Wanneer onze jongens uil Indonesië terugkomen! Bari viert Sinterklaas op 9 Mei Onze Sint Nicolaas vertelling Suikergoed, marsepein en nog een verrassing Legenden rond een Heilige: „Het galante wonder der drie reizende scholieren" Sinterklaas komt niet uit Spanje ZATERDAG 3 DECEMBER door Ben van Eysselsteyn Uit de verte Iozide een donker roepen witte stomer voorbU- Een Nederlander, achtige melancholie van het grauwe Het donkers roepen klonk als een woordde de luide stem van het eigen gend en helder. Na seconden keerde het schip terug kaaste. Fred Lange was wakker geworden tegen het licht van de reeds lager enkele officieren op de brug, die met schip tuurden. Dan ging hij rechtop zitten en keek Willem Trepstra scheen niet geslapen zich uit te dromen, „de Stille" noemden die altijd iets te denken scheen te altijd iets te praten wisten. Fred mocht hun laatste maanden in Indones>i trouweljjke omgang van goede vrienden, en toe spraakzaam geworden. Hij had ouders en zijn zuster. En dat hij er terug te keren Dat was dan ook de reden waarom ik naar huis heb geschreven, dat ik niet wil dat ze me komen afhalen. Ik wil even wennen Ze moeten thuis maar wachten tot ik kom. Je mag het gek vinden als je wilt, maax alleen zó wil ik thuiskomen ,,'t Is gek, Fred, maar aan de ene kant kan het me opeens dwars zitten. Natuurlijk is het reusachtig de lui weer te zien. maar ik voel dat die tijd daar ginds me heeft veranderd. Het zal alles anders geworden zijn, misschien ook wel anders lijken, begrensder, kleiner en zo Zouden ze van hün kant mij ook ver anderd vinden?" De Stille had nog maar zelden zoveel gesproken aam een stuk. En op de te rugreis deed hij dat herhaaldelijk. Hij vond telkens weer nieuwe bezwaren. Eigenlijk waren het steeds dezelfde, maar dan vond hij er toch telkens nieu we woorden voor. Het was wonderlijk over hoeveel woorden de Stille beschik te, als hij eenmaal los kwam, dat was zeker het resultaat van al zijn woord loos gepieker en broeien. En vreemd: naarmate de Stille los kwam, werd de ander zo levendige Fred Lange stiller. Het was alsof hij niets te zeggen wist op de zwaartillende gedachten van de ander. Slechts eenmaal had hij geant woord. Dat was dan vanmiddag ge weest: nog maar kort geleden, toen ze naast elkaar aan dek waren gaan lig gen. aan lij. buiten de reeds killer wor dende wind. die het klimaat van een winters Europa met zich mee scheen te dragen. De Stille had toen zwaarmoe dig voor zich uit zitten staren en Fred Lange, die het probleem van een nieuwe werkkring breedvoerig had besproken, begreep ten slotte, dat de ander nau welijks naar hem luisterde. „Ik verlang naar ze en tochtoch ben ik bang voor het weerzien", zei Willem eindelijk. En toen was het dat Fred Lange op eens zfjn antwoord vond. „Bang-, of niet bang. voor Jou is er lenminste een weerzien", zei hij zacht. En daarna was Fred Lange stil ge worden over de loodkleurige zee. Daar voer een Hij stak blinkend af tegen de herfst- water en de regenwolken daarboven, sombere groet en onmiddellijk ant- schip, hoger van toon, maar doordrin- gcluid weer: een echo, die het witte en hief het hoofd op. Hij zag, juist dalende zon in, de siltouctten van hun kijkers naar het voorbijvarende naar zyn maat. te hebben, die zat natuurlijk weer voor ze hem in de compagnie. Een jongen hebben, zoals je anderen vond, die de stille graag. Ze hadden zich tijdens meer en meer aangesloten tot de ver- En op de thuisreis was „de Stille" af Fred verteld van zijn familie: zijn eerlijk gezegd, soms tegen op kon