo veel te vertellen. Onno Zwier had voor een nationale cultuur gestreden in een tijd dat dit belachelijk was in de ogen der verfranste Neder landers, zij had zijn bloed. Amalia Gallitzin was door een droevige jeugd gekomen tot 's levens diepten Voor haar was de plotseling arm geworden hoge vrouwe meer waard dan de rijke van voorheen. Toen dan ook de vriendin er niet in slaagde haar tienjarige zoon Gijsbert Karei op de Cadettenschool geplaatst te krijgen in Berlijn, reisde zij mee met moeder en kind en weldra was de jongen leerling. De geschiedenis van het geslacht van Hogendorp is verweven met de geschiedenis van ons vaderland. In het jaar 1625 werd de betoudovergrootvader van Gijsbert Karei tot Graaf verheven omdat hij zich als kapiteinzo dapper had geweerd in de Tach tigjarige oorlog WANNEER wij nu in dit artikel de geschiedenis van „de redder des vaderlands'' gaan beschrijven, van Gijsbert Karei van Hogendorp. die met nog twee anderen in 1813 ons bevrijdde van het Franse juk. dan beschrijven wij de geschiedenis van een mens. die van zijn jongensjaren af geweten heeft, dat hij voorbestemd was een belangrijke rol te spelen in de geschiedenis van zijn land. Voor vele mensen is het verlies van familievermogen een stimulans geworden tot belangwekkende arbeid, stellig indien zij beschikten over de drie eigenschappen: „karak ter. bekwaamheid en moed". Nu moet ik toegeven dat de jonge Gijsbert veel dingen, krachtens zijn geboorte meehad. Hij behoorde tot die kleine groep waarvoor eigenlijk regeringsbaantjes lagen „opgeschept". Zowel van vaders- als van moederszijde veel belangrijke figuren, regenten, bij uitstek Prinsgezind. Er waren in die dagen voor de belangrijke posten, ook theoretisch, maar weinig candidaten In onze dagen is, theoretisch gezien, elke stemgerechtigde Nederlander candidaat Wanneer wij in onze dagen een enquête mochten hou den onder hen. die de hoge posities bekleden en hen o.a. mochten vragen: „Hebt U in Uw jeugd reeds een voor gevoel gehad van het grote succes dat eens Uw deel zou worden, dan. dit geloof ik zouden de meesten onbewimpeld antwoorden: neen" En dit is begrijpelijk, want de toekomstige Staatsman in onze tijd. vindt duizend 'struikelblokken op zijn weg. Iedereen oordeelt immers over hem en iedereen heeft wat over hem te vertellen. Men moet een héél bepaald type mens zijn om al deze struikelblokken te kunnen ontlopen. Als iemand van U zou zeggen: „ik wil minister worden," dan zit hem dit niet glad. ook al zou hij er de eigenschappen voor hebben. Als iemand dat twee eeuwen geleden zei en hij behoorde tot die kleine groep van mensen die met de moedermelk reeds hun eigen belangrijkheid hadden ingedronken, dan mankte hij grote kans een belangrijke post te krijgen, omdat het „volk nog stom was." Als iemand, die geboren was in een middenstandsgezin of arbeidersgezin, dat twee eeuwen geleden gezegd had, dan maakte hij zich slechts belachelijk, ook al had hij de geest van Napoleon en de ziel van Hugo de Groot. IJ schrijven de 18e Januari 1795. Er ligt sneeuw in de straten van Den Haag, vieze, drabbige sneeuw. In de straten staan drommen zwijgende mensen, donker in de kille drab. Hier en daar steekt een aanzienlijke de straat over in rouwkleren. Vele huizen zijn gesloten en van de toren hangt de Prince - vlag halfstok. De Fransen zijn over de bevroren rivieren ons land binnengerukt. Vandaar gaan de Oranje's in balling schap. Weldra kiezen ze zee. Wat zal er nu worden van hun vurige aanhanger, Gijsbert Karei van Hogendorp?... In