vroeg voorjaar? Toren van Babylon Een Zoeklicht „Amusement" IN DE KERK THANS PUINHOOP MET RUINES EENS STERKSTE VESTING TER WERELD ««Spiegel ,a„ de Nederlandse Poëzie" verschenen WEKELIJKS BIJVOEGSEL VAN HET LEIDSCH DAGBLAD - ZATERDAG 12 FEBRUARI - PAGINAj Kijkjes in de Natuur HET waren wel bijzondere dagen, deze laatste van de maand Ja nuari. Bijzonder door de plotse linge mildheid, die om ons heen en over alle dingen bi) huis en in de tuin was gekomen, bijzonder ook, omdat de ommekeer zo onverwacht kwam, ter wijl we ons juist nog een extra had den schrap gezet voor het Februari- offensief. Eigenlijk had deze „warmtegolf" ons niet behoeven te verrassen, want de kentekenen voor deze wending hadden zich al aangekondigd. Kleine getuige nissen weliswaar, maar ze waren er en je kon er op vertrouwen. Zo zal het U misschien zijn opge vallen, dat de tuinvogels, kort voor het zachte weer ging komen, van het win- tervoer wegbleven. Toch lagen de plakken sneeuw nog in de tuin en op r het erf. Mogelijk hebt U de mussen ook horen rumoeren in de dichte klim opbegroeiing van een muur. Zo maar ineens, terwijl het nog vroor. Dat wa ren dezelfde mussen, die nog geen week terug, op de stijfbevroren grond rondhlpten. de veren wijd uitgezet tegen de kou, een beetje zielige stak kertjes, die rondschooierden op het gestrooide voer. Ze waren toch niet zo zielig, of ze konden hun concurrenten, de vinken, krachtdadig en hoogst on verdraagzaam van de gezamenlijke etenstafel wegpikken. Dat deed de merelman trouwens net zo- Dat schrokte en morste in het kos telijke zaad van wat ben je me, maar als hij, voldaan en dik gegeten, op een kleine afstand even op z"n verhaal kwam, moet niet geloven, dat het roodborstje, ook al zo'n hunkerende bedelaar, ook maar een schijn van kans kreeg! Met een snelle sprint, de oranje rode bek vinnig geopend, kwam de zwarte vogel dan aangerend en begon meteen weer te schrokken. Mooi waren ze anders, die winter- vinken, die roodborst en die merel. Ze zijn zo overbekend, we lopen er aan voorbij, maar tooh, wie eens even de moeite neemt, naar zo'n manvlnk op een besneeuwde tak te kijken, die wordt toch altijd weer geboeid door de prachtig in elkaar vervloeiende kleu ren roodbruin, beige, wit en blauw groen met alle overgangsstinten. Ook de zwarte lijster, die niet alleen maar zwart is, maar dof-zwart, dat naar bruin zweemt. Dan was er, zijn gewoonte getrouw, het fijne vogeltje, blauwachtig bruin met vele lengtestreepjes, met de dun ne pootjes en het spitse bekje van de zangvogels, het Jaarlijks terugkerende heggemusje, zeer vertrouwd bij de mensenwoning, maar toch altijd op een afstand. Een klein aristocraatje tussen het gewone mussenpubliek, een diertje dat dadelijk te herkennen is aan zijn drukke dribbelpasjes. Het heeft in zijn manier van doen iets van een grijze muis. IEDER JAAR, als het voorjaar zich komt presenteren vind ik het weer even wonderbaarlijk, dat de zo overbekende verschijnselen door ons mensen ondergaan worden als volko men nieuw en dat we er telkens weer zonder enige terughouding van kunnen genieten. Want U ls toch zeker ook al uw tuintje ingewandeld, in de zon nota bene, zomaar zonder jas of hoed? En U hebt toen toch wel opgemerkt, dat rondom de voet van iedere struik of plant de sneeuw het eerst is verdwe nen en dat daar al heel wat nieuw sprultsel zichtbaar is! u moet eens kijken naar de sedum spectabile, de hemelsleutel die het in de herfst het langst heeft uitgehouden met zijn prachtige bruinrode schermen en die zich nu alweer uit de grond omhoog