zien Willen-, Terpstra had zich omgekeerd en keek zwggend naar zijn vriend. Maar die had zich neergelegd, de armen on der het hoofd, het gezicht afgewend' En zo bleven ze zwijgend maast elkaar liggen Fred Lange zag de lange reeks maan den, daarginds in de tropen, aan zich voorbij trekken. Hij had er veel mee- triest in zichzelf. Gek was het: zolang hij zich in die tropenwereld bervond, leek die hem vreemd en oneigen. Maar nu zij keerden en weer de kilte van de winterwind begonnen te voelen, besef te hij opeens, hoezeer hij toch met die bonte wonderlijke wereld daarginds ver groeid was en dat hij uit deze jaren iets zou overhouden. Hij wist zelf nog niet precies wat, maar in ieder geval ie's, dat hij wel nooit meer kwijt zou raken. Eigenlijk had de Stille gelijk, dacht hij, we komen anders terug dan we uitgevaren zijn, andere kerels „uiterlijk gegroeid en ouder geworden, doch ook innerlijk". Hij staarde paar een meeuw, die op de wind mee dreef, recht boven het schip. Laverend in een eindeloze, mees terlijk beheerste zweefvlucht Alleen de kleine kop bewoog soms even heen en weer, speurend of niet iets eetbaars afviel van de varende kazerne. "In ieder geval zal Willem zijn fami lie terugzien", dacht hij. „Waarachtig, die was beter af dan hij wel wist". Langzaam aan werden de beelden verwarder. En dan sliep Fred Lange in. De donkere roep van de verre sto mer en de doordringende stem van het eigen schip lieten hem wakker schrik ken. Hij zat overeind en keek. De lage zon deed de regenwolken boven de kim nog dreigender lijken. Het witte schip glansde zó sterk tegen die inktzwarte massa's, dat het leek of het vlamde. „Kijk. dat schip", zei hij. „Het is zo blikkerend wit, dat het haast onwer kelijk lijkt, 't Is bijna geen echt schip meer. Ik kan me begrijpen, dat ze in gemaakt. Dat hadden de meesten van hen. Een hard en soms gevaarvol be staan. Een leven, dat in wezen onwen nig was voor Hollandse jongens: een vreemde, soms verwarde taak. vol te genstrijdige daden, waarvan de directe betekenis hun wel eens ontging, in een wereld, die even vreemd, even verward en even vol verbluffende tegenstrijdig heden leek en waarin je ten slotte op beslissende momenten vechten moest voor je eigen huid. Hoeveel kameraden had hu' in die lange tijd niet zien val len Fred Lange glimlachte een beetje vroeger eeuwen, toen zulke schepen witte zeilen droegen, aan het sjxiok- schip van de Vliegende Hollander zijn gaan geloven". De Stille knikte: „We geloven alle maal graag aan sprookjes". Fred Lange zag hem verbaasd aan. Maar de Stille bleef voor zich uit staren. „Niemand die het graag zou willen bekennen", zei hij, „maar we kennen dat gevoel allemaal. De jongens aan boord leven in spanning of ze vóór Sint Nicolaas nog thuis zullen komen, of dat ze die avond nog op zee dob beren. En wat is die Sint-Nicolaas-ge- zelligheid anders danNou ja, de bekoring van een soort sprookje „van een maan, die door de bomen schijnt, en wn stoomboot uit SpanjeHij brengt ons Sint Nicolaas, ik zie hem al staan", dat is net zo gek, als dat je Van der "Decken aan boord van zijn spookschip zou zien. Maar er is nie mand onder ons, die daarginds geen brok in zijn keel kreeg, als-ie dat mal le liedje op vijf December hoorde zin gen". Hij leunde op zijn arm en keek naar Fred Lange, die zweeg, de handen weer onder het hoofd gevouwen, het gezicht afgewend. De Stille boog zich naar hem toe en stompte hem met de vrije vuist in zijn zij. „Je gaat met me mee, Fred. Als we werkelijk op vijf December thuis zijn, ga