het „Bewogen Leven" over het beleg van Willemstad deelde ik mede dat drie jonge timmermansgezellen een der sluisdeuren de Ruigenhilse sluis loszaagden. De namen van deze drie dapperen luidden: Schippers, Slikboer en Sonneveldt. Nu schrijft een lezer, de heer Sonneveld uit A.f mij, dat zijn familie uit Willemstad stamt en dat zijn moeder (nu 86 jaar!) hem menig verhaal heeft verteld over het beleg. De heer Sonneveld deel ik mede. dat bovenvermelde drie namen (waar dus Sonneveldt met dt, doch dat zegt niets) genoemd worden in een artikel van kapitein-inge nieur J. van der Stok. dat hij plaatste in de Militaire Spectator van 1848!! Van der Stok deelt hierin mee, dat hij de bijzonderheden over het loszagen van de sluisdeur heeft vernomen van de toen nog levende Sonneveldt. Probeert U eens aan de weet te komen of deze dappere een van Uw voorouders is? REIN BROUWER. GIJSBERT KAREL VAN HOGENDORP werd de 27ste October 1762 geboren te Rotterdam. Op zeer jonge leeftijd ging hij reeds naar Pruisen, om daar in het rijk van de Oude Frits de krijgskunst te leren. De jonge Gijsbert Karei gaf zijn ogen goed de kost en hij ontdekte al spoedig bet grote verschil in rege ringsvorm tussen die van Pruisen en die der Republiek. In Pruisen één man, die zich de eerste dienaar van de Staat noemde, zijn uiterste best deed voor zijn volk, doch niet toeliet dat dit volk zelf iets te zeggen kreeg. In de Nederlanden een groep regenten, die door hun aantal een overdreven macht van één tegenhielden, doch door hun eigenbelang de Staatsmachine ook vaak remden. Beide stelsels hadden gebreken, zouden de deugden niet te verenigen zijn? Toen hij negentien jaar was riep zijn moeder hem naar het vaderland terug, omdat, door het drijven der patriot ten. de positie van de Stadhouder zeer hachelijk werd Gijsbert Karei werd luitenant in de garde van de Erfprins en in die functie had hij veel met deze te maken. De samenwerking tussen beide was slecht. Ofschoon de jonge van Hogendorp blaakte van Oranje-liefde, eiste hij ook voor zich het recht op om volledig zichzelf te mogen zijn. De Erfprins was geen soepele figuur. In wezen een aanhanger van de Oude Frits: alles vóór. niets dóór het volk. En hij vergat daarbij dat een bewoner van de Lage Landen anders was dan een Pruis. Hem irriteerde de karaktervastheid, de vrijmoedigheid van de jonge Van Hogendorp, ofschoon zijn moeder hem had trachten dui delijk te maken, dat Gijsbert Karei volstrekt geen gebrek had aan respect. DE wrijving bleef, voor de Erfprins erger dan voor Gijsbert Karei, omdat deze veel dingen had waarmee hij zich wilde bezig houden. In Amerika was de vrijheidsoorlog uitgebroken. Hoe zou dat aflopen'' Zou men daar met de Nieuwe Ideeën, die vanuit Frankriik waren overgewaaid, iets kunnen bereiken? Toen Amerika gewonnen had. bewoog Van Hogendorp hemel en aarde om ontslagen te worden uit de compagnie van de Prins. Hij wilde naar Amerika, voor studie. Hij wilde zien wat men daar op ging bouwen met behulp van het goede oude en het goede nieuwe Hy ging en was zelfs enige dagen de gast van George Washington. Hij zag de nieuw-geboren Staat en deed er ztjn voordeel mee. Vandaar stak hij over naar Engeland, maakte een Parlementszitting mee. sprak met de Staatsman William PittHij werd een be wonderaar van de flegmatieke Engelsen en van hun regime In Engeland was een centrale figuur, een Koning en het volk had grote zeggenschap, net is zeer moeilijk in een leven dat al een eeuw voorbij is na te speuren wanneer daarin een nieuwe gedachte