DE MENS
„Late liefde beter dan géén liefde"
r
Modern sprookje
over
mmm
HET KOFFIE VROUWTJE"
door H. G. Cannegieter
Hoe rreemd
het leven
kan zijn
ZATERDAG 24 DECEMBER
Ons Kerstverhaal
>5
POOR CU.APE LEHPIARTJ
Door een toeval kreeg ik de Joto van het oude huis in handen. Het
was een bijzondere en mooie fotoopgenomen bij maanlicht door
mijn vader, die hield van dergelijke experimenten. De foto gaf zeer
intens een indruk van. zachtheidvan onwereldse vrede. Ze deed
mij denken aan een lied. een verwijderd lieddat door Engelen
gezongen zou kunnen zijn.
Was het de combinatie van sneeuw en maanlicht? Of die typische,
zo goed getroffen maannachtsfeer, een bijna tastbaar, zilvergrijs,
glanzend licht? Dit oude huis had geen enkele pretentie wat bouw-
stijl betrof. Het was een gewoon rechthoekig huis. twee rijen ramen
boven elkaar, een spits dak. En op dat dak. met sneeuw bedekt op
de foto. een bel, die hier het effect maakte van een luchtig, bijna
doorschijnend ornament, een bel van glas.
Tegen het huis aan lag, als een jong
dier tegen de moeder aan gevleid een
soort, boerderijtje, dat in onze tijd be
woond werd door een tuinman of mees
terknecht. Zelfs onder de sneeuwlaag
was aan de molliger contouren te zien
dat dit lagere huisje een rieten dak
had. Opzij kwam dit rieten dak zo laag
bij de grond, dat wij het als kinderen
met dc hand konden bereiken. Ik her
inner me, dat we er de ijspegels afpluk
ten.
Voor het huis was een flauw glooiend
gazon van onbetreden sneeuw, er om
heen enkele hoge bomen, die een net
werk varr donkere takken spreidden te
gen de, zacht licht uitstralende, zilver
grijze hemel. Een sfeer van onwezenlij
ke rust en vrede!
Uit de voordeur met de glazen pane
len scheen lamplicht naar buiten, dat
geler leek, warmer, dan de maan-over-
schenen sneeuw. En ik denk dat het
deze combinatie van binnenhuislicht en
mat glanzende sneeuw was, die me
plotseling deed denken aan Kerstmis.
Kerstmis in dit huis, dat een mooie
en statige naam droegde Ekelen-
burgen dat we verlaten hebben,
toen ik tien jaar oud was.
Kerstmissneeuw en binnenhuis-
licht...., en plotseling deze gedachten-
sprongtante Bouk. Tante Bouk..
hoe lang vergeten.... hoe lang gele
den al gestorven! En, toch nu opeens
teruggekeerd, herleefd als het ware
het décor van de foto binnengetreden.
Weer voelde ik de stemming van ban
ge en toch blijde verwachting, waarin
we verkeerden het jaar, dat tante Bouk
met Kerstmis by ons zou komen loge
ren.
Het was als in het Sinterklaas-versje:
„Vol verwachting klopt ons hart, wie
de koek krygt, wie de gard".
Maar het. was voor ons veej reëeler.
Want die zak en die gard van Sinter
klaas namen we heus niet. zo erg meer
au serieux. Misschien klopten onze har
ten met zo bange verwachting bij de
komst van tante Bouk, omdat we een
zelfde onrust voelden in onze moeder.
Ook zy vreesde door tante Bouk ge
wogen en te licht bevonden te wor
denals huishoudster en als moeder,
misschien ook als echtgenote.
Ze bekeek haar huis, haar dienstbo-
boden en ons, haar kinderen, met kriti
sche ogen en zei zulke dingen als: „Wat
zal tante Bouk wel zeggen, als je dit
niet doet of dat niet laat.
