NED. REGERING TE LONDEN GAF BEZET GEBIED TE WEINIG
VOORLICHTING EN MORELE LEIDING
Tevoren vastgestelde aanwijzingen te weinig
en te laat bekend
LOF SPECIAAL VOOR GERBRANDY
94ste Jaargang
Zaterdag 5 November 1955
Derde Blad No. 28671
(Van onze parlementaire redacteur)
Het leven was voor velen moeilijk in de duistere bezet
tingsjaren. In allerlei persoonlijke omstandigheden, door
brute maatregelen van de bezetter of door spontane
verzetacties, werd de goede Nederlander telkens voor
gewetensconflicten gesteld. Dan kroop hij in de zagende
en borrelende radio om door de Duitse stoorzender heen
te horen wat de Regering in Londen hem adviseerde.
Heeft Londen hem goed voorgelicht?
De commissie uit de Tweede Kamer, die nu al jaren
lang door het nauwgezet onder ede verhoren van tal van
autoriteiten een onderzoek instelt naar het Regerings
beleid in de jaren 19401945, zegt in haar jongste rap
port, dat zij de indruk heeft dat in de Regeringskring
te Londen onvoldoende aandacht is geschonken aan de
rechten van de burgerij (ingevolge het Internationale
Landoorlogreglement van 1907) onder een vreemde
bezetting. Althans, zo oordeelt de commissie, heeft de
Regering te Londen van de mogelijkheid om ambtenaren
en bevolking hierover via de radio of anderzins voor
lichting te geven, onvoldoende gebruik gemaakt.
Hoofdproblemen
niet onderkend
Met ongenadigde critiek stelt de com
missie b.v vast: Zo had, ook in de tyd
dat er nog vrijwel geen verbinding met
bezet gebied bestond, de Regering in
Londen met recht kunnen veronderstel
len, dat de kwestie van het „werken
voor de vijand" i aanleg van vliegvelden,
bouw van kazernes enz., enz.) een der
moeilijkste problemen voor de bevol
king en de bestuursorganen zou vor
men. in dit verband wijst de commissie
met name op de grote moeilijkheden, die
zijn ontstaan uit de theoretische vol-
kenrechterlijke opvattingen van prof.
Oppenheim, volgens wie de bezetter
niet van de bevolking mag vorderen,
dat zij deelneemt aan krijgsverrichtin
gen, maar wel dat de bevolking mee
werkt aan de „voorbereidingen" daar
toe.
De Regering had deze moeilijkheden
behoren te voorzien. Zij had bijvoor
beeld kunnen meedelen aan de bevol
king in bezet gebied dat zij Oppenheims
uitleg van het Landoorlogreglement op
dit punt niet onderschreef.
Alvorens haar critiek te uiten heeft
de commissie eerst de mening gevraagd
van diverse deskundigen op het gebied
van het volkenrecht. Hun verklaringen
hebben de commissie tot de conclusie
geleid, dat de Regering te Londen on
betwist de bevoegdheid had aanwijzin
gen te geven aan burgers en ambtena
ren in bezet gebied en dat de rechtma
tigheid van het plegen van verzet door
de bevolking buiten twijfel staat. De
Regering te Londen had daarom ook
het volste recht van Londen uit het
verzet aan te moedigen.
Onnozele Ministers
In 1937, onder het derde Kabinet-
Colijn, zijn „Aanwijzingen" tot stand
gekomen voor het gedrag van ambte
naren onder een eventuele vijande
lijke bezetting. Het is de commissie
niet duidelijk geworden op grond van
welke overwegingen deze „Aanwijzin
gen" vóór het uitbreken van de
vijandelijkheden hier te lande met
een waas van geheimzinnigheid zijn
omkleed en er geep algemene be
kendheid aan is gegeven. Ze hadden
zonder bezwaar openbaar kunnen
worden gemaakt.
Een mogelijk hiertegen aan te voe
ren argument, dat een wijdere be
kendheid onrust onder de bevolking
zou hebben teweeggebracht, zou mis
plaatst zijn geweest: de rampzalige
verwarring onder de bevolking in en
kort na Mei 1940 was mede een ge
volg van het feit, dat de bevolking de
werkelijkheid van een bezetting nim
mer serieus onder het oog had gezien.