Is geboren als de mens zelf niets heeft vastgelegd. Doch wij kunnen gerust aannemen dat daar in Engeland het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden geboren is, dat hij zou „oprichten" aa de Franse tijd. Toen hij ln Nederland terugkwam hadden wij Juist ruzie met de Keizer van Oostenrijk, over een dode soldaat. Wij hadden een soldaat aan de oever van de Schelde begraven, dicht bij ons fort Liefkenshoek. Doch de Keizer, die tegelijk Heer der Zuidelijke Nederlanden was, zei: „Wat hebben die Hollanders daar aan de Schelde te maken Dat is mijn grond." Toen liet hij de dode weer opgraven en in het water gooien. Het Nederlandse volk van toen maakte geen oorlog om een dode soldaat, maar toen de handelsbelan gen in het gedrang kwamen, en Keizer Josef een schip uit Antwerpen liet varen, de Schelde af. om daarmee te demonstreren dat hij de Schelde open wilde, ten bate van zijn landen, toen dreven wij de scheepshuid vol kogels, zodat het terug moest keren. Oorlog? Nee. de Keizer durfde niet. omdat de Oude Frits zich opmaakte om Oostenrijk het leven lastig te maken De jonge Gijsbert Karei, kapitein te Breda, had daar weinig te doen toen het vrede bleef en min of meer uit verveling begon hij Rechten te studeren. Leiden zou hem bij die studie richten, en toen hij promoveerde droeg hij zijn proefschrift op aan de Erfprins van Oranje Een daad van moed in die dagen, want de vijanden van Oranje, de Patriotten, waren toen in Holland al bijna de baas. ZOALS ae trein voorbijvliegt, vliegt het jaar voorbij. Men ziet 't aankomen en ln een minimum van tijd is 't ver vlogen. als zand door de vingers weggeglipt, zoals dat heet. De reizigers zitten in hun trein, die naar zekere doelen leidt. Zij mogen in hun coupé rustig doen. waar zij zin in hebben, zij kunnen van links naar rechts gaan of omgekeerd, zo zij willen, maar 't is tóch onherroepelijk: de trein (in casu de tijd) is niet tegen te houden en snelt vooruit, steeds vooruit, in tomeloze vaart tot het eindstation, dat voor de één dichter bij ligt dan voor de ander DRIE-honderd-vijf-en-zestig dagen heeft ons aller trein opnieuw gereden Suizend door de minuten, de uren heen. onvermoeibaar, on ophoudelijk. Met de regelmaat van een klok heeft zij ons meegenomen en nu vanavond staan we even. héél even, stil op een ge fingeerd tussenstation en luis teren we voor een moment, naar wat de tomeloze levensrit ons tot nu toe heeft gezegd of zien we uit naar hetgeen zij ons nog zeggen zal. Niemand kan in de toekomst zien en niemand weet. hoe het leven zal gaan over de lange ofkorte rails, die in het verschiet liggen. Zullen zij spiegelglad zijn. of plotseling obstakels vertonen, zodat de trein «slechts nog hor tend en stotend voortgaat, om dan opééns niet meer verder te kunnen? IT alles is wel het overden ken waard. Ook zij, die niet aan de Oudejaarsavond „doen", zullen zich moeilijk kunnen losmaken van gedachten aan verganke lijkheid. weemoed en „ouder- w orden". hoewel ge er zelf mis schien nog niets van bemerkt hebt Maar er zijn weer wat grijze haren bijgekomen, of rimpels, die ge 't vorig jaar nog niet ontdekt had. of het „buikje" is ln omvang toegenomen en mis schien is er zelfs een kwaaltje gekomen, waar ge op 31 Decem ber 1954 nog geen last van had. Dat is de sombere kant van het geval Maar zouden we ons op deze Oudejaarsavond daar door ter neer laten drukken? Welnee: er is ook veel goeds en misschien heeft het afgelo pen jaar veel geleerd, waar we tot nu toe niet het flauwste ldée van hadden. Véél