werkt. En de viooltjes in hun kraag van turfmolm, ze zien er fris en groen uit, evenals de forse rozetten van het vin gerhoedskruid, de digitans, die zich van de venijnige winterkou ook al niet veel heeft aangetrokken. Die planten zijn als schildpadden. Ze trekken kop en poten een poosje terug en wachten tot het sein weer op veilig staat. Met de heesters is het al niet an ders. De buddleya, de vlinderstruik, de roem en glorie onzer zomerdagen, staat er al heel fleurig by en de hamamelis, de toverhazelaar, heeft in de middag zon zyn eerste geelbruine krulbloem- pjes al los gewikkeld. Nog een paar zachte voorjaarsdagen in Februari en deze byzondere bloeier zal in volle glorie in de tuin pryken. AAN het hout van onze hoge hees ters beginnen de dorre winter kleuren al over te gaan in glan zend groen en bruin en hun knoppen zien er dik en gezond uit. Er ls alleen één struik, die er wat rommelig uitziet Dat is de cotoneaster dezelfde die ook wel tegen muurtjes wordt aangebracht en die het hele jaar door aan de liefhebbers genoegen versohaft. Want in de zomer zit hy boordeval heel kleine haast onopval lende bloempjes, die blijkbaar zeerho- nlngryk zün, want in die dagen is er zeer druk bezoek van allerlei insecten, byen en een klein soort hommeltjes, die er een gedekte tafel vinden. In herfst en winter is deze cotoneaster zo mooi door de harde glanzend rode bessen, die echter pas worden gegeten als het wintervoedsel schaarser is te krUgen. Weet U welke vogel een groot lief hebber ls van deze bessen? Dat is de appelvink, de kolossale knaap van het gilde der dikbekken, een opmerkelyke vogel, die onmiddeliyk opvalt zodra hy zich in de tuin vertoont. Hij is het, die onze cotoneasterstruik zo heeft toegetakeld, hoewel het hem van harte was gegdund. Als een pape gaai klom hy tussen de takken en gaf door zyn zeer byzondere kleuren nog wat fleur aan de akelig mistige tuin, waar de hele dag geen sprankje zon licht had willen doordringen. Maar toen hy even onverwacht als hy was gekomen er van door was ge gaan. stond daai- de struik met de zwaar gehavende bessen, die alle wa ren opengebroken en van hun kern beroofd. Iedere dag hebben we nog naar de appelvink uitgezien, maar nee hoor, alleen maar merels en gewone vinken, al zyn het prachtvinken. En mussen! Ruziemakende, bekvech tende, schetterende mussen. Echt gezellige voörjaarsmussen! SJOUKE VAN DER ZEE. Knopen, aldus sohryft ds A. J. Meyer in het Evang. Luth. Weekblad, zyn blijkbaar duurder geworden. Ze komen althans nog maar sporadisch voor in de collectezak. Maar dit betekent nog niet dat de collectanten alleen maar gangbaar geld ontvangen. Er zit nog wel eens een West-Europees muntje tussen, dat, ondanks BeNeLux, EDG, WEU en EBU, by ons nog niet geac cepteerd wordt. Maar zulk geld is nog wel te wisselen. In de dagen van het Nieuwe Testament waren er zelfs spe ciale wisselaars in de tempel Die heb ben we nu niet meer nodig. Er is altyd wel een kerkeraadslid dat een buiten landse munt wil overnemen. Maar on langs zijn ze by ons tocih met een munt blyiven ztten. Er was niemand die er een cent voor gaf. Toen hebben ze hem maar, heel royaal, de dominee aange boden: een koperen munt ter grootte van een stuiver. Blijkbaar een Engelse of Amerikaanse automatenpenning. Aan de ene zyde staat: Part Pro perty of the Machine; aan de andere: Far Amusement Only, Dit wil dus zeggen, dat dit muntje alleen maar bestemd is voor amuse ment, of te wel tydverdryf, zoals myn woordenboek zegt. Daar zou je over kunnen nadenken. Stel je eens voor, dat deze penning