Maar onze moeder was niet alleen
maar bang voor tante Bouk. Dan zou
het resultaat geweest zyn, dat wy tan
te Bouk als een boeman waren gaan
haten. We zouden dwars en teeen het
heil in geworden zyn. Nu niet. Nu voel
den we dat onze moeder tante Bouk
niet alleen vreesde met diep ontzag,
maar dat ze tegelijk verlangde naar
haar komst, dat ze in haar geloofde,
dat. ze aan tante Bouk de macht toe
schreef dingen in haar leven te orde
nen. die ze zelf niet meer ordenen kon.
Zo werden wy van de weeromstuit
braaf en gewillig. Misschien hebben we
er nooit in ons leven meer zo ernstig
naar gestreefd „goed" te zyn. als in
die dagen vóór de komst van tante
Bouk.
Wie ze was, deze tante Bouk, ik weet
het niet. Ik weet niet in wat voor re
latie ze tot myn ouders stond. In ieder
geval was ze geen échte tante. Ze is
verschenen, eenmaal, en verdwenen als
de ster met de staart, de komeet, die
we ook in onze kinderjaren eenmaal
gezien hebben.
Ik herinner me dat het rytuig uit
reed om tante Bouk te halen. Dat huls
van ons lag heel afgelegen, meer dan
anderhalf uur lopen van het naaste
station. Vader ging tante Bouk halen
met de tilbury van Van Loo. Wy moch
ten niet mee omdat er een sneeuwstorm
woel. Nog zie ik dat rytuig wegrijden,
Tegen het oude huis aan lag, als een
jong dier tegen db moeder aangevleid,
een soort boerderijtje.
uit de staart van een paard vragen".
Maar wy, kinderen, met de volkomen
andere waardeschatting van kinderen,
wy vonden het iets ontzettends aan
een boer te moeten vragen om haren
uit de staart van zyn paard.
Het was „gek".
Er zou om gelachen worden en we
waren heel bang voor de spot van gro
te mensen, die je een gevoel gaf van
diepe en hulpeloze verlatenheid. We
zorgden er voor die -spot nooit uit te
lokken en dus spraken we niet over wat
we wisten of droomden of vreesden. We
zeiden wat de grote mensen verwacht
ten dat we zouden zeggen en we ver
gisten ons maar zelden.
We zullen onze blauwe duffels heb
ben aangehad én natuurlijk onze
klompjes, omdat Ie op klompen geen
natte voeten krygt in de sneeuw. En
ze zullen ons de wollen ijsmutsen wel
diep over de oren hebben getrokken. Er
ls een andere foto bij uit die tyd, waar
we opstaan in dat costuum.
Het sneeuwen had opgehouden en als
Joris, die de draak moest verslaan, zijn
we uitgetrokken om de opdracht van
tante Bouk te vervullen.
Want zeggen dat we niet durfden,
was onmogelijk tegenover de onver
vaarde ogen van tante Bouk.
Dus gingen we.
En als zo vaak, wanneer een moei
iyke taak volbracht moet worden, na
men we niet de kdrtste weg We gingen
niet naar Van Loo om hem een bosje
haren uit de staart van zyn „zwart" te
vragen. Het leek ons erger de spot van
de boer en de knecht, die we kenden,
te trotseren dan van een vreemde: We
gingen aan de kant van de weg staan
en wachtten tot een boerenwagen voor
bij zou komen. Dat gaf ons enig respijt,
want er kwamen niet veel boerenwa
gens over de dlkbesneeuwde weg. En
toen er eindelijk een verscheen, hoe
hoog zat toen die boer op de bok, hoe
hulpeloos klein voelden we ons zelf
beneden op de weg staan. We lieten
de wagen passeren zonder iets te zeg
gen. Het paard voor de volgende wagen
had een afgeknipte staart en dat gaf
ons weer uitstel. Er kwamen diepe
wagensporen in de sneeuw en als ner
gens een wagen te zien was, maakten
wy glybanen in die sporen.