geleerd, dat ons wellicht rijper, bedachtzamer maakte en dankbaar stemde, voor hetgeen we tóch, ondanks alles, mochten ontvangen Zo bezien gaan we „bergóp- waarts" en niet „bergèfwaarts" zoals ik eens een spreker op de Oudejaarsavond hoorde verkon digen. AT stemde toen neerdruk kend en somber. Wie wil dat op de Oude jaarsavond zijn? Laat de trein ook nü ver licht worden door een blijde gemoedsstemming, laten wij ons in de restauratie-wagen van de trein verzamelen en met elkan der klinken op het welzijn van allen, die rond ons verzameld of ver-af zijn en op dat van de gehele mensheid, met wie wij gemeenschappelijk de reis ook in het jaar 1956 moeten voort zetten Het wordt onherroepelijk weer een drukke reis, géén reis. waar op wij in een hoekje gezapig kunnen dutten Zó oud. zó ingeslapen zijn wij gelukkig nog géén van allen: wij-kijken uit door de raampjes, op zoek naar het goede, het vruchtdragende, naar dètgéne, wat het leven boeiend, interes sant. wellicht zelfs bewogen kan maken. Want de reis is gauw voorbij en wie zou het niet bejamme ren. wanneer hij niet uit zijn levensrit gepuurd had, wat die te bieden heeft? Niet „in-het-wilde-weg" of zonder overleg, maar met ver antwoordelijkheidsgevoel en in het bewustzijn, dat alléén de réchte rails het veiligst naar het einddoel leiden! FANTASIO. MAAR er is vanavond niemand by me. Het is heel stil hier, al leen de haard joelt zachtjes en de klok tikt. En de maanvis wenkt me achter zyn glas. Dus neem ik het fles je en houd het ondersteboven. Er val len kleine zwarte korreltjes uit, dan zakken de takjes en blaadjes naar be neden. Een van die takjes, een recht donkerbruin stokje, staat van een tweede takje af onder een hoek van plm. 60 graden. Zo stond dat takje ook, toen iemand er enige weken ge leden mee bij mij kwam. Per telefoon had hjj me er al op voorbereid, dat ik iets bijzonders zou te zien krijgen en uit de beschrijving had ik al geraden dat het wonderdier een rups moest zijn. Het merkwaardige was, dat de bren ger een zeker ontzag had voor het kleine diertje, dat hij stevig verpaktI voor me had meegebracht. Ik geloof, dat hij *t zaakje maar half vertrouwde, toen ik de bruine slanke spanrups op mijn hand zette, waar hij op spanrupsenmanier een se rie gymnastische toeren ging demon- treren, die wel heel merkwaardig wa ren. Zo'n spanrups n.l. heeft niet een serie pootjes, zoals we die bij de ge wone rups zo goed kennen, neen, hij heeft er een 6-tal vlak bij zijn kop, dan volgt een groot stuk lichaam dat pootloos is, terwijl het achterstuk ein digt in een bijzonder grijpmstrument, een aantal sterk ontwikkelde klem voetjes, die het dier in staat stellen zich stevig vast te zetten, terwijl het elastische rupsenlijf, vrij in de lucht allerlei wonderlijke bewegingen uit voert. Nu eens wiegelt het als een slang, die van plan is, snel uit te schieten, dan weer zet het zijn kop- pootjes vlak bij zijn staartstuk neer en maakt een mooie lus. rechtop. Dan gaat die lus heen en weer wiebelen en richt het rupsje zich weer op, legt de voorpootjes gestrekt tegen het lijf en staat doodstil. Zo stil, zo volko men zonder enige beweging, zonder enig teken van leven, dat zelfs het sterke vergrootglas het onderscheid tussen rups en tak maar met grote moeite kan helpen vinden. een groot en dik vlinderboek heb ik het doopceel gelicht van deze spanrups en daaruit laat ik U we ten, lezers, dat we hier te doen hebben met de rups van de vliervlinder. Deze vlinder is geelachtig wit van kleur, het kopje en het lichaam zijn zacht