Met verbazing heeft de commissie
moeten constateren, dat verscheidene
Ministers ei niet eens van op de hoogte
waren, dat er aanwijzingen voor de
ambtenaren in geval van bezetting be
stonden. De mededeling van minister
Albarda, dat hij bij zijn optreden als
minister een verzegelde enveloppe aan
trof en deze „natuurlijk" niet heeft
geopend, acht de commissie onbegrijpe
lijk. De commissie is van mening dat
de Regering door haar onbekendheid
met de aanwijzingen tijdens de eerste
Jaren van de bezetting een zeer belang-
rijk middel tot voorlichting van ambte
naren heeft gemist.
Te weinig initiatief aan
beide zijden
De commissie rekent het ook aan als
een tekortkoming van de Regering, dat
zij nimmer clandestien contact heeft ge-
Verzetssfeer aangevoeld
ondanks isolement
In haar conclusies merkt de
P.E.C. nog op, dat in het onder
havige verslag de .sfeer van het
verzet" grotendeels onbesproken
moest blijven, omdat deze sfeer
zich nu eenmaal bezwaarlijk onder
woorden laat brengen. De Minis
ters, die bij uitstek voor het beleid
ten aanzien van de verzetsbewe
ging verantwoordelijk waren, de
heren Gerbrandy en Van Lith de
Jeude, hebben getoond, dat zij,
ondanks hun isolement, deze sfeer
hebben aangevoeld. De P.E.C. wil
niet nalaten hun dit als een grote
verdienste aan te rekenen.
zocht met een of meer secretarissen-ge
neraal. in normale tijd de rechterhand
van de Ministers, ails hoogste ambtena
ren, maar tijdens de bezetting onder
het gezag gesteld van Seyss-Inquart. De
commissie ziet niet over het hoofd, dat
het aan de zijde van de meeste secre
tarissen-generaal eveneens aan initia
tief in deze ontbroken heeft. Na de
„gezagsoverdracht" door de Ministers
Steenberghe en Van Rhijn op 14 Mei
1940 aan de secretarissen-generaal, had
den deze mogen verwachten, dat de
Regering begrip zou tonen voor de ont
zaglijke moeilijkheden waarvoor zij ge
steld waren Dit begrip was te Londen
wel aanwezig, doch uit de daar gevoer
de beraadslagingen is niets voortgeko
men dat een houvast voor de secretaris-
sen-geaieraal kon betekenen.
„Op de grens van twee
werelden'
De commissie memoreert ook de bro
chure „Op de grens van twee werelden"
van dr H. Colyn. de staatsman die in
de jaren voor 1940 het meest op de
voorgrond was getreden. In deze bro
chure voorzag hij. dat Duitsland de eer
ste dertig jaar wel de baas zou zijn in
Europa. Deze brochure heeft in sterke
mate de in de eerste maand toch al de
faitistische stemming onder de bevol
king bevorderd. Door de voorafgaande
jaren van werkloosheid was er ook wei
nig bewondering voor de politici.
In deze sfeer van verslagenheid be
gonnen rijf jaren Duitse bezetting,
waarin de goede Nederlander telkens
voor gewetensconflicten werd ge
plaatst.
Zuivering
geen commissieterrein
Men zal zich afvragen of de commis
sie in het licht van dit rapport ook tot
de conclusie is gekomen, dat bij de
zuiveringsprocessen wel eens te weinig
met de tekortkomingen van de Regering
in Londen rekening is gehouden, maar
daarover zegt de commissie niets, want
zij had alleen het Regeringsbeleid te
beoordelen en niet het zuiveringsbe-
leid. Zij spreekt geen oordeel uit over
individuele zaken, die de bijzondere
rechtpleging heeft berecht.
Zij beoordeelt daarom ook niet de
houMng van de secretarissen-generaal
afzonderlijk, al krijgen zij wel ette
lijke vegen uit de pan.
Met het vermelden van voorbeelden
van minder gelukkig beleid van enkele
secretarissen-generaal ziet de commis
sie echter niet voorbij dat zij in tal
van opzichten onder de moeilijkste om
standigheden verdienstelijk werk in het
belang van het Nederlandse volk heb
ben verricht.