Maar als er weer een wagen ver
scheen, stonden we als lifters op post
aan de kant van de wef? en prevelden
onze litanie, maar zo zacht dat de boer
op de bok er niets van hoorde. Ik weet
niet hoeveel boerenwagens we zo voor
bij hebben laten gaan. In lede- «reval
verscheidene. Ons staan daar op de weg
kreeg de verschrikking van het einde
loze Achter ons waren de ogen van
tante Bouk, vóór ons de draak van onze
.angst.
En toen, bij de zoveelste wagen, zei
Elly, de jongste van ons beiden, maar
de dappers'e. luid genoeg om tot de
boer door te d ingen:
„Mogen we epn bosje haar uit de
staart van het, paard hebben?"
„Om kraaltjes aan te rygen", voegde
ik er aan toe, in de hoop dat de boer
het dan minder gek zou vinden.
„Voor tante Bouk" zei Elly als was
dat een magische formule.
„Hu", zei de boer en boog zich tot ons
voorover. Nog eens moesten we ons ver
zoek herhalen.
,,'k Heb er nooit van eheurd", zei de
Pleter Bayglop sjouwde na kerktijd de
ka langs, zyn stemming werd er niet
beter op, nu hij met doorweekte schoe
nen zich een weg moest banen door de
baaierd van smeltende sneeuw, waar
boven flakkerende lantaarns hun licht
wierpen op het troosteloze duister.
Hy had, dacht hy nu, beter thuis
kunnen blijven. Maar het verblijf in zyn
armoedige huurkamer was hem te eng
geworden op deze Kerstavond, waarop
ook het hart van een eenzame bankbe
diende naar feestelykheid snakt. Buiten
waren tenminste de winkels met hun
vroiyke uitstallingen van dennengroen en
rood vloeipapier. En de voorbygangers
waren allen op weg naar een gezellige
familieparty. Maar helaas was buiter.
ook het miezerige weer en de vieze stra
ten. Hy voelde een verkoudheid opko
men en werd het wandelen beu. Toen
was hij maar een kerk binnen gelopen,
waar hy achter de vensters een Kerst
boom zag pralen. Het getintel der kaars
jes en de orgelmuziek trokken hem aan.
Maar hy had het niet moeten doen.
Want wat de dominé zei had hem nog
somberder gestemd. „De wereld is hard
vochtig, maar met Kerstmis komt de
liefde op aarde". Ja, dat de wereld hard
vochtig is, had hy voldoende ervaren.
Hy was nooit een man geweest om
vrienden te maken. Op school al had hy
eenzaam gestaan. En op de bank be
moeide niemand zich met hem. De kost-
juffrouw was een gierig mens, die zich
alleen interesseerde voor de huur en het
huishoudboekje. Hij had niets dan zyn
pyp en zyn postzegels. En hij kon weken
met griep te bed liggen zonder andere
aanspraak dan de nydige stem van de
juffrouw. Ja, dat de wereld hardvochtig
is, hoefde die dominé hem niet te ver
tellen.
Pieter Payglop zou wel eens willen we
ten. waar met Kerstmis de liefde van
daan moest komen.
Liefde?
„Hu Blesis het zo genoeg?", vroeg
de boer.
boer bedenkelyk en toen: „Ben lelu de
kinders van het huus?"
We zeiden van „ja" en hy heeft zeker
gedacht dat het dan wel goed zou zijn.
In ieder geval, hy kwam van de bok,
zei nog eens „hu"! tegen zyn bles en
toen, nee, hy knipte de haren niet af,
hy sneed ze niet af. hy gaf gewoon een
ruk aan de paardestaart en hield een
bosje haren in de hand. „Hu bles!"
Nog een ruk.
„Is het zo genoeg?"
Begaan met de bles zeiden we haas
tig van ja.
Ik voel nog die paardeharen in myn
hand. scherp, hard. niet als haar.