behaard. Uit dat doopceel nog het volgende: het is normaal dat 'n vlin der niet als vlinder de winter overblijft, maar dat dit gebeurt in de poptoe stand. Zo'n pop is winterhard en kan heel wat verdragen. Maar deze vlier vlinder (hier is z'n wetenschappelijke naam: ourapteryx sambucaria L) krijgt het gedaan, dat zyn rupsen de winter overblijven. Maar dan is er toch geen vlier! Wel vlier, maar geen vlierbladeren. Geen nood, onze span rups eet ook heel graag klimopblade ren. Die krijgt hij dus van me, de win ter door. Ik heb er een hele muur vol van. Dan wil ik toch eens zien hoe ver we onze acrobaat kunnen krijgen. Dus iedere week: „Aanneme! één portie klimop voor de vlier-vlinder rups!" En wat de kleine korreltjes uit het flesje betreft, die hebt U natuurlyk kunnen thuisbrengen? SJOUKE VAN DER ZEE 'Fc'r Will Fjne!!n Rijswijk Dan zou ik hem een sterk vergroot glas in handen geven. „Asjeblieft, nu nog eens kijken: Nou? En „Nee, werkelijk, ik zie alleen maar blaadjes, klimopblaadjes en klimop steeltjes". Nu denken de lezers natuurlijk dat lk me door al die narigheid niet laat afschrikken en dat ik met rubberlaar zen en oliejas aan, met een verbeten gezicht toch maar er op los trek, om dat ik me zeker door geen stromende regen en door geen gierende storm laat tegenhouden! Want ter wille van de natuur en van een artikel in de krant moet je immers alles trotseren! Dat kan allemaal wel zo zijn, maar ik kom er rond voor uit: vandaag heb ik geen zin me te gaan inspannen om te proberen, of ik ergens aan de natuur nog een kletsnat geheim kan ontfutse len. Het is me binnenshuis veel en veel aangenamer dan buiten. De haard zingt een beetje monotoon in de sohoorsteen en mijn klok tikt. Verder is het alleen maar stil om me heen, want ik ben helemaal alleen van avond. Gijsbert Karei van Hogendorp Dusdat wordt dan vanavond geen artikel. En geen tekening. Geen vogelavontuur op zee, geen roofvogel geschiedenis, geen wilde zwijnen, die door het struikgewas breken en geen meeuwen rondom een meerstoel. Mijn vissen in m'n aquarium, die zwijgende geruisloze vissen, ze glijden langs het glas, langzaam, beheerst. Uitnodigend! Ze vragen er gewoon om, dat ik wat van ze zal zeggen, 't Kan ook zijn, dat ze gevoerd willen wor den. Nee. vandaag met over vissen. Er ligt een gedroogd zeepaardje op mijn schrijftafel. Een fijn gemodel leerd, exotisch diertje, het spitse snuit je verdroogd, verstrakt. Nee, vandaag niet over paarden. Maar wacht es even, ik heb op m'n tafel nog wat anders staan, dat ik ei- genlyk zo'n beetje aan 't vergeten was. Een flesje, met een papieren dek seltje, voorzien van gaatjes. Lucht- gaatjes. En nu zou ik het toch aardig vin den, als er iemand op bezoek kwam. Zo maar de een of ander, maar wel ie mand met een beetje gevoel voor grap jes zoals de natuur daar het geheim van bezit. Dan zou ik die iemand het geopende flesje onder z'n neus zetten en vragen: Wil je daar eens in kijken? Kijken en dan zeggen, wat je ziet". Tien tegen een, dat ik ten ant woord zou krijgen: „Ik zie niets bijzon ders". AKELIG is het, allermiserabelst weer. De hele lange dag regent het, van de donkere kille och tend tot de donkere sombere avond,. De hele nacht heeft het geregend, heb ben de ramen staan piepen op htm ha ken en heeft de wind om het huis ge loeid als een dier, dat loert of ergens een opening is te vinden, waardoor het naar binnen kan sluipen. Het is bo vendien koud. Nee, er is helemaal niets aan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1955 | | pagina 20