niet per ongeluk in de collecte is geraakt, maar dat de offeraar inderdaad bezig was ,4e tyd te verdrijven". De tyd verdrijven is het zelfde als ,4e tyd doden", en ook wie de tyd doodt is een moordenaar. Hoeveel van zulke moordenaars zou den er onder het gehoor van de predi kanten zitten? Mensen die <alleen maar gaan ter verstrooiing, ter distractie, voor vermaak, voor amusement alleen? My dunkt toch wel minder dan vroe ger. De minder goed bezochte kerk diensten zyn óók een gevolg van het feit dat zij die .amusement alleen" zoe ken, in onze tyd gemakkelijk aan hun trek kunnen komen: bioscoop, concert, radio, televisie. Bewogen Leven CX Vandaag neem ik U mee naar Babyion. Iedereen heeft natuurlijk van Babyldn gehoord, de stad -waar eens de hangende tuinen waren en de merkwaardige toren troonde, die een algehele spraakverwarring op zijn geweten zou hebben gehad. De reis erheen is verre van prettig. Want het Mesopotamie van eeuwen geleden, eens het vruchtbaarste gebied der aarde, is nu een dorre steppe. En dat wat eens de sterkste vesting der wereld was, omgeven door muren waarop volgens Herodotus twee vierspannen elkaar konden passeren, is nu een puinhoop met wat ruïnes. HET beeld van de wereld verandert voortdurend. Vyftlg eeuwen geleden bestond de Sahara nog niet, er heerste toen een zeer warm en vochtig klimaat, dat een zeer groot gedeelte van Europa bedekt had met oerwouden. Het klimaat werd naarmate de eeuwen verstreken, droger. En daarmee veranderden dichtgegroeide, uitge strekte moerassen, waarin het wemelde van ongedierte, in groene weiden. De dichte oerwouden met de vele slingerplanten stierven uit en maakten plaats voor luchtiger naaldwouden, met grote open plekken erin. Het drogere klimaat deed een parklandschap ontstaan waarin het voor de mens goed was te verkeren; hy kon er zyn kudden hoeden en zyn graan telen, al naar hy nodig had. Doch ook vormde het drogere klimaat woestynen. Dat wat eens de korenschuur geweest was van het Romeinse Ryk, werd nu de Sahara en nog heden ten dage vergroot deze enorme woestijn zich jaarlijks met een terrein om van te schrikken. Over een front van duizenden kilometers zou het Jaarlyks tien kilometer naar het Zuiden rukken. Haast met te geloven, zult ge zeggen maar de getallen schynen het uit te wyzen. Evengoed als er in Amerika jaarlijks een gebied ten offer valt aan de erosiewolf zo groot als de helft van Gelderland. Een bouwkruln, met een oppervlakte van dertig keer Neder land is daar in de loop der jaren reeds verdwenen. Beangstigend? Zeer zeker. Teelaarde vormt men inoeilyk. Eigenlyk kan de Nabuur zelf alleen maar teelaarde vor men en die doet vyftig Jaar over een laagje van één centimeter. Met een gevoel van weemoed zwerft inen dan ook door het tegenwoordige Irak, bet oude Mesopatamic, dat Indertyd een land van melk en honig was. Nu overal stof en schrijnende armoede. Geen stad is verrezen op de fundamenten van het oude Babyion. Duizenden tichelstenen, met het stempel van Nebu- cadnezar, zyn gebruikt by de opbouw van enkele dorpen rondom. De mens voelt zich niet thuis in een zee van onvrucht baarheid. Het werkt des te beklemmender als men weet hoe het eens ls geweest. Hier, op de puinhopen van egn oude welvarende maatschappij, zegt ge met recht: „sic transit gloria mundi." OP de 26ste Maart 1899 liet Koldewey de spade in de grond steken daar waar eens de burcht van Babel had gestaan. Men zegt dat Alexander de Grote, toen hy terugkeerde van de Indus, in groot ontzag voor de enorme puinhopen had gestaan en aan tiendui zenden