je mee. Je kunt best bij ons maffen. Ze zullen gek genoeg zijn om een stra lend humeur te hebben, als ik aankom Een humeurtje: Als suikergoed en marsepein! Maar of ze een week of wat later nog net zo stralend over me den ken. is iets ande-s Afgesproken? Jij gaat mee. kerel. Al is het voor jou geen weerzien, 't zal dan toch in ieder geval een „zien" zijn". Fred Lange kwam overeind en keek Willem aan: „Da's verdgeschikt van je". ..Onzin", zei de Stille, „ik doe er me zelf meer plezier mee dan jou" En het was of hij inderdaad plezier begon te krijgen in het geval. Bij stukjes en beetjes raakte hij aan het vertellen over thuis. Over de Sint-Nlcolaas- avondenvan vroeger. Op de fabriek van zijn vader wericte ouwe Job. Een factotum, dat met de familie kring vergroeid scheen. Hij moest wel zo oud als Methusalem zijn, die Job. want toen hij Willem, nog maar een klein Wlmpie was. heette Job al .Ouwe". En dat was toch al een twintig jaar geleden. Ga nou maar naverleden jaar hadden ze van thuis nog geschreven, dat ouwe Job in pontificaal was opge treden, met mijter, kromstaf en witte baardAls traditionele huisbisschop op vijf December. Als kinderen hadden ze aan hem ge loofd en voor hem gesidderd Hij bezat een plechtstatiee welbespraakheid, een geboren Sint Nicolaas Later zei moe der: „Scheer" Chii heet Scheer, die ouwe) „Scheer, de kinders zijn ts groot, ze geloven niet meer aan je. we moesten er nu maar mee ophouden". Maar Ouwe Job protesteerde: „Toe, nog een jaartje, mevrouw, 'k Vind het zelf zo loilig". Ze hadden er thuis allemaal om ge lachen. En zo was de traditie gehandhaafd met nieuwe variaties. Nieuw was dat ouwe Job de verzen uit het hoofd leer de. die de kinders hem nu stuurden. Die droeg hij voor bij het overreiken der pakjes. Hij haperde nooit. Hij re citeerde ze zó indrukwekkend dat ieder beweerde, dat er en een bisschop en een acteur aan Ouwe Job verloren wa ren gegaan Nieuw was ook dat Sint Nioclaas van tijd tot tijd zijn baard van een oor omhoog tilde om achtei dat eerbiedwaardige aanhangsel iets hartigs naar binnen te gieten. Willem Terpstra boog zich op zijn arm leunend naar zijn makker. En toen merkte hij dat Fred Lange lachte. On hoorbaar, stil, in zichzelf. Als iemand, die een onbedaarlijk plezier had over iets dat hem volkomen bezig hield. De Stille grijnsde van de weeromstuit mee. „Wat heb je?" vroeg hij verbaasd.... Vader Terpstra had de krant neer gelegd: „Hij is vroeg vanavond", zei hij. Moeder Terpstra keek op de klok: .An ders komt ie nooit voor half negen. Ga es kijken. Ellen". Ellen stond op. „Ik denk dat er een pakje op de s'.oep ligt" zei ze „net als verleden jaar". Ze liep haastig de ka mer uit en liet de deur open. De an deren luisterden. Ze hoorden het geluid van haar hoge hakjes over de ganglo per en toen. plotseling luider over het marmer in de vestibule De voordeur kraakte, dan roffelden de hakjes terug en Ellen holde binnen. „Hü is het", riep ze, „in een taxi". Moeder keek verbaasd. ltTaxi? Dat doet ie nooit". „Brrrr, wat een regen en wind", rilde Ellen. „Geef 'm ongelijk, die goeie Sint. Maar hij wou niet dat ik 'm hielp. Hü wenkte al achter het rampje: weg, weg". In de gang klonk een vreemd gestom mel en gehijg- Een lage stem riep na- drukkelijk-hol: „Zingen, kindertjes, zingen". Dan klonk iets dat wel een büna-vallen scheen en iets dat verdacht veel op een krachtterm geleek. Vader en moeder Terpstra keken el kaar even aan. Vader ietwat weifelend. Er was iets in de atmosfeer, dat niet klopte met de traditionele entreé