STRAATVERLICHTING VAN KAARS TOT MODERNE FLUORESCENTIE-LAMP WEKELIJKS BIJVOEGSEL VAN HET LEIDSCH DAGBLAD - ZATERDAG 23 JULI - PAGINA 4 De Vullers moeten hun eigen gereed schap bekostigen, uitgenomen de Olie. kruiken en Oliemaaten die hun van Stadswege gegeven worden. Iedere Lan- tearnopsteeker steekt gemeenlijk twin tig Lantaamen aan. welke meesten te genwoordig maar agt of tien huizen van eikanderen staan, zodat de Stad in een vierendeel uurs alomme ver licht kan zijn." Deze beschrijving geeft enig Inzicht in de organisatie welke er nodig was om een draaglijke avondverlichting te hebben. Tegenwoordig is dat heel wat eenvoudiger: door automatische in schakeling wordt de gehele openbare verlichting in een stad ontstoken. Maar voor het zover was vloeiden er nog heel wat kubieke meters gas door de leidingen van de verschillende ste den. Gas contra electriciteit De verlichting met behulp van gas kan men als de volgende grote periode in de strijd tegen de duisternis op straat zien. Als uitvinder van het steenkoolgas ziet men algemeen de in 1748 te Maastricht geboren scheikun dige. Jan Pieter Minckelers. die in 1774 steenkool in een geweerloop verwarm de en het daarbij ontwikkelde gas voor verlichting bezigde. In 1879 kwam Thomas Alva Edison met zijn eerste bruikbare gloeilamp en het gaslicht kreeg een zware con current. In 1891 begon Philips in Eindhoven met de fabricage van gloeilampen in een tijd toen de strijd tussen gas en electriciteit zeer hevig was. Men moet namelijk niet den ken dat de uitvindingen van Edison zomaar ineens de aanhangers van het gaslicht hadden overwonnen en het spreekt vanzelf dat de gasmaat schappijen nu ook probeerden om met technische verbeteringen voor de dag te komen. De grootste verbetering was onge twijfeld de gasgloeilamp van Auor von Wolsbach met het befaamde gloeikous je (1885), dat een veel beter licht ver spreidde. Het gaslicht vierde nieuwe triomfen in Parijs, Londen, Berlijn en Na het allereerste schuchtere begin van „wegverlichtlng" bleef de bebake- ning m?t lichtpunten van de verkeers wegen tot ongeveer 1930 in hoofdzaak beperkt tot de meest gevaarlijke delen, zoals kruispunten, bochten, bruggen, spoorwegovergangen, splitsingen enz. De daar opgestelde lichtbronnen moes ten echter meer beschouwd worden als waarschuwlngsseinen dan als een wer kelijke verlichting. Voor voldoende ziohtbaarheld op de weg waren de voertuigen op hun eigen verlichting door middel van de koplampen aange wezen. Nieuw probleem De geweldige ontwikkeling van het moderne wegverkeer bracht evenwel nieuwe problemen met zich mee. Op drukke weggedeelten verblindend de automobilisten elkaar voortdurend met hun grote koplichten. zodat men steeds met gedimde lichten moest rijden. HierbU was de zichtbaarheid op de weg te gering om veilig en met rede lijke snelheid te kunnen rijden. Met de destijds ter beschikking staande lichtbronnen was het ech ter niet mogelijk (vooral uit econo misch oogpunt niet) een goede al gemene verlichting te installeren op de grote verkeerswegen. Alleen in de steden en bij hoge uitzondering op een zeer druk weggedeelte werd een meer uitgebreide verlichting aange troffen. Economische en doeltreffende ver lichting van de verkeersweg werd eerst mogelijk toen de gasontladingslampen ter beschikking kwamen en wel in het bijzonder de natriumlampen (1932). Het licht van deze lampen is mono- chromatisoh (d.i. éénkleurig); boven dien hebben ze een zeer hoge licht stroom. De eerste weg ter wereld, die met deze lichtbronnen werd verlicht, was de weg BeekGeleen, dit gebeur de reeds in 1932, in