soldaten de opdracht gaf het puin op te ruimen. Strabo tekent ergens aan dat er 600.000 daglonen zouden zyn uitbetaald. Welnu, Koldewey, die de ruïnes van de beroemde stad weer blootlegde, betaalde er in de loop der jaren 800.000 uit. Maar toen had hij dan ook wel het grootste werk verricht op zyn terrein en zyn succes was overweldigend. Veel was, er over Babyion geschreven. Niemand minder dan de Griekse historieschryver Herodotus had het in 458 voor Christus bezocht en de hangende tuinen van Babyion een der wereldwonderen genoemd. Hij had de grote processieweg betreden, de weg van de grote Heer Mardoek, oneindig breed en geflankeerd door honderden leeuwen, de weg die voerde naar het Babylonische heilige der heiligen: de Ziggurah. Deze Ziggurah nu is by ons bekend onder de naam: „de toren van Babel". En in het Oude Testament kunnen we lezen van dit bouwwerk in Gen. II: 3 en 4. „En zy spraken onder elkander: Welaan, laat ons tichelstenen stryken en branden! En zy namen tichels tot stenen en leem tot kalk en spraken: Welaan, laat ons een stad en een toren bouwen, welke spits tot aan de hemel reikt, opdat wy ons een naam maken; want wy worden misschien verstrooid in alle landen." HEEFT Herodotus overdreven? Hy gaf een gedetail leerde beschrijving van de toren van Babel, die volgens hem bestond uit acht torens op elkaar. In de benedenste toren stond het gouden beeld van de grote Heer Mardoek, dat volgens hem acht honderd talenten zou hebben gewogen, dat was 23.700 kilogram! Nu wy toch in Babyion zyn zoeken wy onze weg langs de troosteloze ruïnen naar de plek waar eens de Ziggurah heeft gestaan. Koldewey heeft de fundamenten blootge legd en nu wij daarbij staan is plotseling alle weemoed van ons gevallen, en heeft plaats gemaakt voor ontzag. Met grote passen meten wij lengte en breedte van de enorme constructie; het is een vierkant, met een opper vlakte van 81 are. Negentig meter lang, negentig meter breed. Het grauwe van de ruïnes heeft geen vat meer op ons. Onze fantasie begint te werken. Drie en dertig meter was de eerste toren hoog. Dat is zo hoog als een normale dorpstoren. Op de dag van het Nieuwe Jaar kwamen er duizenden pelgrims door de poorten langs de grote weg, om langs de buitenste trap de eerste verdieping te Dr Victor E. van Vriesland - „Spiegel van de Nederlandse Poëzie door alle eeuwen" - Deel III. „De hedendaagse dichters" J. RL Meulenhoff, Amsterdam 1954. Wat my het meeste treft by dit derde deel van de grote bloemlezing en het is even veelzeggend als begrypeiyk, dat my dit het meeste frappeert by het deel, dat de hedendaagse dichters him plaats heef t gegeven is de sub tiliteit van de keuze. Voor verkeerde verstaanders wil ik even aanstippen, dat ik met deze op merking niet bedoel dat ik door niets anders getroffen zou zyn. integendeel. De loffeiyke zijden toch van deze ko lossale bloemlezing in drie delen zyn zo evident, dat het ternauwernood nodig is daar nog eens op te wyzen. Het zou toch wat dwaas worden om Victor van Vriesland, die een kenner en niet alleen een kenner, maar ook een keurmeester is van de Nederlandse poëzie als geen ander, hier op de schouder te kloppen en te vertellen, dat hij dit nu eens uitzonderlijk goed gedaan heeft. Dat hadden wy waar achtig niet anders verwacht! Goed. ik wil wel mede verstomd staan over het enorme werk. dat hier verricht is, over de zorgvuldigheid, de preciesheid, de welhaast fouteloosheld. (Dat woord „welhaast" sohryf ik al leen omdat ik mijzelf niet in staat acht dit alles te controleren). Ik wil ook wel spreken