En de vreugde, de pure vreugde, dat
de moeiiyke taak met succes was vol
bracht. Zoals later wel eens na een ge
slaagd examen en nu nog „als je een
moeiiyke brief, die je 's nachts uit de
slaap hield, eindeiyk geschreven hebt.
Ik weet niet meer of tante Bouk ons
omdwarreld door sneeuwvlokken. Wij
keken het na en het was snel uit het
gezicht verdwenen.
Ik herinner me ook de aankomst van
tante Bouk. Ze kwam door die deur
met glazen panelen en ze stond in de
hall met sneeuwvlokken op haar hoed
en mantel.
Een kleine, dikke, kordate vrouw met
ogen, die door je heen keken, die mis
schien met „één" blik wel „alles" van
je wisten.
Een vrouw met de ogen van een goe
dertieren despoot. Ik herinner me ook
de hoed van tante Bouk. Een raar,
hoog, tuitelig, ding met een veer en
grote strikken van groen "fluweel, dat
erg voor op haar hoofd stond en met
een paar grote spelden was vastge-
priemd. Door een ander gedragen zou
Tante Bouk: met een raar hoog, tuitelig
ding met een veer en grote strikken
van groen fluweel, dat erg voor op naar
hoofd stond.
deze hoed stellig onze spotlust hebben
opgewekt, maar tante Bouk was een
zo sterke persooniykheld dat ze be
spottelijke dingen kon dragen, zonder
daardoor zelf in het minst bespottelyk
te worden. Mijn volgende herinnering
is de morgen dat de sneeuwstorm had
uitgewoed. In de tuin lag de sneeuw
heel dik en nog steeds bleef ze vallen
in grote, trage vlokken nu. We moch
ten niet naar buiten en op deze mor
gen haalde tante Bouk uit een van de
valiezen, die ze had meegebracht, de
doos met kralen te voorschyn.
Wat een verrukking!
De glans, de schittering, de vele,
vele kleuren! Op aanwyzing van tante
Bouk regen we slingers van kralen, die
dienen moesten ter versiering van de
Kerstboom. Er waren ook een paar
kleinere doosjes met gouden en zilve
ren kraaltjes en toen we die aan wilden
rygen, bleek dat het oog van de klein
st* naald, die in huis te vinden was, er
niet door kon.
Tante Bouk, almachtig en alwetend,
wist dadeiyk raad. Ze zei, alsof het de
gewoonste zaak van de wereld was:
„Ga maar aan een boer een bosje haar
byzonder geprezen heeft. Ik denk haast
van niet. Maar lk herinner me de Kerst
boom met de kralenslingers en de klei
ne sterretjes, die tante Bouk van de
aangeregen zilveren en gouden kraaltjes
maken kon en die glinsterden tussen
ae groene dennennaalden. En de zoete
vreugde in ons hart, omdat we de draak
van onze angst verslagen hadden
Elly wel het meest, maar ik had toch
ook meegeholpen
Daarna is tante Bouk uit ons leven
verdwenen. Maar soms, plotseling, heb
ik aan haar moeten denken. Als ik
paardehaar voelde, als ik kraaltjes zag
en als we op school zongen „rechtop
van ïyf, rechtop van ziel".
Vooral by dat „rechtop van ziel" zag
ik dan tante Bouk met haar rare hoed
op onze hall weer binnenstappen. En
nu, na jaren, heeft het terugzien van
die opname by maanlicht haar doen
herleven en heeft even weer het licht
gestraald van een zeer zalig Kerst
feest!
De jonge vrouw was een verrukkeiyk wezen.
Een beschrijving van haar gestalte, haar manier van
lopen, haar wyze van liefkozen, zou alle waarheden tarten.