van Ouwe Job. Maar Ellen scheen plezier In het geval te krügen. Ze maakte een gebaar of ze snel. twee, drie keren een glas naar de mond bracht en „Kloek, kloek, kloek", zei ze veel betekenend, „Ik zeg maar weer: geef 'm ongelük, die goeie Sint". „Ellen", zei moeder even onzeker. En toen: „Nee, Ellen, dat kan niet". „Nee", zei Ellen, „Sint is een Hei lige" Vader was opgestaan. Het leek of hü overwoog om zelf eens te gaan küken. Doch Ellen zat reeds achter de piano en sloeg fortissimo op de toetsen. Moe der glimlachte. Op vüf December wor den zelfs gTote mensen kinderen. Ze glimlachte om Ellen's uitbundigheid en gaf Vader een heimelüke wenk: „Ga zitten man". Ze zong reeds mee, het malle liedje, dat een heel mensenleven meegaat:,St. Nicolaas, ik zie hem reeds staan" Dan sloeg Ellen's hand een felle dis sonant uit het instrument en er was plotseling een diepe stilte, waarin alleen vader nog grotesk en Ietwat vals in zette: „Hoe huppelt...." Maar dan zweeg ook hü- Het had heel weinig van huppelen. Het was een machtig zwoegende, zeu lende, rukkende en trekkende bisschop, die ruggelings de kamer betrad, pü had zü'n kromstaf tegen de gangmuur gezet en sleepte een enorme, vreemdsoortig volgestouwde zak achter zich aan, met een geweld en een kracht, die Ouwe Joppen niet zouden kunnen opbrengen. Hü duwde het jutegevaarte in een kamerhoek, stapte weer de gang in, greep zijn staf en keerde zich eindelü'k om, terwül hü met een welwillende glimlach het gezelschap begroette en de deur plechtig achter zich sloot. „Zün de kindertjes zoet geweest?" HÜ richtte zich meer speciaal tot Ellen. Het duurde lang, eer er antwoord kwam. Meneer Terpstra was de eerste, die sprak. „Neemt u mü niet kwalijk", begon hü. ietwat verstoord. Doch de grote bis schopsgestalte voor hem wuifde met een witgehandschoende hand, „Wij ne men u niets kwalü'k", galmde hü min zaam. Meneer Te~pstra was opgestaan, „Wie is u?" vroeg hü niet een sterke nadruk op dat is. Maar pappie Terpstra, zei de Heilige droefgeestig. ..hoe heb ik het nou met u? Kent u mü niet meer?" „Meneer", zei pappie en er begon eni ge boosheid in zün stem te klinken: „Wij verwachten de heer Scheer en niet u" „Ik heb twee dingen recht te zetten", gaf de bisschop ten antwoord: „Ten eerste ben ik geen meneer, maar de Sint En ten tweede moet u in ml! het ware de zoon van mijn vader Vat u?" Meneer Terpstra trok het men op de fabriek placht te als het stormsein: „Wees op uw „Meneer", herhaalde hij ijzig ,.Ik behoef toch zeker niet te dat de heer Scheer altijd geweest". De Sint scheen even van zijn gebracht, maar dan wuifde hij met zü'n witte hand. Wat zegt dat moderne Sinterklazen", glimlachte vrlendelük. „Da* is dan vanavond eerste surprise. U hebt mijn vader derschat. Hü is nu inderdaad ga maar na: al twintig jaar noemde u hcm „Ouwe Job", maar vergiste u zich beslist.... Dat ik baard draag, betekent niets, in familie worden wij met baarden ren". Moeder Terpstra keerde zich met ruk om „Ellen", zei ze kort af, wij •'lie man, ja of neen". Pardon mevrouw", kwam de kcr hoffeUlk. Hebt u zelf niet eens gen de Sint gezegd: „Ds kinderen al groot, ze geloven, niet meer In u, ten we er liever mee ophouden? - wat was het antwoord? Toe vrouw nog één jaartje, 'k Vind zo lollig Hoe kunt u mij na kleine opfrissing der memorie vreemde noemen? Ik ben een Sint Nicolaas, mevrouw, ik ben het handhaven van oude ken. Als u mü een glaasje ik gaarne mün baard van één oor lichten om u ook daarin te tonen ik tradities weet te eren". Een drukkende stilte