Lof voor
„onverzoenlijken"
In een slotbeschouwing constateert
de Parlementaire Enquête-Commissie,
dat evenals in andere bezette gebieden
in West-Europa, in Nederland zich twee
stromingen voordeden. Uitgaande van
het feit. dat de Regering aanvankelijk
geen duidelijke instructies heeft gege
ven, waren er enerzijds degenen, die ge
neigd waren te trachten de druk van
de bezetting voor de bevolking zo licht
mogelijk te maken door zich af te vra
gen: „Wat er nog net mee door kon
en toelaatbaar kon worden geacht".
Vertegenwoordigers van deze stroming
waren vooral te vinden onder hen, die
uit hoofde van hun functie met de be
zetter moesten werken. Daartegenover
trof men degenen, de „onverzoenlij
ken". die een steeds krachtiger „neen"
lieten horen tegenover maatregelen van
de vijand. Het waren de vertegenwoor
digers van deze richting, die veelal een
actieve rol speelden in het verzet.
De commissie moet echter de Rege
ring toegeven, dat een opdracht of
aansporing tot voortzetting of uitbrtl-
ding van de April-Mei-staking in 1!*43
met verantwoord zou zijn gewest, daar
in die tijd op hulp van de overzyde
niet kon worden gerekend.
Zevende rapport Parlementaire Enquete Commissie
volledige Ministerraad werden behan
deld, wil zjj niet nalaten daarnaast er
haar twijfel over uit te spreken of
alle Ministers wel in gelijke mate tan
overtuiging waren, dat in de onmis
kenbare tegenstelling tussen de twee
genoemde mentaliteiten, partij geko
zen moest worden ten gunste van de
„onverzoenlijken".
Landoorlogsreglement
moet op de helling
Al is de commissie niet geneigd
te concluderen, dat in een moderne
oorlog regels als die van het Land
oorlogreglement hun zin geheel
hebben verloren, toch vraagt zij
zich af of de tijd niet gekomen is
voor een algehele herziening van
de uit 1899 dater nde geschreven
regels van bezettingsrecht, die In
genen dele rekening konden hou
den met practyken, welke in een
moderne oorlog plegen te worden
toegepast.
P. S. GERBRANDY.
de man. die geen blad voor zijn
mond nam.
In de tweede helft van de bezetting
heeft de Regering in Londen raar
politiek duidelijk gericht op steun aan
de „onverzoenlijken". Terecht, naar
het de commissie voorkomt.
haar af
keuring over uitspreekt, dat de Rc-
geringspolitiek ten aanzien van de
ambtenaren en de verzetsbeweging in
de laatste jaren van de oorlog door
slechts enkele Ministers onder aan
voering van Gerbrandy is bepaald en
deze uiterst belangrijke punten van
beleid over het algemeen niet in de
Het materiaal waarover Radio Oranje
beschikte, bestond na November 1942 uit
kranten dagbladen en weekbladen, per
diplomatieke post gezonden via Zwe
den en Portugal. Deze werden meestal
met drie weken vertraging ontvangen.
De vele moeilijkheden in aanmerking
genomen is de commissie van mening
dat in het algemeen gesproken Radio
Oranie in zoverre aan haar doel beant
woord heeft, dat de uitzendingen zich
gedurende de aehele bezetting in een
erote belanesteling hebben moeen ver
heugen
Enige medewerkers van Radio j
Oranje, het voornaamste contact
orgaan tussen de Londense regering
en bezet Nederland, verzameld rond
de microfoon. Van links naar j
rechts de heren Sandberg. Van Os.
Spoorwegstaking
Spectaculaire verzetsdaad van
talloze Nederlanders
Laconieke reactie van N.S. op
vervoer Joelen en arbeiders
„De kinderen van Versteeg moeten allen onder de wol", meldde Radio Oranje
omstreeks 4 uur op Zondag 17 September 1944 en door deze code wisten de direc
teuren van de Nederlandse Spoorwegen in bezet Nederland dat de Regering in
Londen het stakingsparool voor hun bedrijf had uitgegeven.