Absolute schoonheid laat zich niet uitbeelden omdat het
eigene verloren zou gaan en geen mens in staat is iets
absoluuts weer te geven. Schoonheid als deze wordt het
mensdom slechts heel zelden geschonken. Ook daarom
moet de mens deze slechts aanvaarden en niet trachten
zo vermetel te zyn de eenmaal gegeven schoonheid te her
scheppen.
Noch dus met het penseel, noch met de beitel en ook niet
met het woord, dat, ondanks zyn ontelbare schakeringen,
vaak ontoereikend is om het gevoel, het diep inneriyk ge
voel, naar waarheid te schetsen, was de jonge vrouw uit
te beelden.
Zij stond niet alleen in de bruisende wereld. Niet dat
die wereld haar zou schenden, indien zy alleen door het
leven zou gaan. Welbewust toch kon men haar zonder enige
overdryving noemen. Naast haar tartende schoonheid be
zat zy geesteiyke adeldom. Haar karakter was trots en
schoon.
De man, die haar volgde, was niet met haar getrouwd.
Kon men overigens ooit zo'n vrouw trouwen? Natuurlyk
kon dat, maar dan was die vrouw zichzelf niet meer. Haar le
ven moest haar eigen leven zyn, ongebonden, geheel en al vry.
De man verafgoodde haar, hy wist
niet hoe deze vrouw geheel voor zich
te winnen. Hy besefte dan ook niet,
dat men zo'n vrouw niet kón winnen.
Maar toch voelde hij diép in zich, dat
een poging al een mislukking zou zijn.
Dus liet hy het na.
Hoe vreemd het ook moge schynen
hy was diep gelukkig, maar bedroefd
tegeiykfjrtijd aangezien die vrouw een
obsessie voor hem was. Waar hy ook
ging, wat hy ook deed, zy vormde het
middelpunt van zyn gedachten. Een
zichzelf zyn was üe man ontzegd. Hij
was haar geestelyke slaaf. Hy volgde
haar, steeds, altijd.
Maar toch bestond er een harmonie. Een schone verbin
tenis tussen de man en de vrouw. Zy begreep de man, ken
de hem in al zyn handelingen en gedachten en waardeerde
hem. Ea wel omdat zij aanvoelde, dat hy wist, dat de ver
houding niet anders kon en mocht zyn om de fragile har
monie niet wreed te verbreken.
Men kan" zeggen, dat zy onverbrekelijk waren. Mochten
zy door vele landsgrenzen van elkaar gescheiden zyn, dan
tóch bleef de band bestaan. Nooit kwam er zelfs een diepe
buiging in, nooit toonde de band een afschuweiyke nei
ging tot breken. Toch kon ieder zyn eigen weg gaan. Wat
hen bond konden zy niet onder woorden brengen, noch
in hun gedachten opbouwen. Het was een oer-band, maar
een geheel andere dan die, welke gemeeniyk tussen men
sen bestaat. De binding wis er, zonder meer, niet te om
schrijven, niet aan te duiden.
Maanden en jaren bleven zy naast elkaar voortleven.
Men neemt aan, dat ieder mens anders is dan zijn
soortgenoten. Geen mens op de wereld schijnt te bestaan,
die het letteriyk evenbeeld is, zowel lichameiyk als gees-
teiyk, van een ander. Maar toch is dit niet geheel met de
waarheid en werkejykheid in overeenstemming.
Er was een andere hy en deze was gelyk de' eerste man.
Zyn figuur, tot in de kleinste byzonderheden, was gelyk
aan dat van de ander, zyn gedachten waren geiyk aan
die van de ander. Er was feiteiyk één gedachte, uit twee
precies dezelfde delen bestaande en er was één lichaam,
ook verdeeld in twee geheel geiyke delen.
e
Zoals het geluk aan een zyden draadje pleegt te han
gen, zo toevallig was de ontmoeting tussen de andere hy
en de vrouw.
zy voelde niets en zag niets
De tweede hij begreep, wist zeker, wie hy scheen te zyn
en begreep hoe de verhouding was. Neen, hy wist het,
want had hy het niet altyd geweten? Hy was toch stééds
de geestelyke slaaf van deze verrukkelijke vrouw geweest..
