De Angst van deze Nacht
De Kerstkalkoenen
ZATERDAG 24 DECEMBER
KERSTNUMMER Ï95S
door Jan Gerhard Toonder
door Anna Blaman
TOEN de schemering viel kwamen zy over de heuvels; de Romein en de Joodse
hoofdman, wier dorstige paarden een trage pas aangaven voor de seven
lansknechten, die hen volgden. Er lichtte nog een laatste sonnestraal ln de
hemel, die een glans gaf aan het zware kuras van de Romein. Het was deze
glans die. van zo ver, een dwaallicht leek tussen de reeds donkere zand-
glooiingen waar het meisje hun nadering aan zag. zy tuurde en telde; de
negen mannen en twee paarden.
Ze komen, zei ze over haar schouder. Haar stem was net luid genoeg om
gehoord te worden door de oude man die, naast de Ingang van de lemen hut,
een vuur had aangelegd, zyn ogen traanden van de scherpe rook.
Hoeveel! vroeg hy.
Ik tel er negen, en twee paarden.
Dan hebben we niet genoeg eten.
We hebben te drinken", antwoordde het meisje; en toen de kleine groep
êoldaten tot aan de nederzetting was genaderd, stond zij alleen aan het einde
van het pad, met, als zwijgende verwelkoming, een drinknap opgeheven in de
hand.
De hoofdman vroeg; Wie ben Je, vrouw?
zy antwoordde noch bewoog; de hoofdman haalde adem voor meer en driftiger
woorden, maar nu maakte onverwacht de Romein een sussend gebaar en liet zich
uit het zadel glijden.
Een Venus uit de oceaan van zand, zei hy zacht, terwijl hy de wyn aannam
en na geproefd te hebben liet hij erop volgen: een welkom in de avond
en de wyn smaakt goed. Myn dank.
Hy gaf de nap door aan de hoofdman, achter hem; maar deze proefde niet en
bleef in zyn dreigende houding $e paard zitten en herhaalde zyn vraag: Wie
ben je?
Drink en vraag niet meer, zei de Romein. We hebben al twee dagen
gevraagd; aan de reizigers, ln alle herbergen, we hebben de gehuchten langs de
weg onderzocht en twee dagen hebben we de leugens gehoord van wie niet snel
genoeg konden vluchten. Maar hier vinden we het welkom uit een droom; een
Jonge nymph brengt ons wyn ter begroeting, terwyi de nacht daalt en de wereld
stil is. Laat haar zwygen, opdat zy geen leugens zegt en laat ons rusten,
opdat zy niet. als de anderen, voor ons vlucht.
Klets niet! Ik dacht een soldaat als gezelschap te krygen geen vrouwen-
jagende paleisdichterI snauwde de hoofdman. Zeg me.... Het meisje voor
kwam zyn vraag door te zeggen: Ik ben de dochter van hem, die oudste was
van dit dorp tot er geen dorp meer was, omdat alle Inwoners vertrokken waren,
zy gingen naar elders de meesten naar het Zuiden, waar meer water is;
want onze bron droogt op en er is nauweiyks genoeg voor mijn vader en my
en onze gelten. Maar wy hebben wyn en kaas en reizigers zyn ons altyd welkom.
In de lege hutten kunt U slapen. Biyf deze nacht.
Waarom is Je vader hier gebleven?
Hy is oud en blind.
zyn hier vandaag of gisteren reizigers voorbygegaan?
Neen.
Een oudere man en een Jonge vrouw en een zuigeling, met een ezel waarvan
het rechteroor wit ls?
Die zyn hier niet voorby gegaan.
wy zullen straks nog wel zoeken, sprak de hoofdman, en toen eindeiyk
bracht hy de nap aan zyn lippen om er een teug uit te nemen ten teken, dat
hy de gastvryheid aanvaardde.