De spoorwegstaking van September 1944, opgezet als een strategisch middel
in de oorlogvoering, is geworden tot een spectaculaire verzetsdaad van het Neder
landse volk, een daad waarvan met name de psychologische betekenis in de oorlog
voering niet hoog genoeg geschat kan worden. Dit kon worden bereikt, dank zij de
eensgezindheid van directie en spoorwegpersoneel, de prachtige organisatie van
de financiële regeling vooral door het Nationaal Steunfonds en het vertrou
wen en uithoudingsvermogen van de gehele bevolking. Dit constateert de Parle
mentaire Enquête Commissie in haar Conclusies aan het slot van het verslag van
het onderzoek naar het beleid by de N.S. in de bezettingsjaren.
Soepele samenwerking
ontbrak in Londen
Hoewel de Commissie net beleid van
directie en Personeels ra ad bij de N S
niet uitputtend heeft onderzocht, doch
slechts in zover waar dit van Invloed
kon zijn op het grote gebeuren zou 17
September 1944 blijkt uit de verhoren
toch wel dat al direct is getracht het
bedrijf zoveel mogelijk in eigen handen
te houden.
Volgens de verklaringen in het ver
slag is het verzet bij de N.S. begonnen
op 19 Mei 1940, door tot 21 Juni te be
lemmeren dat de vernielde spoorbruggen
werden hersteld. Herhaaldelijk, zo woidt
verklaard, werd met resultaat verzet
aangetekend tegen bepaalde eisen van
de Duitsers Het spoorwegbedrijf func-
tionneerde goeddeels in het belang van
het Nederlandse volk. 80 90 pet van
het gebruik van het bedrijf kwam daar
aan ten goede.
GEEN CONCESSIE VAN
DUITSERS
De Commissie zegt in haar conclusies
zioh ervan overtuigd te houden, dat het
laten voortwerken van de N,S onder
eigen directie niet als een concessie van
de Duitsers moet worden beschouwd: de
vijand heeft in deze gehandeld zoals
zijn eigen belang dit voorschreef Dat
belang eiste dat er in het bedrijf geen
arbeidsonrust zou ontstaan en dat hij
van de spoorwegen vrijelijk gebruik kon
maken, zoveel als het voor zijn oorlog
voering nuttig zou zijn.
De Duitsers konden echter allengs
„ongemerkt" de spoorwegen gaan ge
bruiken voor massatransporten van Ne
derlandse arbeiders, die in Duitsland
moesten gaan werken en voor het ver
voer van tienduizenden Joden, hun ver
nietiging tegemoet.
De Commissie wil niet stellen, dat
fellere protesten van N.S.-zijde tegen
dit vervoer tot resultaat zou hebben
gehad dat het niet zou hebben plaats
gevonden. Zij is echter wel getroffen
door de laconieke wijze waarop de
N.S.-leiding en de vertegenwoordigers
van de personeelsorganisaties hebben
gereageerd op het vervoer van talloze
landgenoten.
De oud-directeur, de heer Hupkes,
zegt hierover o.m., dat dit vervoer reeds
een tijd aan de gang was voor het tot
hem doordrong dat er Joden werden
vervoerd. Over deze kwestie is nooit
gesproken en van de zijde van dc Duit
sers is hier nooit speciale opdracht
voor gegeven. De heer Hupkes is in die
tijd nooit uit de kringen van de spoor
wegen of van buitenaf benaderd om
het niet te doen.
Ook uit andere verklaringen blijkt
wel dat men nooit speciale besprekin
gen aan dit probleem heeft gewijd.
Men stelde zich op het standpunt dat
men niets kon doen voor men op
dracht uit Londen had gekregen.
Een andere overweging was dat het
van uitermate groot belang was dat de
leiding van de N.S. in Nederlandse han
den bleef. Wanneer deze in Duitse han
den zou zijn overgegaan zouden deze
dingen ook zijn gebeurd: het spoorweg
personeel van 40.000 man zou dan toch
voor een belangrijk deel ln Duitse dienst
zOn overgegaan
In de Personeelsraad is het probleem
van het Jodenvervoer wel onderling be
sproken. De raad heeft zich toen op het
standpunt gesteld dat de deportatie van
de Joden niet zou afhangen van de
vraag of de spoorwegen hen al dan niet
vervoerden Zij zouden toch zijn gede
porteerd. misschien op beroerder ma
nier. maar weigeren hen per spoorweg
te vervoeren zou waarschijnlijk hebben
betekend dat de directie werd wegge
jaagd.