hetzelfde jaar dus, Straat tafer eel te Amsterdam in 1802. Vulders en Aansteekers van Lantaamen" in actie. ook in ons land had het gasgloeikousje grote indruk gemaakt. Zo schreef in September 1894 het Nederlandse week. blad „Nijverheid" over deze lichtbron nen:Zij voldoen uitstekend. Met een roze lampeglas omsloten geeft de gasgloeilamp zelfs in de huiskamer bij de dames geen aanleiding tot klach ten omtrent een minder aangename tint of kleur". De strijd tussen gas- en electrisch licht was vinnig en strekte zich over enkele tientallen jaren uit. waarbij de voorstanders van het gas naarstig naar motieven zochten om de electri- citeltsaanhangers te bestrijden en hun eigen standpunt te kunnen handhaven. „Bij ons in Zwammerdam" Zelfs de spot werd hierbij te hulp geroepen. Zo zong een bekend chanson nier uit die dagen over de eerste elec- trisohe straatverlichting in Rotterdam (de koolspitsboog voor Grand-Hotel „Coomans") het volgende liedje: „De Hoofdsteeg in geloopen Oh. wonder vreemd gezicht! Daar hangt me tussen de huizen Een grote fles met Licht i Door er lang naar te kijken Wordt Je er akelig van. Nee een vetkaars brandt veel beter Bij ons in Zwammerdam". De ontwikkeling van de electrische verlichting was echter ondanks alle tegenwerking niet meer tegen te hou den. Economisch en technisch waren de voordelen té groot en de eenmaal begonnen zegetocht viel niet meer te stuiten. Sporadisch ziet men hier en daar nog enkele gaslantaarns hun ro mantisch licht verspreiden, maar suc cessievelijk moesten zij toch alle het veld ruimen voor lichtmasten en lan taarnpalen met electrische lichtbron nen. Van wagenverlichting tot wegverlichting In vroeger Jaren bestond er buiten de steden en dorpskernen helemaal geen verlichting op de wegen. Veel verkeer was er dan tijdens de duister nis ook niet te bespeuren. In onze da gen wordt echter niet alleen in de be bouwde kommen openbare verlichting geïnstalleerd, maar ook de verkeers wegen worden over steeds grotere af standen verlicht, teneinde hiervan tij dens de duisternis veilige wegen te maken. dat ae natriumlampen bescniaimaf kwamen. Wat voorheen bakenlichten waren, groeide nu uit tot algemene verlich ting van wegdek en omgeving, ter wijl de koplampen der motorvoertui gen (nu met stadslicht) dienst gin gen doen als waarschuwingsverlich- ting. Invloed op veiligheid Dat goede openbare verlichting een zeer belangrijke invloed uitoefent op de verkeersveiligheid blijkt uit enkele onlangs in Amerika gepubliceerde cij fers. In een bepaalde periode gebeurden in Detroit (Mich.) op een 5 km lang traject negen ongelukken met dodelijke afloop. Na verbetering der verlichting kwamen in een overeenkomstige pe riode geen dodelijke ongelukken meer voor. In Los Angeles (Calif.) waren in een bepaald tijdvak elf doden te be treuren. In twintig stadsdistricten werd verbetering gebraoht in de straatver lichting en gedurende eenzelfde tijdvak bleef het aantal doden tengevolge van verkeersongelukken bij avond beperkt tot één. In de stad San Antonio (Texas) be droeg het dodencijfer ten gevolge van het verkeer op een traject van onge veer km van een verkeersweg door de stad bij avond vijftien. Na verbete ring van de verlichting waren er over eenzelfde periode geen slachtoffers op dit weggedeelte. Dit zijn sprekende en tevens leerzame cijfers. Bebouwde kom Het aanzien van de straat in de be bouwde kom is van zeer groot belang. Daarom moet hier. behalve dan bij voortzettingen van met natriumlam pen verlichte verkeerswegen door de stad, geen natriumlicht worden toege past. De gunstige ontwikkeling van de openbare verlichting in de laatste twintig jaar is dank zij de economi sche lichtbronnen met een „witte" lichtkleur ook in de bebouwde kom merkbaar. Dank zij de H.P.L.