ZIJ zaten rond het vuur voor de lemen hut en lachten om de blinde grysaara
die zo bang voor hen was dat zyn handen beefden en dat hy morste by hei
uitschenken van de wyn. Ze zeiden hem, dat het maar goed was dat hi
hun uiterlyk niet kon zien, omdat ze afschrikwekkend krygsvolk waren, zo bloed
dorstig, dat ze soms voor de aardigheid op oude mannen joegen en na no?
een nap werden hun grappen bitter en ze zeiden, dat een oude man nog tf
verkiezen was boven de kinderen, die ze in de laatste dagen hadden geslacht;
en toen de sidderende gastheer de wynzak weer wat verder had geleegd, vertel
den zy dat om een domme, oude profetie alle zuigelingen te Bethlehem warei
gedood en dat enkele, die tydig waren weggevoerd, tot aan de grenzen werdei
achtervolgd en dat zij eeriyke soldaten er van gruwden om te jagen op
een povere vluchtende familie, waarvan niets bekend was dan wat een stotte
rende herbergier had willen zeggeneen ezel met een wit oor
Maar wy moeten, wy moeten, zei de hoofdman steeds. De profetieën liegen
niet en de heren in Jeruzalem zyn streng. Wij moetenHy had toen al een
vierde nap met wyn gedronken; zijn ogen fonkelden nog steeds van yver, maar
hy leek wel aan zyn plaats gekluisterd en gaf iedere poging om op te staan er.
het verlaten gehucht te gaan doorzoeken, steeds weer op
wy moeten! Waar is die pottenkyker, die we meegekregen hebben? Waar
is die praatzieke Romein, die op moet letten dat we niet te veel doen? Laat hem
komen, aan keren we dit dorp binnenste buitenMaar hy bleef zitten en.
terwyi zyn ene hand het zwaard omknelde, greep de andere weer naar de nap.
EN waar achter de hut de laatste palmen en struiken groeiden, lag de Romein
naar de sterren te kyken, terwyi het meisje, dat naast hem zat. met een
bedeesd gebaar zyn haar streelde en luisterde naar zijn stem.
Het is hier stil, zei hy. Het is hier stilhoe komt dat. dat ik me hier
gelukkig voel? Het is hier als een eiland in een wereld, waarin geen geluk mag
zyn, omdat het een wereld ls van angst en verlangen. Het is hier stil en het ls
voor het eerst in lange tyd, dat ik de vrede voel; voor het eerst sinds jaren,
sinds., sinds ik weet het niet. Ken jy de angst? Zeg. meisje en ken jy het
verlangen? Ik ben uit Rome gedreven door de angst; en ln deze tyd van het jaar
worden in Rome dwaze feesten van de Saturnaliën gevierd in het donkerste
jaargetyde, waarin de mensen bang zyn en naar het licht verlangen In deze tyd
worden in het Noorden de Teutonen gek ik ben er geweest en heb hen gezien;
ze steken de dode bomen in brand en slaan knallend met zwepen ln de lucht om
de geesten der duisternis te verjagen. De duisternis; die vrezen we. En het licht,
dat verlangen we. Meisje ken jy de angst, en het verlangen? En weet JtJ,
waarom het hier zo stil is en waarom ik nugelukkig ben?
Ik verlang niets, fluisterde zy.
Het verlangen naar iets onbekends dreef me door de wereld, als soldaat, als
ambtenaar, het kon me niet schelen; lk moest afschuweiyke dingen doen, zoals
de laatste dagen, en het kon me niet schelen, want lk verlang, lk verlang en zoek
en al hét andere geeft nietsen nu onverwachtIk heb niet meer van Je
wyn gedronken en Jou niet aangeraakt en toch ben ik gelukkig
Hy strekte aarzelend zyn hand uit en nam de hare en zweeg.
TOEN het stil werd by het vuur omdat de hoofdman en zyn lansknechten
sliepen, stond de grysaard op en ging zonder aarzelen door de duisternis
naar een verder staande hut om er zyn waarschuwing te brengen. Er was
•ven een mompelen van stemmen en dan, na een korte tyd, het zwak gerucht
van voetstappen en de hoeven van het ezeltje. Alleen wie naar de stilte luisterde
kon het horen.