Complicaties kon dit niet geven. Zij was in een groot
land en hy in een veraf gelegen klein land.
En toch verbaasde hy zich niet, dat hy weer by haar
was. Dat móest wel, want hy voelde het. Het contact tus-
sen de andere hy en de vrouw was tegeiykertyd een con
tact tussen hem en haar.
Niet dat hij even plotseling vertrok als weer terugkwam,
maar omdat er geen twee mannen konden zyn, die precies
hetzelfde waren. En dan, hoe zou hy dit bevroeden?
9 9
De nieuwe hy leefde nu met haar.
Alles wat zy bespraken of zelfs maar voelden, wist de
eerste hy. Wat deze intuïtief beleefde begreep hy echter
niet goed. Een uiterst sterke wensdroom moest het zijn.
Daarom leefde hy rustig verder.
De man en vrouw schreven elkaar nooit. De binding van
geest was al zulk een schoon contact, dat woorden, op een
wit vel papier gezet, nooit hun gevoelens konden weerge
ven, laat staan, dat zy elkaar via brieven konden begrijpen.
Maar eens moest toch een crisis komen!
Dezelfde mensen ontmoeten elkaar altyd.
Doch hoe wonderbaariyk het ook moge klinken, toen hy
haar weer zag de andere hy was voor korte tyd ver
trokken wist hy zéker, dat hy er gisteren ook geweest
was, alhoewel hy toen nog op reis was van dat verre land
naar haar.
Was zyn droombeeld dan werkeiykheld geweest?
Was hy niet in dat stille landje geweest?
Hy begon te twyfelen
Niet aan haar, daar was geen reden voor, maar aan zichzelf.
Gedroomd moest hy hebben dat hij
weg was geweest, want zy toch kende
zyn afwezigheid niet.
Gedachten woelden door zyn hoofd.
Het leven leek zo sprookjesachtig
voor hem.
Hy waande zich ver weg geweest te
zyn en nooit haar verlaten te hebben.
Vrede vond hy hiermee. Zijn ziele-
rust was teruggekeerd. Niet in dat
landje had hy gedroomd over haar,
maar by haar over dat landje.
Zou dat iets te betekenen hebben?
Alles moest toch een waarde hebben?
Iets zonder zin kon toch niet bestaan?
En weer begon hy te twijfelen.
Nu niet meer aan die vreemde droombeelden, maar aan
zyn gevoelens voor haar. Waren deze wel echt? Waren zy
niet ook een droom? Bestond zy wel?
Had hy misschien alleen maar met zyn gedachten ge
leefd?
Wel stonden hem de vergleden Jaren en dagen nog hel
der voor de geest. Maar had hy zich niet iets voorgesteld?
Toen de andere hy weer by haar was en hy wilde ko
men, besefte hy plotseling dat hy er al was. En oonh zou
hy nog ten minste vijf minuten moeten lopen.
Daar kwamen zij aan. Arm in arm. Hij verborg zich,
wilde zichzelf niet in het gelaat zien.
Toen zy passeerden liep hy verder, keek nog eens om en
zag hen de hoek omslaan.
Besta ik nu wel?
Is hy my of ben ik hem?
Hy wist het niet en leefde dus verder met zyn gedach
ten, die misschien wel altyd zyn wereld gevormd zouden
hebben.
Jaren leefde hy zo, ver weg, aan de andere kant van de
wereldbol.
Hy werd ziek en merkte dat zy hem verzorgde. Het le
ven week langzaam. Maar toen hij heengegaan was, was
ook de andere hij uit het leven gegaan.
Zij bleef achter, alleen en oud geworden.