De oud-directeur de heer Giesberger
heeft verklaard dat hjj herhaaldelijk
aan Londen heeft gevraagd wat er
l.v.m. de deportatie moest worden ge
daan. Lorden antwoordde: „Niets!
Doorgaan!"
Op deze verklaring heeft de heer
Gerbrandy medegedeeld dat meer dan
eens via Radio-Oranje het parool is
doorgegeven om niet actief deel te
nemen aan de deportaties.
Radio Oranje trof juiste snaar
Gerbrandy kordaat en moedig:
Tekort aan samenwerking en vertrouwen
Bij alle critiek doet het goed dat de commissie van waardering kan getuigen
voor Radio Oranje, die reeds van 28 Juli 1940 af dagelijks in de aether was.
De commissie acht het een grote verdienste van prof. Gerbrandy, toen nog
geen Minister-President, dat hij in dezen het initiatief heeft genomen, en wel
in een periode, die overigens in Regeringskring werd gekenmerkt door aarze
ling, onzekerheid en zelfs een zeker defaitisme. In verhoren is verklaard dat
prof. Gerbrandy altijd grote belangstelling had voor Radio Oranje. Hij trad
het meest kordaat op. Hij was niet bang harde dingen te zeggen voor de
microfoon, terwijl hij steeds rancune tegenover zijn gezin in Nederland had te
vrezen. Hij stond op het standpunt: sla er maar op los, zeg het maar in alle
scherpte.
Het verwilt is eeuit dat de Ministers
ln de eerste jaren te weinie Dositieve
aanwiizineen aan de bevolklne of
eroepen daaruit hebben eeeeven. Uit
gaande van de eebrekkiee kennis, die
ook de Regering omtrent toestanden en
stemmingen in bezet gebied had is de
commissie van oordeel dat bii het ge
ven van aanwiizineen een nauwkeurig
heid. die met de werkeliikheld eeen re
kening houdt, eevaarlitk had kunnen
zijn.
Naarmate het contact met Nederland
verbeterde, het verzet aldaar zich dui-
delilker manifesteerde en de oorlog
zich voor de geallieerden eunstiger ont
wikkelde. kwam er ook wiizigine ln het
karakter van de uitzendingen van Radio
Oranie. De toon werd krachtiger, het
verzet werd openlijk gesteund en dege
nen. die te snel toegaven aan de eisen
of opdrachten van de bezetters, werden
gedesavoueerd. De Brandaris was daar
in trouwens reeds voorgegaan.
De commissie wil zich onthouden
van detailcritiek od minder gelukkige
uitzendingen, die er zonder twijfel
ziin geweest, doch spreekt als haar
algemeen oordeel uit. dat deze voor
lichting met name van eind 1942 af
bii de bevolking in bezet Nederland
wel de juiste snaar wist te treffen.
Het is naar haar gevoelen in aanzien
lijke mate aan Radio Oranje te dan
ken geweest, dat Regering en volk
niet in sterkere mate van elkaar ver
vreemd ziin geraakt en dat in deze
oorlog de band tussen Vorstenhuis en
volk hechter dan ooit is geworden.
Vooral de door Koningin Wilhelmina
voor Radio Oranje gehouden toespra
ken hebben voor tallozen in bezet ge
bied een niet hoog genoeg te schatten
morele steun betekend.
Als een rode draad loopt door het
jongste rapport van de Parlementaire
Enquête-Commissie een tekort aan
samenwerking en onderling vertrou
wen, dat enerzijds zijn oorzaak vond in
de slechte verbindingen tussen Londen
en Nederland, die pas in 1943 iets
beter werden, en anderzijds op reke
ning moet worden geschreven van het
gebrek aan overleg en begrip in
Nederland zelf tussen secretarissen-
generaal, politieke leiders en verzets
groeperingen. Ook in deze laatste ver
houdingen kwam pas eind 1943 enige
verbetering, doch dan nog slechts
voorzover het betreft het contact tus
sen politieke leiders en verzetsgroepe
ringen.