van het onbesohryfe- ïyk grote belang van deze bloemlezing, waarin geen mens dat. weieens een be hoorlijk vers geschreven heeft, ver geten is. laat staan een dichter. Ik wil er ook wel op wijzen, dat het beeld van de dichtkunst van Nederland tot en met het jaar 1954 door het werk l OP de boekenmarkt EEN STANDAARDWERK van Van Vriesland voorgoed is vast gelegd, tot aan de atoombom. Kortom, zeggen dat hier Inderdaad een standaardwerk tot stand ls ge komen, dat door iedereen, die op welke wjjze dan ook belangstelling heeft voor de dichtkunst vol ver trouwen gelezen en als naslagwerk gebruikt kan worden. Met een bloemlezer van mening verschillen over de keuze van de ver zen is onvermydeiyk. Ik meen da: het Bloem geweest is, die eens gezegd heeft dat een mens alleen maar te vreden kan zyn met de bloemlezing, die hy zelf gemaakt heeft, doch ook dat is een stelling, die maar een mo ment van geldigheid heeft. Indien de gekozen verzen behoren tot het beste wat een dichter heeft voorgebracht, dan ls er geen reden om in finesses te treden en met de aesthetische areometer klaar te staan om uit te maken of vers A nu nog net iets grotere dichtheid vertoont dan vers B. Ik zal dit ook niet doen cn op zyn hoogst myn tevreden hoofdknik ver melden bij het aantreffen van b.v. De Trap van Ed. Hoornik, myn opgetrok ken wenkbrauwen registreren omdat ik het vers Tijd van Vasalis niet vind en mijn verrast ademlnhouden bii het le zen van de bewerking van Yeats' ..The Fiddler of Dooney door Jef Spuisers. Maar om nu terug te komen op die subtiliteit, waar ik aan het begin van dit artikel van sprak. Wanneer men zich by een werk als dit twee plichten oplegt en wel de plicht van de volle digheid, waar het betreft de auteurs en anderzijds de plicht geen enkel vers op te nemen, dat men niet verantwoord acht in deze bloemlezing, terwyi men vast wil houden aan het eenmaal be raamde patroon, dan is het zorgvuldig rangschikken en de keuze van de bouwstof een arbeid als naaldwerk zo fyn en wel om de volgende reden. Volledigheid is een els van academische pretentie, terwijl literaire verantwoor delijkheid een zuiver kunstzinnige aan gelegenheid is. Een botsing tussen deze beide is voor de hand liggend en vaak vertoond in Nederland. Dat Van Vriesland kans heeft gezien deze bot sing te ontgaan, is m i. een niet te schatten verdienste. Wat hem by de samenstelling vam zijn bloemlezing ge leld heeft, naast zyn kennis en zyn smaak, is zyn onversaagd verantwoor- delyksgevoel tegenover de letterkunde als zodanig waarmee ik bedoel de let terkunde als kunst en niet alleen als studieobject. Door dit verantwoorde lijkheidsgevoel is hij in staat geweest om niet alleen de verzen, maar ook zeer subtiel de getallen te laten spreken; vrywel ieder die in dit boek tegen woordig is, heeft precies datgene ge kregen. waardoor een extact beeld van de dichter is opgeroepen. Dit zijn geen door de smaak bepaalde grepen, maar als het ware plaquettes van ieders werk. De tweede subtiliteit zit iets meer verscholen en zal wellicht velen ont gaan. Ondanks het feit dat Van Vries land ziln keuze literair verantwoord bepaald heeft, kan men uit die keuze zowel als uit de groepsvorming, wel on geveer opmaken wat hi1 van leder van de gekozenen denkt Doch hierop in te gaan, zou in de eerste plaats te ver voeren en in de tweede plaats zou ik dan een poging doen om te raken aan datgene wat Van Vriesland terecht zo zorgvuldig vermeden heeft: het per soonlijke element. CLARA EGGINK. bestygen. Daar, hoog boven, hadden zy een praeft uitzicht over de