De Romein keek naar de sterren en verroerde zich niet, maar fluisterde:
Is het rechteroor wit? En toen hy geen antwoord kreeg, ging hy voort: Wat
geeft het? Je hebt me hier gebracht, toen ik geen wyn wilde drinken en Je me
op andere wyze benevelen wou, maar het geeft niet. Ik heb iets anders gevonden
dan ik zocht, maar wat lk vond heeft geen naam en ls een nieuw verlangen.
Haar strelende hand sloot zyn ogen. Hy bleef roerloos liggen, zwygend; en
het meisje, dat wachtte op het eerste licht, wist niet of hy werkeiyk sliep.
IN de ochtend gingen zy zoeken, gemeiyk en beschaamd, zy vonden niets en
vertrokken zonder groet; alleen de Romein aarzelde en keek nog even naar
de oude man, die met diep gebogen hoofd by de resten van het vuur zat, en
naar het meisje, dat tegen de deurpost leunde en in zyn richting keek zonder
hem aan te zien. Hy zei, zoekend naar woorden: We moesten het vergeten,
maar ik denk dat het by me blijft. En wanneer dat verlangen niet verdwijnt,
zal ik misschien terugkomen naar Jou.
zy antwoordde niet. Ze bleef hen nakyken tot zy over de heuvels verdwenen
waren en toen eindelyk sprak zy: Maar lk ben zyn verlangen niet. Hy zou
my niet meer mogen vinden en ik hem niet, want ons verlangen ls naar een
ander geluk, dat hier heel even is voorby gegaan.
Ze dacht na en voegde er aan toe: Als U niet blind was, vader, dan zou ik
hier nu weg willen; dan zou de bron verzanden en deze plaats zou worden uitge
wist, en alleen het verlangen zou biyven
wy gaan, zei de oude. Het zou gevaariyk zyn, wanneer ze ons terug
konden vinden.
En toen zy aarzelde te antwoorden, verduldeiykte hy, met een klank van
verbazing in zyn stem: Het kan; want door de angst van deze nacht is er
iets vreemds gebeurd. Toen zy vertrokken met het ezeltje toen zag ik hen.
Sindsdien ben ik niet blind.
Tegen Kerstmis werden de kalkoeien^ anders dan anders. Een
vreemde spanning greep hen aan. Er waren er die zich heel de
dag schuilhielden. Maar er waren er ook, die naar buiten stoven en
zinneloos voortrenden tot aan de afrastering van ijzergaas; en daar
krijsten ze zo hard ze konden en pikten ze fanatiek tegen dat ijzer
gaas alsof ze dat wilden kapotstoten om uit te breken. Wat bezielde
hen toch, wat was er aan de hand Het leek wel alsof ze bang waren
bang van iets verschrikkelijks dat zou kunnen gebeuren, en daarom
waren er misschien zoveel die onderdoken in het hok.
Maar die anderen, die naar buiten vlogen, die gedroegen zich
alsof ze bang waren, dat hun dat zou ontgaan; ze schenen het als 't
ware tegemoet te willen snellen. Alleen nadat er voer gestrooid was
en dat was weggepikt met verbazingwekkende snelheid, kwam er
even iets van rust over hen. Dan groepten ze bijeen, dommelig, met
lal starend bevliesd oog en met roerloos neerhangende bloedrode
lellen. En juist dan, als ze zo'n dommelige indruk maakten, waren ze
innerlijk het evenwichtigst en vooral ook het meest samen, mèt
elkaar, één grote familie, bezield van eenzelfde besef. Dat besef
bestond hieruit: Weldra is het Kerstmis, weldra komt de dag van het
Offer. Wie zou het ditmaal zijn? Wie zou ditmaal Offer en tevens Uit
verkorene zijn Wie
Want het was verschrlkkeiyk wat Je
dan overkwam, maar tevens oogstte Je
daarmee de hoogste eer, die je te beurt
kon vallen: je werd geslacht, maar
ook heilig verklaard. De kalkoenen
hadden hier een vorstelijk bestaan;
hokken als villa's, een tuin waarin hun
het voer voor de snavel viel als Manna
uit de hemel. Dat goede leventje moest
betééld worden, en die betaling be
stond uit het offer van minstens één
van hen. En zo was nu weer de wacht
op de boer, die als een God heerste over
alles en allen, en die elk ogenblik hier
binnen zou kunnen dringen om dat
offer op te eisen. Een ruwe hand, die
één van hen greep, een blank mes dat
zich in een keel boorde, waarna het
krysen zou verstommen en de kop
vreemd slap zou neerbengelen langs de
hals, die bloed spoot.