De verzetsbewegingen, van radicaal
tot zeer gematigd, waren onderling ver
deeld. De commissie meent dat men
zich in verantwoordelilke kringen aan
beide ziiden van de Noordzee van 1942
af te uitsluitend heeft geconcentreerd
od de opvulling van het te verwachten
gezagsvacuüm bii de bevrijding. De
commissie meent het de Reeerlng ook
als een tekortkoming te moeen aanre
kenen dat zij niet ln een vroeg stadium
heeft getracht in bezet gebied een
..illegale" autoriteit met volmachten ha
rerzijds te doen werken. Het beleid ten
aanzien van de verzetsbeweeine ver
eiste veelal snel handelen en een scherp
Inzicht tn de Interne verhoudingen, het
geen de Regering ln Londen nu een
maal miste. De commissie verwilt de
Regering ook dat zli t.e weinig aandacht
heeft geschonken aan de raDoortcn uit
bezet gebied, vooral die van het Vader
lands Comité, dat bestond uit politieke
figuren uit de voornaamste politieke
stromingen. De diverse rapporten kun
nen sublectief ziin geweest en hebben
eeleden aan een overschattlne van eigen
belangrijkheid, maar het moet voor de
Regering moeeliik ziin geweest het kaf
van het koren te scheiden.
Verbetering tegen het einde
De politieke leiders en de verzets
groeperingen onderling ziin lange tlld
verdeeld*geweest, maar tegen het einde
heeft men elkaar toch gevonden en ls
men eezamenliik kunnen oDtreden
Elsenhower en ziin chef staf hadden
persoonlijk veel waardering voor de
Binnenlandse Strlldkrachten en de la
gere commandanten te velde hadden
ook een enorme waardering voor onze
jongelieden, die zeer gevaarlijke op
drachten kregen en van wie verschel-
denen ziin gesneuveld. De gemiddelde
batallons- of compagniescommandant
zwoer bii de Binnenlandse Stritdkrach-
ten als hil hen een poosle bit zich had
gehad.
Paerl, Van der Broek. De Jong. Tas.
Reyneke van Stuwe. Den Doolaard
en Sluizer.
GROTE RISICO'S
Met het aankondigen van de algemene
staking op 17 September 1944 nam de
reger-ng grote risico's op zich. Niet of
niet ten volle opvolgen van het sta
kingsparool zou een groot deel van haar
prestige hebben teniet gedaan, bij de
Geallieerden, by de vijand en ook bij de
bevolking in Nederland. Daarnaast was
er het zeer reële gevaar, dat de mili
taire operatie geheel of gedeeltelyk zou
mislukken. De treinen zouden dan niet
zo maar weer kunnen gaan ryden, ook
al zou daartegen uit militair oogpunt
geen bezwaar bestaan.
Uit de afgelegde verklaringen blykl
wel dat men in Londen zowel ais in
Nederland op een staking van enkele
weken, hoogstens een maand had ge
rekend. Toen het langer duurde ont
stonden er moeilijkheden met de voed
selvoorziening. De N.S.-directie wei
gerde echter voedseltreinen te laten
rijden, daar zjj van mening was dat
dit de staking zou doen verlopen. Ook
van Londen uit werd een oproep ge
daan tot volhouden van de staking in
de verschrikkelijke hongerwinter.
De Parlementaire Enquête Commis
sie acht dit een juist beleid. Indien de
staking was opgeheven, zo dit moge
lijk ware geweest, zou dit een funeste
invloed hebben gehad op het moreel
van de bevolking.
MINISTER ALBARDA WIST
VAN NIETS
In de Londense Regeringskringen
heeft de staking nogal wat deining ver
oorzaakt. Slechts drie ministers waren
er van op de hoogte. De minister van
Waterstaat, de heer Alberda. die een by-
zondere verantwoordeiykheid droeg voor
aangelegenheden van de spoorwegen
werd voor een voldongen feit gesteld,
toen hy het door de radio hoorde. De
heer Gerbrandy had hem. op een vraag
waarom hy daarover niets had mogen
horen, geantwoord, dat hij het de hele
dag zo druk had gehad dat hy zelfs
niet even had kunnen opbellen. In de
Ministerraad heeft de heer Alberda
hiertegen bezwaar gemaakt.
Dr L. de Jong. medewerker aan Ra
dio Oranje, is van oordeel dat het niet
onmogelijk was geweest, dat wanneer
het Kabinet over de spoorwegstaking
had moeten beslissen, zij In Mei 1945
nog aan het besluiten was geweest.