-kwik- lampen, de fluorescentielampen „TL" en de gloeilampen, gaan het open bare leven en het verkeer in onze dagen tijdens de duisternis dan ook normaal door. De wereld zoals wij die kennen met haar uitgebreide verkeer, handel en nijverheid zou zonder het moderne kunstlicht ondenkbaar zijn. Ontwikkeling van eeuwen via oliepit en gaslantaarn Verkeer, handel en industrie niet meer denkbaar zonder zee van licht De grote verkeerswegen en winkelstraten in ome steden baden des avonds in een zee van licht en ook de meeste stillere buitenwijken en vele dorpen zijn van een behoorlijke oriëntatie-verlichting voorzien. Zelfs zijn er kleinere gemeenten, die zo vooruitstrevend zijn, dat zij met hun zee van licht de steden naar de kroon steken. Wij denken b.v. aan een gemeente als Voor schoten. Dit is echter niet altijd zo geweest. Wij vinden het (na de wel erg duistere periode in de oorlogsjaren) heel normaal, dat het leven in steden en dorpen doorgaat als de avond valt. Maar er zijn tijden geweest, dat onze voor vaderen 's avonds liever thuis bleven, omdat op straat in de diepe duisternis van de nacht allerlei gespuis er op uit was, diegenen die persé op straat moest zijn te belagen en beroven van geld en goed, desnoods van het leven. Een beeld van goede straatver lichting op een belangrijke verkeers ader. Natrium- voorgronden kwikdampverlichting achtergrond op het verkeersplein aan de Leider- dorpse kant van de Spanjaardsbrug en de Van der Valk Boumanweg. vorig jaar gemoderniseerd en van een voortreffelijke verlichting voor zien. Wegdek, trottoirs, verkeers borden en decoraties tonen een egale ononderbroken verlichting. (Foto L.D./Van Vliet.) VJ Een gaslantaarn zoals men die in de twintiger jaren nog alom aantrof, doch die men ook thans nog wel vinden kan. zelfs in de steden. Deze lantaarn stond tot voor kort in Leiden aan de achterzijde van het Tevelingshof. (Foto L.D./Van Vliet.) Boevenklok en lantaarnopstekers De geschiedenis van de straatver lichting door de eeuwen heen is uiter mate interessant en in vele oude ar chieven kan men bepalingen en be schrijvingen hieromtrent vinden. De Amsterdamse geschiedschrijver Jan Wagenaar verhaalt in een lijvig docu ment uit het jaar 1766 hoe men in zijn stad tot een ingenieus systeem van straatverlichting is gekomen. In de vijftiende, en in het begin van de zestiende eeuw had men geen an dere middelen om de stad bij avond en nacht te verlichten dan met enkele lantaarns met brandende kaarsen, die hier en daar. in de voornaamste stra ten en op bruggen stonden, doch uiter aard slechts weinig licht uitstraalden. „Hierom werd in het jaar 1505. bevo len dat nlemant. na t luiden der Boe venklok, 't welk ten negen uuren be gint. zonder Lantaarn, op straat zou mogen gaan. De Burgerwagt en Ratel- wagt plachten zelfs niet zonder licht de ronde te doen. Reeds in het jaar 1587 werd bevolen de lantaamen die op de bruggen stonden, terstond met den donker te ontsteken en. om de straa- ten ook eenigszins te verlichten, aan alle herbergiers en tappers aangezegd, tot tien uuren toe. licht te branden in hunne voorhuizen, 't Leedt eg ter naauwiyks agt jaaren, of men bevond dat de Stad veel te weinig verlicht was. Men besloot dan bij eene Keure (di. een gerechtelijk bevel) van den 17den November des jaars 1595, te beveelen dat aan ieder twaalfde huls door de bewoner bij avond en bij nagt een lantaarn met een brandende kaars N zou gehangen