Neen, het was geen fraai gezicht!
Maar aan de andere kant, hoe nobel
zou het zijn als je de boer tegemoet
zou treden en rustig zou zeggen: Hier
ben lk. Neem my. Ik ben bereid!
ZO dacht één der kalkoense hen
nen; ze had een zeer hoogstaan
de fantasie. Een kalkoense haan
zei: „Wat doe Je tegen een boer, die
almachtig is?" Hem ontvluchten of
tegemoetsnellen is onzin. Laten we
maar gewoon afwachten en zonodig
ons offer zonder verzet brengen.
En hy had die woorden nog maar
net uitgesproken, of daar kwam de al
machtige boer inderdaad. Wat kon de
haan nu anders doen dan gewoon af
wachten? En daarna kwam de boer
zelfs nóg een keer. En wat kon de hen
nu anders doen dan hem tegemoet
treden? En daarna kon een zenuwach
tig krijsende kalkoenengemeenschap
natuurlyk niet uitgekakeld raken over
de held en de heldin, die hun leven
offerden voor hun welzijn, terwyi zich
ondertussen over die beiden het jaar
lijkse noodlot voltrok: een laatste
kreet, een fontein van bloed, en het
was voorbyHet beste is dat de
haan en de hen nu maar even zelf het
woord nemen:
Geachte lezer, we zy'n maar kal
koenen, zoals U weet, dus werkeiyk
nagedacht over de dood en het hier
namaals hadden we nog nooit. Wie
of daar kwam de almachtige boer
inderdaad.
OP die eerste Kerstdag kwamen de
vader en de zoons, die hem
trouw gebleven waren, en de
knechts en ook de meiden van de boer
derij om één en dezelfde tafel zitten
om kalkoen te eten. Zo'n feestmaal tyd
meid met de schotel met de gebraden
kalkoenen voor hem zou hebben neer
gezet. Toen dat gebeurd was, vouwde
hy de handen voor het gebed. En juist
in die stilte, waarin alle handen zich
vouwden voor het gebed, sloeg buiten
de hond aan. die echter onmiddellyk
weer zweeg by het horen van een zeer
bekende stem. Daarop werd de deur
opengeduwd en daar stond hy dan, de
verloren zoon.
Goeden avond, zei hy en hy hield
de blik strak op zijn vader gericht.
Hier ben ik, met mijn vrouw.
Nieyiand keek en niemand sprak. De
vader had maar even de blik van zyn
zoon ontmoet, T)°ar keek toen weer
alsof er niets gebeurd was de kring
rond en zei Laat ons bidden. En
alle tafelgenoten verzonken met hem
ln stil gebed, alsof diie twee daar by de
deur er helemaal niet waren. Dat was
hard, dat was onchristelyk van die
oude koppige boer, want dacht hy nu
werkeiyk dat er ondertussen niemand
heimelyk door zyn oogharen zat te
gluren naar Frans en zyn jonge
vrouw? En al wie dat gedaan hadden,
voelden zich diep ontroerd: die jonge
vrouw had eveneens de handen ge
vouwen en bad mee, zo ernstig, zo
vanzelfsprekend, alsof ze daar niet te
veel was, alsof ze daar niet als een uit
gestotene stond. En in haar gebed
voelde ze zich dan ook zeker geen uit
gestotene. Ook Frans bad, maar niet
met zo'n overgave, want onmiddellyk
aangetrokken, had zyn plaats aan het
hoofd van de tafel ingenomen. Hy
wachtte nu alleen nog maar tot de
deed ons goed, dat gaf ons de over
tuiging dat we niet voor niets gebra
den waren. Maar twee borden bleven
leeg, twee mensen aten niet mee. Wat
kon dat beduiden? Wé maakten ons al
ongerust; mankeerde er dan uiteinde-
iyk wat aan ons? We waren al geneigd