Nooit heeft zy gemerkt, dat er twee minnaars waren
Ook zij overleed enkele weken later rustig
Hoe vreemd de wereld kan zyn heeft dit sprookje be
wezen-
Wie is men feitelyk?
Bestaat men wel?
Of dénkt men alleen, dat men bestaat?
Het grootste raadsel van de gehele mensheid
Hoe ik deze geschiedenis te weten kwam?
Heel eenvoudig.
Die hy was ik.
Had hij die wel ooit gekend?
Misschien thuis, toen hy nog een kind
was, vyftlg jaar geledenMaar dat
was hy allang vergeten. Nauwelijks kon
hy zich zijn vader en moeder en zijn
lang overleden broertje meer voorstellen
Het was ook maar beter, daar niet over
te denken. Je werd er maar mistroostl"
van5
Er kwam een tram aan, die stopt»
juist by de halte waar Pieter voorbij
sjokte. Hij sprong in de wagen ais bi]
ingeving. Nu zat hij voor zyn dubbeltje
tenminste droog. Er was nog net een
plaatsje tussen al de mensen, die met
vroiyke gezichten en met een hulsttakje
op de borst hun feest afgingen. Ze
stapten de wagen uit en er traden weer
nieuwe binnen. Zouden al deze mensen
vanavond iets bemerken van de liefde
die met Kerstmis op aarde komt?..
9 9
Allengs liep de tram leeg.
Men naderde het eindpunt. De con-
ducteur maakte een praatje met de en'z
overgebleven passagier. Ook de conduc
teur was in een vroiyke stemming. „Het
zit er voor vanavond weer op", zei hij,
„nog één rit, en dan gaan we naar
moeder-de-vrouw. Geen Kerstweertje
anders vanavond. Je krygt het in le
botten met die nattigheid. We gaan
tenminste eerst maar eens wat warms
drinken
En hy sprong uit de tram en liep op
een sukkeldrafje naar de koffieteut, die
bij het eindpunt stond en nog open was.
„Dat kon ik ook wel eens doen", dacht
Pieter. Hy volgde de conducteur en trad
met hem binnen. Een gloed van kolen
damp en hete wasem steeg hem naar
het hoofd. De potkachel stond rood en
de glimmende koffieketel stiet wolkjes
•stoom uit.
De mannen, die aan weerszijden op
de bank zaten, begroetten de conducteur
als een oude bekende. Maar met wan
trouwen begluurden ze de vreemde gast,
die met een benauwd stemmetje koffie
bestelde. Een goedrond moedertje van
in de zeventig reikte Pieter de dampen
de kom aan. Zij vroeg of hy er een olie
bol by wou. De twee mannetjes van de
nachtveiligheidsdienst, wier fietsen bui
ten tegen de tent Pieter reeds bij zijn
binnentreden had opgemerkt, hapten
ook in een oliebol en verdeelden hun
aandacht tussen deze lekkernij en het
hete vocht, dat zii met bedachtzame
teugen opslurpten. Zij hadden zo'n haast
niet als de conducteur, die onmiddellijk
weer moest ryden.
9
Een van de mannen deed een omstan
dig verhaal, hoe hij in een lunchroom
voor Sinterklaas had gezeten. Daarmee
kon je nog aardig verdienen als je
werkloos was. De drie, die op de bank
aan de overzy zaten, vroegen hem
waarom hy niet evenals zy mee sneeuw
moest ruimen. Ze namen nóg een kop
koffie, omdat het toch ook voor hen
Kerstavond was, en daarna moesten ze
weer aan het werk. Het moest morgen
ochtend schoon zyn, als er tenminste
niet nog eens sneeuw7 kwam.
Een voor een zeiden de bezoeken
..g' avend". en zo bleef Pieter met de
Juffrouw alleen. Hy had geen zin heen
te gaan. Het was hier gezellig en warm.