viel na woorden. Ze leek eindeloos.... „Ellen, meisje", zei de Sint. „het jaar heb ik veel goede dingen over gehoord, maar dat je zó mooi was, ik niet durven dromen. Alleen had wel es, wat meer naar broer kunnen schrüven". Het was of stem plotseling veel jonger was worden. Ellen had een kleur gekregen, braclV haar hand voor haar keek Sint aan. Eerst boos, toen zoekend en strak. De stilte begon opnieuw. Doch maal duurde ze niet lang. Met een ging de deur open. Er klonk een clamerende stem op de gang: Vilf December ieder jaar kom ik bü het Terpstra-paar, waar ik Ellen, 't lieve kind. mèt haar ouders wedervind!" In de deuropening verscheen vuurrode bisschop met een lange baard, mijter en kromstaf. Zijp pelde gezicht plooide tot een vriendelijke climlach. maar die dween ogenblikkelijk om plaats te ken voor een grenzeloze verbluf fir Onthutst staarde de nieuwe naar de grote Sint midden in de mer. „Kom binnen Sint Nicolaas'. spr, Sint vriendelijk. .Heb ik de voorde open laten staan?" „Wel heb ik van m'n..." begon d andere Sint. Dan zweeg hij. Maar opeens veranderde alles In d kamer. Ellen deed een stap naar voren. geloof", begon ze weifelenddal] ik over jóu ook het hele jaar gor dingen hoorde. Ik heb zo...." Ze zweeg opeens, sloeg haar haia voor de mond en staarde naar de Jutg zak. die merkwaardig schokkende I wegingen maakte. Vader gaf opeens een schreeuw. „Hé!", brulde de tweede Sint Nico laas. Doch de eerste had zich snel afl gewend, .t Was of hü even tegen zichC zelf sprak „Nou zal het hem wel meevallen'! zei hij- (.Van onze Romeinse correspondent) Sinterklaas komt uit Spanje. Dat hebben we als kleine kinderen geleerd en tiet staat zo vast als een huis. Maarhet was een waarheid, drie- vierhonderd jaar geleden toen de Sinterklaasverering in ons land vaste vorm aannam en het is niet meer waar in onze tijd. Want Sinterklaas komt uit Italië, uit Zuid-Italië. uit de stad Bari, waar hij in een grote middeleeuwse kathedraal begraven ligt. En die stad Bari met heel Zuid- Italië, heeft eeuwen lang bij Spanje gehoord. En eigenlijk komt Sinterklaas ook daar niet vandaan. De historische Sint Nicolaas was een bisschop in de klein-Aziatische stad Myrrlia. hij stierf omstreeks 350 en zijn gebeente werd in 1087. nadat Myrrha in handen der Mohammedanen was gevallen, door de bemanning van een schip uit Bari geroofd. Deze zeevaarders of kooplieden vormden bij hun terugkeer een broe derschap en begonnen de grote kerk te bouwen in een binnenhof van het regeringspaleis, waar eeuwen vroeger de Byzantijnse „katapan" of gouverneur had gezeteld, een kerk die in de loop der eeuwen door millioenen pelgrims werd bezocht. Nu is het eigenaardige, dat over het leven van de Heilige historisch heel weinig bekend is. terwijl er toch zeer weinig Heiligen bestaan, die en door de orthodox-Griekse en door de Rooms-Katholieke kerk zozeer vereerd worden. Meer dan duizend kerken zijn alleen in het avondland aan hem gewijd en ook in de Nederlanden, waar hij de patroon-Heilige is o.a. van Amsterdam. Kampen en St. Nicolaas. Voorts zijn er tal van kerken en vrome stichtingen, die zijn naam dragen. GOUD. WIEROOK EN MYRRHE. Waarom geniet hij zo grote faam? Voornamelü'k door de mooie legenden die over hem verteld worden. Voor ons is het vooral van belang te weten hoe het komt, dat juist deze bis schop uit een zo ver land, die geleefd heeft vele, vele eeuwen geleden, nog altüd ons en onze kinderen geschenken komt brengen. De gewoonte om elkaar met geschenken te verrassen in het hartje van de winter, is