om elkaar toe te voegen Wat daar
over is en wat die twee daar niet schij
nen te lusten, is zeker niet van mij",
wat niet sympathiek is, dat geven we
toe, maar het was niet anders, toen er
plotseling een smarteiyk kreunen weer
klonk
schetst dus onze verbazing, toen we,
nadat we het mes op de keel hadden
gekregen en met bengelende kopjei
dood ter aarde waren gestort, moesten
ervaren dat we nog konden zien, ho
ren, denken en voelen! Wat we zagen
is vlug verteld. We zagen onze licha
men van hun verenkleed ontdoet^ we
zagen ons inwendig leeghalen en
schoonmaken en daarna weer opvul
len met spek, augurken, truffels, ka
stanjes en dergelyke heerlykheden
meer. Eerlyk gezegd, we kregen trek
in onszelf, maar vanzelfsprekend en
gelukkig maar was ons enkel het toe
kijken vergund. Op een gegeven ogen
blik werden onze kale, maar zo koste-
lyk gevulde lichamen aan ons geeste
lijk oog onttrokken. Ze gingen ae oven
in om er later licht bruin en diep
geurig weer uit te komen. Maar voor
dat het zover was, gebeurde er van
allerlei, dat de schryfster nu weer be
ter kan vertellen:
De boer, die door de kalkoenen als
een godheid werd beschouwd, was in
feite alleen maar een oud, heerszuch
tig en eigenwijs mannetje. Zo dacht
hij byvoorbeeld. dat hij tot aan zyn
laatste snik baas kon biyven over al
zijn kinderen, ook al waren die dan al
jaren volwassen En ny was het pre
cies de oudste, die daar op een ge
geven dag. nu al bijna een jaar <?e-
leden, de brui aan gaf. Die oudste z/on
was weggegaan; hij had heel het boe
renbedrijf eraan gegeven, was naar de
stad getrokken en was daar zelfs met
een aardig meisje getrouwd. Dat alles
was natuurlyk ruim voldoende om de
vader te doen zeggen: en nu wordt er
hier ook niet meer over hem gespro
ken en zyn naam wordt hier niet meer
genoemd, begrepen?
Die verloren zoon heette Frans en
zyn aardige vrouw heette Marie.
daarna richtte hy zich weer tot zyn
vader. Hy zei: Dit is het feest dat
Vrede op aarde verkondigt, vader. Wy
willen deel hiebben aan die vrede en
daarom zyn we naar u toegekomen. Ik
ben en blyf todh uw zoon en zy hy
legde een arm om zyn vrouw ls uw
dochter.
Maar de oude boer keek niet eens
op en begon één der kalkoenen aan te
snijden. „Uw dochter", zei Frans toen
weer, „is in blyde verwachting". Het
was alsof alle tafelgenoten de adem
inhielden. Wat zou daarop hiet ant
woord zijn? Maar er kwam nóg geen
antwoord. De oude stugge boer ging
voort met zyn werk, hij sneed de beide
kalkoenen in dikke plakken en keek
niet één keer op. Toen liep Frans wel
besloten op de tafel toe, zette twee
borden en schoof twee stoelen by en
ging met zyn vrouw aanzitten. Allen
wachtten gespannen, met kloppend
hart, wat er daarop wel gebeuren zou.
De oude begon de namen der tafelge
noten af te roepen en telkens reikte
hem dan iemand zyn bord toe voor
een schyf kalkoen. Iedereen hoopte nu
maar dat hy ook de namen van Frans
en Marie zou noemen, want als dat
gebeurde zou de vrede getekend zyn.
Als dat gebeurde, zou ieders hart heel
wat lichter kunnen kloppen, bevryd en
bly. Maar het gebeurde niet- de bor
den van Frans en Marie bléven leeg.