De juffrouw had een rood vloeitje om
het licht gefrutseld en de lyst van het
verweerde spiegeltje was met sparren
takjes versierd. Er hing zelfs een kerst
spreuk: „Vrede op aarde", met engeltjes
daaromheen.
Toen de tent zo leeg was geworden,
nam de juffrouw on haar gemak plaats
op de bank naast Pieter. Ze had zich
zelf ook een kom koffie ingeschonken.
En op de vriendeiyke toon van oude
wijfjes begon zy een praat Ie met
de overgebleven gast. Ze vroeg hem
wraarom hy niet thuis zat by stouw pn
kinderen om Kerstavond te vieren. Ze
kon zien dat hy een heer was en heren
kwamen gewoonlijk niet in een tent. voor
arbeiderslul. Pieter vertelde dat hij geen
vrouw en kinderen had, en dat hij uit
pure sjacherynigheid op straat was gaan
zwerven.
9^9
„Ja. ja, ik ken dat" zei het oude wijfje
en schudde meewarig het hoofd. ..Ik b?n
oök nooit verwend met gezelligheid.
Vroeger was dat anders, toen lk dienst
bode was en vaak bij goeie mensen, die
je mee in de familie opnamen. Maar
wei
toen ik te oud werdik mag nu
tevreden wezen met wat ik nog heb.
Maar ja, vroegeren er kwam een
glundere uitdrukking op het rimpelige
gelaat by de herinnering.
9 9
Het oudje scheen de behoefte te heb
ben een ander van haar vriendelijke ge
dachten aan vroeger deelgenoot te ma
ken. Zij veronderstelde in Pieter een ge
willig gehoor en pakte breedvoerig u»
over de families, bil wie ze gediend naa.
Pieter luisterde maar half n3ar n.
vriendelijk geleuter, dat met het sepru--
tel in de koffieketel en het gesnor
de potkachel een slaapwekkende meioa
vormde. Hij voelde zyn voeten OP"1"®'.,
en zyn Hif werd door een behaazni
warm to bevangen. Eensklaps schrok, u
uit zyn gedoezel op doordat nu zj
naam hoorde.
..Tien jaar ben ik daar geweest.
tien jaar aaneen." mummelde het wu j«
„Eerst als kindermeisje Ik zie ae j
getjes nog voor me Pieter vooral
zo'n lief ventje. Jammer dat broe™rder
gauw is gestorven. Wat zou er v
van de Payglops geworden zijn
..Wie bedoelt u?" stamelde Piew
„Ziet u. ik heet ook Pavglop i
..Nou. hoe is het mogelijk. d3t «fj0
een Lieveheerswonder?", riep het
uit.
Ze gingen aan het rekenen
met ja**"
tallen en plaatsnamen, en ja. he -
fievrouwtje bleek niemand ana
ziln dan het kindermeisje dat
jaar geleden de kleine f5eie_f J
naar de bewaarschool gebracht
Toen moest natuurlijk Piete[, giier!el
tellen, en het vrouwtie h^ide jjje
byzonderheden op uit Pieters
ieued. Wat hii allang was^
verzet?11,
rnusa. wat nu ai:*"* «taan:
Vwam nu weer duidelijk voor hem
Hil zag het buis en hoorde de.slJ}pot ie
zf1n moeder. Ze vroegen elkaar
nog van dit en van dat" en ze cl
aan uur noch tyd. i-nffietent
Toen ging de deur van de k
open en er stond een barse br
aan de Ingang. ci„mnesuur"«
„Het is allang over het slujtmg
gromde zijn basstem. ..Zon lat
laat de gemeenteverordening
En met een b-ele glimlach op- 1in2e
ken staarde hy naaf dit zond
haar.
„Beter late liefde dan
antwoordde ondpngend he7 koine
tje ..Wat zeg Ui. Pieter?"
Knikkebollend beaamde c..ereld
Ja. ja, In deze hardvochtige
was dan toch op Kerstavond ae
op aarde gekomen