worden. Doch de bewoo- ners verzuimden het opvolgen deezer Keure. Men moest derhalve van Stads wege luiden aanstellen, die voor 't ont- steeken deezer Lantaamen zorg droe gen, gelijk in het jaar 1597 geschiedde". In 1668 deed dezelfde Jan van der Helde, aan wie wij het principe van de hrandspuit danken, een voorstel aan de Vroede Vaderen van Amster dam om de stad met „lantaamen -an bijzonder maaksel" te gaan ver richten. De Vroedschap voelde veel oor het voorstel en reeds bij het inde van het Jaar 1669 was de stad alomme voorzien met de nieuweling*, litgevonden Lantaamen". De lan- aaras waren twee voet hoog en van 'loven breder dan beneden. Aan de ovenzij de waren zR gedekt „met een blikken snuiver, die den rook van 't lamppit aan alle zijden uitlaat". Een indrukwekkend bedrijf Na een omstandig relaas, waarin wordt uitgelegd dat bij volle maan geen lantaarns mogen branden en waar het geld vandaan moest komen om ze te laten branden, beschrijft Jan Wage naar de organisatie van de dienst der stadslantaarnen, die men zou kunnen vergelijken met het tegenwoordige G.E.B. Amsterdam was verdeeld in ze ventien wijken A tot R. Elke lantaarn droeg naast de letter van de betref fende wijk een nummer. Bij de instel ling van de dienst had elke wijk 160 lantaarns, behalve wijk A. waar 140 lantaarns stonden en waar 6 lantaarns ïan 't Stadhuis waren bevestigd. In de loop der jaren nam het aantal lichtpunten per wijk toe. Aan verschei- iene voorname huizen waren voor re- tening der bewoners lantaarns beves- :gd die door de bedienden der Stads- antaamen verzorgd en ontstoken wer- ien. Hiervoor betaalde men per Jaar aan de stad twaalf gulden en vier stuivers. En hier volgen we weer even '.ettertijk de oude beschrijving: „De Bedienden der Stads Lantaamen, die allen door de Heeren Thesaurieren worden aangesteld, zijn een Opziender, een Onder-Opziender. een Oliemeester, zeventien Vullers of Bezorgers der Lampen, welke vijf Noodhelpers zijn toegevoegd, honderd vier en dertig Aansteekers en Blusschers. die zeven tien Noodhelpers hebben. Zes Nagt- ronden zien toe of alle lampen wel branden. De Lampbezorgers voorzien de lampen van Lemetten en van olie, naar de maat van het Dagregister, hun door den Opziender ter hand ge steld. het nieuwe Lernet onder het vul len doorvochtigende met Olie. en als het reeds gebrand heeft, het zwart met een schaar wegsnijdende. Zij geven van de gebreken, die zij aan de olie. aan het katoen of aan de Lantaarn palen ontdekken, kennis aan den Op ziender en van 't gene aan "t blik der Lantaamen of Lampen of aan de glazen ontbreekt, aan den Stads Blik- slaager of Glazenmaaker. die zorg moet draagen dat alles hersteld worde. Zij reinigen van tijd tot tijd de glazen en bij ligten maantijd de snuivers en rook. en lugtgaten. In May, July, Augustus, September en Oktober bijzonderlijk zorgdraagende </t de laatsten van spinncwebben gezuiverd blijven. Houten muurarm met lantaarn en olielamp uit 1663. Ontwerp en con structie van Jan van der Heide, de uitvinder van de slangenbrandspuit te Amsterdam. Wanneer zij jagtsneeuw tegemoet zien. moeten zij de lampen niet van nieuwe lemetten verzorgen, dan op denzelfden dag, dat decelven dee avonds zullen moeten worden aan gestoken. De aansteekers zijn gehou den de Lampen voordgtelijk te ont steken. de ladder zagteljjk tegen de paal zettende, de kleine deur der Lantaarn alleenlijk openende en de kaars behendiglijk aan 't lemet brengende opdat het niet verzet worde, hetwelk de lampen kwalijk zou doen branden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1955 | | pagina 14