antiek-Romeins. Het is een gebruik, verbonden met de Nieuwjaarswensen en met de verering der Sabünse godin van de gezondheid, Strenia. We weten, dat de Sabijnse koning Ti tus Tatius op 1 Januari takjes placht uit te delen, die afkomstig waren uit het aan Strenia gewüde bos. De Ro meinen noemden de nieuwjaarsgeschen ken „strenae" en het gebruik zowel als de naam (Etrennes) ls nog steeds le vend ln Frankrijk. In de meeste andere landen werd onder invloed van het Christendom 6 Januari, de dag der Drie Koningen, die het kind ln de kribbe schonken „Goud, wierook en myrrhe" de dag der geschenken. In Italië is dit zo gebleven. In de Neder landen, waar men in vroeger eeuwen algemeen Drie-Koningen met geschen ken placht te vieren, heeft Sint Nicolaas dat oudere feest verdrongen. Dat Sint Nicolaas tot de milde, on geziene schenkers kon worden, hangt samen met een legende, die we hier weergeven in de tekst, van dat bekoor- hjke oude boek, de „Legenda Aurea": „Toen zün vader en zün moeder dood waren, begon Nicolaas te over leggen hoe hü zijn grote rükdom zou gebruiken tot ere Gods en niet tot eer der mensen. Hij had een. buurman, edel van geboorte en arm aan goe deren, die drie dochters had, die hü in zün nood wilde uitstoten in de opene zonden deze wereld, opdat hü van de prüs harer schande leven zou. Toen Sint Nicolaas dit hoorde, was hü ontsteld en hü ging weg en bond een klomp gouds in een doek en wierp die 's nachts ongezien bü de arme door een open venster in huis en ongezien ging hü weer heen. 's Morgens vond de man het geld, dank te God en betaalde daarvan de brui loft züner oudste dochter. Niet lang daarna deed Sint Nicolaas hetzelfde nogmaals. Toen de arme man weer het vele goud vond, loofde hij God van harte en nam zich voor, voortaan de wacht te houden, opdat hü de dienaar Gods zoude kennen, die hem in zün nood zozeer ter hulpe was. Kort daarop wierp Nicolaas tweemaal zoveel goud in huis als de andere ma len, de man ontwaakte door de val van het goud. liep de Heilige na en riep: „Sta stil en laat me je aange zicht zien". Hij haalde hem in en herkende Sint Nicolaas, viel voor hem neder en wilde zijn voeten kussen. Dat verbood Nicolaas hem en zeide hem, dat hü deze daad niet openbaar moest maken, zolang hü leven zou". UITHANGBORD VAN OME JAN. Men ziet: alle elementen zün er: het schenken in de nacht, zowel het onbe kend blüven van de gever. Hoewel dit slechts een van de vele Sinterklaasle genden Is, kreeg dit verhaal groter be kendheid dan de meeste andere en de Heilige wordt in de middeleeuwse schil derkunst meestal afgebeeld als een oude gebaarde bisschop, die drie gou den ballen in de hand heeft. In Enge land en Amerika werden de drie „klom pen gouds" van Sinterklaas het uit hangbord vanOme Jan, zü doen ons bedenken dat ook die menslievende Instelling wellicht menigeen heeft ge red van „de opene zonden dezer wereld". KINDEREN IN HET ZOUT. Sinterklaas is ook bij uitnemendheid de kindervriend. De reden daartoe zou men in de „Legenda Aurea" tevergeefs zoeken. Geen der verhalen, die het vrome boek over onze Heilige vertelt, is zó fantastisch, dat het niet echt ge beurd zou kunnen zün. Maar de geschiedenis, die ten grondslag ligt aan de faam van Sin terklaas als beschermer der jeugd, ls van een heel ander soort: drie rei zende scholieren trekken bü avond door een woud. Ze komen aan een herberg en vragen onderdak „uit lief de Gods". De herbergier wil er eerst niet van weten, maar laat zich be praten door zün vrouw en neemt de drie jongens gratis in