Frans voelde zyn hart kloppen van
razerny tegen zyn vader, van begaan-
heid met Marie. Was hy daarvoor van
wel honderd kilometer ver gekomen
met zyn arme liefste ,die het kind zo
graag in vrede ter wereld had ge
bracht! Hij wilde zyn hand op de hare
leggen, hy wilde haar bemoedigend
toelachen, hy wilde iets liefs tegen
haar zeggen, waarmee hij tevens met
die harteloze vader zou afrekenen. Hy
keerde zich naar haar fijne bleke ge
zicht. Maar wat er toen gebeurde,
moeten de geofferde kalkoenen maar
vertellen:
Geachte lezer, men moet gebra
den worden om te weten hoe prachtig
van kleur en hoe geurig van aroma
men dan is; wy ondervonden dat zelf.
Onzichtbaar aanwezig zagen we hoe we
verdeeld en opgedeeld werden, en op
recht, we voelden het als een grote
genoegdoening, dat dit zo plechtig ge
beurde; dat geeft je de overtuiging dat
je je niet voor niets geofferd hebt. En
daarna zagen we hoe we broksgewyze
in de gulzige monden verdwenen en
hartstochteiyk vermalen werden, dat
met Kerstmis was traditie. De tafel
werd dan gedekt met het zwaarste en
blankste linnen, dat er in huis was,
en versierd met het mooiste denne-
groen, dat het naburige bos opleverde.
Boven de tafel brandde de grote lus
ter, het was feestelyk om te zien. De
boer, die zyn zwarte Zondagse pak had
van de tafel opstond en er
mee naar het achterhuis liep.
EN hier vertelt de schryfster maar
weer verder: „U begrijpt wat er
toen gebeurde: Er werd een kind
geboren. Het Kerstmaal schoot er dus
verder by in en iedereen zat doodstil,
sprakeloos, en wachtte en wachtte.
En eindelyk kwam de dokter, die in
alleryl gehaald was, te voorsohyn uit
het achterhuls en richtte zich tot de
jonge vader. „U hebt een zoon", zei hy
harteiyk, een zoon, en dat op Kerst
dag!"
De Jonge vader liep naar het ach
terhuis met bonzend hart, met be
traande blik, met een ziel vol liefde en
dankbaarheidEn hier komen toch
no geven de kalkoenen aan het woord:
Geachte lezer, er at dus niemand
meer, en dat bedroefde en verontrustte
ons zo diep, dat we er onredelyk van
werden. We begonnen elkaar ver wy ten
te doen, zo beledigend mogelyk, zo in
de trant van „dat zal Je vóór het Of
fer best geweten hebben, dat je on
eetbaar was". Dat ging zo door totdat
plotseling de boer, die heer en mees
tegenover alles enallen is, een schyf van
ons versmade vlees op een bord legde,
van de tafel opstond en ermee naar
het achterhuis liep. Wy er achteraan.
Daar hield hy op de drempel stil en
keek naar binnen en wy met hem. De
jonge vrouw van Frans lag daar in
bed, het fijne gezichtje doodsbleek,
maar overtogen van een diepe vreugde.
In haar armen hield ze het kind
Maar waoht even, wat de boer voelde
en dacht moet de schrijfster maar ver
tellen: Hij voelde schaamte en blijd
schap; schaamte om zyn kleinmense-
ïyke optreden en blijdschap om de ver
heven terechtwyzing, die deze aan
blik hem gaf. Hy dadht: Ieder kind is
een zinspeling op het Christuskind,
ieder kind is een beroep op onze
Christeiyke liefde.... Hy stond daar
dus op die drempe<l met dat bord vlees
in de hand, maar dat was eigenlyk
alleen maar een voorwendsel. Hy zette
het terzyde en sprak: Vrede zy met
ons
En nu nog eens, tot slot, de kalkoenen
Geachte lezer, ook hier dus achte
loos terzijde gezet en vergeten! Het
beste was om nu maar ten hemel te
stygen om daar troost te zoeken voor
de jammerlyke mislukking van ons
offer. Dus vaarwel boerdery! Daar
gingen we, via het voorhuis. Maar daar
O lezer, zagen we de disgenoten, onder
het gezag van de oude boer vandaan,
eten als wilden! Schrokkend, smakkend
ons verrukkelyk vlees met alle tien
vingers van de borden graaiend, neen,
we werden niet gegeten, maar gevre
ten! In zalige voldaanheid stegen we
ten hemel.