stad, die daar veilig besloten lag achï drie dikke muren, waarvan er twee ongeveer zeven msj breed waren. En in de stad de huizen van tichelst^ en de honderden beelden. Beelden van leeuwen, van t heilige stier, de sirroesj, dat is de draak van Babylon, pelgrims hebben hun ogen laten gaan over al dat sctm Zy hebben de grote poort gezien aan het eind vant weg van Mardoek, die wy nu nog kunnen zien en Ue maals omgeven was door honderden beelden, waaroni veel gruweiyke. Voor het eerst had de pelgrim een pi gevonden op aarde die onneembaar was. En voor fc- eerst in zyn leven was hy zo dicht by Mardoek, HIJ mochten slechts tot de eerste verdieping. Al liep het af en aan. Gekleed in een linnen gewit dat toegesnoerd was met een gordel, witte matt om de schouders, geleken ook zy wel priesters. Met mjnt hadden ze zich gezalfd, hun lange haren ljadden ze i verzorgd voor ze zich, met ryke geschenken, opmaat) naar hun grote Heer op de dag van het Nieuwe Ja Beneden hen straalde de felle zon op de paleizen,! met bont geglazuurde tegels waren afgezet, op i vruchtbare velden, die dooraderd waren met greppels kanalen, temidden waarvan de huizen der nederij stonden van riet en wilgen gebouwd. Hoe ver kon vanaf de eerste trans al niet over de wereld zien! En boven de scharen, héél hoog, ln de zevende t daar was de woning van de Grote Heer, Die alle dliji gemaakt had: Mardoek. Hy had zyh huis laten beplefc ren met blauw-geglazuurde tegels. Geen beeld had I laten oprichten voor zichzelf in zyn eigen huls. 1 prachtige rustbank stond er in de tempel waarop Grote Heer zyn leden uit kon strekken zo hy dit vert Slechts zijn priesters mochten het heiligdom betref daar hy een deel van zyn geheimen aan hen t geopenbaard, en een maagd hield de tempel rein. ZERODOTUS betwijfelt of Mardoek werkelijk zjjn bi bewoont. Wy glimlachen er alleen maar om, D« de enorme fundamenten van de toren, de gewelüj muren die zijn blootgelegd, de weg van de Grolt Bi dit alles, deze schamele resten maken ons duidelijk i Herodotus met zyn verhaal over Babyion dichter bij waarheid is geweest dan wy ooit hebben durven denii Elke steen die wij omkeren draagt de stempel Nieuwe Ryk, van Nebucadnezar. In onze gedachten zyn wy naar de zevende to geklommen en hebben er een wyie in vertoefd. 1 waanden ons in de Oudheid. Ver waren wy verhei boven het menselyke gewemel ln de reuzenstad. Op ea maal zien wy daar duizenden gevangenen lopen: Joó zijn het. uit Jeruzalem, zy gaan opnieuw een tijd t knechtschap tegemoet. Wal zal er van hen worden? zal er van dit Babyion worden? Hier. ln de blauwe koepel, ruisen plotseling de woord van Jeremia naar ons toe: „Daarom zullen dieren woestyn en wilde honden daarin wonen en de jon struisvogels; en het zal nimmer meer bewoond word en niemand zal er in huizen van nu aan tot in alle tijoe: HET wordt koud om ons nu wU die woorden hort Plotseling is de heeriyke toren van Babyion dwenen. Wy staan weer by de ruïnes. Bruin en grijs en grauw. Een jakhals verheft zyn stem in de W< anders geen geluid. Wy verlangen, als eens de kleh Johannes, terug naar de mensen. RIaar nu niet de mensen met hun weedom, doch naar de m< met hun vreugd. Laat de doden hun doden begraven; wy moeten voort REIN BROUWER Een stamhoofd uit Tanganyika, Chief Kidaha Mo'** was blijkbaar bijzonder in zijn nopjes, toen hij bezoek aan Buckingham Palace bracht, om er de van het Britsche Keizerrijk in ontvangst te nemerJ\ droeg een hoofdtooii die menige vrouw jaloers tiï* l

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1955 | | pagina 12