zün logement. Als ze slapen, stookt de vrouw hem op, ze te verinoorden, hun kleren en andere bezittingen te stelen en de jongens zelf als pekelvlees aan de man te brengen. Ze worden ingezou ten volgens programma, maar dan verschünt Sint Nicolaas op het to neel. Hü verzoekt om nachtlogies. Er zijn inmiddels jaren verlopen, wat ons geen hoge dimk geeft van de klandizie der herberg. Immers: als Sint Nicolaas vraagt hem wat vlees te geven bü de avondmaaltijd, zegt de waard dat hü geen vlees in huls heeft. Maar de Heilige weet beter: „Je liegt, er ls pekelvlees in Je huis en het is zeven jaar oud". De waard schrikt heftig en hü en zün vrouw vallen op de knieën voor deze alwe tende gast. Sint Nicolaas maakt een kruisteken boven het pekelvat en de drie knapen springen er vrolük uit, „God dankende voor dit galante wonder", zoals een Italiaanse rijm kroniek zegt. BESCHERMHEILIGE DER STUDERENDE JEUGD. Dit zeer bekende verhaal, dat door vele schilders van Heiligenlevens werd geïllustreerd, maakte Sint Nicolaas tot de beschermheilige der studerende jeugd en tot kindervriend. Waar het verhaal vandaan komt? In een couranten-artikel is geleerd heid niet gewenst, maar uw correspon dent heeft zich met onze nationale Heilige jaren geleden zeer in het bü- zonder beziggehouden en is toen tot de overtuiging gekomen, dat de verklaring deze is. In de „Legenda Aurea" is sprake van drie officieren uit het leger van Con- stantü'n de Grote, die onschuldig ter dood waren veroordeeld en op voor spraak van Sint Nicolaas, die in de droom verscheen aan de Keizer, werden vrügelaten. Dit is een heel oud ver haal, daar een Byzantünse hymne er reeds melding van maakt met deze woorden: „Drie jongelieden waren ver oordeeld tot een onrechtvaardige dood, drie schapen van je kudde. Navolger van de Goddelüke herder, heb je ze weegerukt uit de muil van de wolf?" Nu was Sint Nicolaas in de vroege middeleeuwen vooral een Oosters hei lige. De Byzantünse schilders pleegden de Heiligen steeds zeer groot en- gewone stervelingen veel kleiner af te beelden. Sint Nicolaas met de drie officieren in de kerker, welke laatste door een to rentje werd voorgesteld, zag er dus uit als de Heilige, in gezelschap van drie kinderen in een vat of kuip. Toen de verering van de Heilige in het avond land doordrong, heeft men deze voor stelling niet begrepen en in verband gebracht met het oeroude volkssprookje van de boze herbergier, Zo is dan de legende ontstaan, een legende die lan ge tijd mondeling werd overgeleverd en in geen enkel vroeg „Leven van Sint Nicolaas" wordt aangetroffen. GEEN SNOBISME! Bari viert Sinterklaas op 9 Mei, de dag, waarop zgn gebeente in de stad Gentile da Fabriano: Sint Nicolaas 8^1 kindervriend (Pinacotheek van het Va"| tikaan). is aangekomen, met een ver?" L processie op het' water. Op 6 1 ber, de eigenlijke dag van Sintert vindt er in de grote kathedraal, zijn gebeente rust, slechts een P 1 tige hoogmis plaats. jje I Bij ons wordt hg terecht op I dag gevierd. Mogen wü er voor l spaard blgven uit snobisme oe gclscn en Amerikanen na te apen, i van de mooie figuur van deze terse Heilige een dwaze scherts i hebben gemaakt, die zij zeeT c-ncts I pas als vadertje Kerstmis of I I Claus" betrokken hebben du I i Kerstfeest, waarvan h\j. njt£jrel het hem in de Angelsaksische aan waardigheid ontbreekt, ac J geheel bederft. In de Neder traditie is Sinterklaas een gjoo Kerstmis is dit eveneens, doen een volkomen verschillend ka

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1949 | | pagina 4