D
PASEN 1949
Het ongelukje van de oude Paashaas
f Een verhaal voor kinderen
HET „MIRAKEL" VAN BEECHES HOUSE
r
En hoe hij toch nog bofte
Een Bolle-Haas wie liet Inkt!
Eerst naar de pastorie
58ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Zaterdag 16 April 1949
Derde Blad No. 26069
V.
(Een verhaal voor kinderen).
Er heerst een zenuwachtige stemming in Hazenland. Morgen is het Pasen.
Jullie weten zeker wel, dat in Hazen land de mooiste en sterkste hazen tot
Paashazen gekozen worden. Nu dan, Va dertje Vlug Is één van die hazen. Moeder
I Vlug is druk bezig met het streken van vaders mooie Paasjasje en -broekje.
I Het hele jaar is het netjes opgeborgen gebleven, maar het is toch nog erg ge
kreukt en vanavond mag er geen kreukje inzitten.
Vóór de Paashazen vanavond op pad gaan, laten ze zich eerst op de verga-
l derplaats door de andere hazen bewonderen. Dat is zo al sinds jaar en dag de
gewoonte. Ja, als je tot Paashaas geko zen bent, kun je heus trots zijn!
's Avonds als de zon al lang onder is,
komen de hazen te voorschijn. Op de
open plek gaan zij in een kring zitten
wachten op de Paashazen. Plotseling
gaat er een rechtop zitten en stampt
met zijn poot op de grond, zo de ande
ren beduidend stil te zyn.
„Daar komen ze" wordt er gefluisterd.
Ja, daar komen ze aan, Vader Vlug
als oudste Paashaas voorop. De ande-
ren netjes achter elkaar lopend op het
schoongemaakte paadje. Bij de kring
gekomen blijven ze staan en één voor
eer moeten ze nu de kring binnengaan
cm zich goed te laten bewonderen. Als
de hazen met hun pootjes en staartjes
een roffel op de grond slaan, weet de
Paashaas in de kring dat ze hem héél
erg mooi vinden.
De een is nog mooier dan de ander,
maar Vader Vlug wordt altijd het mees
te bewonderd. Maar hij heeft ook een
héél mooi, geel jasje en een paars broek
je aan. De andere Paashazen kijken wel
eens jaloers naar hem.
Als Vadertje Vlug genoeg bewonderd
is. gaat hij op weg. Hij rent door de
wellanden, springt over sloten, kruipt
onder hekken door, niets kan hem te
genhouden.
Daar ziet hij in de verte de stad al
liggen, nu moet hij wat voorzichtiger
worden. Ja: Paashaas zijn is niet hele
maal zonder gevaar. Je kunt een slecht
mens tegen komen of een kwaaie hond.
Overal dreigt gevaar. Als vader Vlug
maar eerst in de tuintjes was, waar hy
voor Paashaas moet spelen.
„Hè hè" zucht hij, het eerste tuintje
binnenstappend. Zou hier dit keer een
mandje buiten staan met mooi gekleur
de eieren? Verleden jaar kon hy niets
vinden, hóe hij ook zocht.
De Paashaas kykt rond.
,Nee" denkt hij teleurgesteld „wéér
geen eieren".
Bij de achterdeur .misschien?
„Nee. Wat jammer toch. De vader en
moeder, die hier wonen zullen toch wel
weten, dat zy de eieren, die de kinde
ren gekleurd hebben, buiten kunnen
zetten en dat ik ze dan verstop? Mis
schien wonen hier geen kinderen",
denkt hy dan.
Hy kruipt voorzichtig onder de heg
door naar de volgende tuin en ziet mid
den op het gras een mandje staan. Wel
twintig mooi gekleurde eitjes liggen er
in. Prachtig zyn die, vindt Vader Vlug,
en hy bekykt ze een voor een.
„Wat een grappig gezicht staat hier
op geschilderd" roept hy en byna schiet
hij in de lach. „Maar ik moet opschie
ten".
Voorzichtig legt de Paashaas de eieren
weer in het mandje. Nu gauw kyken
naar geschikte plekjes. Vadertje Vlug
is zo vindingryk geworden in het ver
stoppen van eieren, geen plekje is veilig
voor hem. Hy maakt holletjes in het
gras. Ieder gaatje in een boom wordt
bekeken of er ook een eitje in past.
Soms pakt hy eieren in een stukje pa
pier, dat hy vindt, bindt er een lang,
sterk twygje om en hangt deze in een
struik of aan een boomtak.
„Ziezo, denkt hy tevreden, die heb ik
mooi verstopt".
Het mandje zet hy netjes by de ach
terdeur.
Nu naar de tuintjes aan de overkant
van de straat. Even goed uitkyken nu
en vlug rent de Paashaas de straat
over. Weer loopt hy tuintje in tuintje
uit, al maar eieren verstoppende.
Moe van al het lopen en bukken staat
de Paashaas even uit te blazen. Hoeveel
tuinen nu nog? En hij teltnog vier.
Hy is toch wel biy, dat hy byna klaar
is.
Nu doet Vader Vlug verder kalm aan.
Voorzichtig kruipt hij onder een hekje
door. Ja ook een mandje. Maar
maar twee eitjes er in? Zo weinig heeft
hy er niet vaak gehad. Hoe komt dat?
Zou het soms een arm jongetje zyn?
Peinzend biyft hy er naar staan kijken.
Ook niet zo mooi gekleurd. Dat jongetje
kan zeker niet erg mooi kleuren. De
Paashaas kykt de tuin rond naar ge
schikte plekjes. Dat hoopje takjes daar,
dat ïykt wel wat. En verheugd loopt hy
er heen. Met zyn neus begint hy er in
te wroeten en meteen
„Au, au" de tranen schieten de Paas
haas in de ogen. Het. is geen hoopje
takjes, maar een opgerolde egel, die hem
I Vader Vlug. Maar het plezier is er af.
Twee tuintjes klaar, nu het laatste
nog en ja: dan maar weer op zoek naar
twee eieren.
De Paashaas loopt de laatste tuin
binnen. Daar staat het mandje al. Nu
gauw de eieren verstoppen. De mooie
plekjes zijn gelukkig vlug gevonden.
Maar wat is dat? Een grote, dikke kal
koen komt Vadertje Vlug tegemoet:
„Ach, mynheer Haas. alstublieft, help
my toch", spreekt de kalkoen, „Ik kan
niet in myn huis komen. Myn baas
heeft me per ongeluk buitengesloten en
ik kan niet slapen, als ik niet op myn
eigen bed sta".
„Het is voor u misschien maar een
kleinigheid" zegt hy nog en haastig
loopt het dikke dier voor de Paashaas
uit.
,.Kyk", wyst kalkoen, by zyn huis
gekomen, „U hoeft enkel maar dit
touwtje door te knagen en dan kan de
deur open. Ik kan dat niet gedaan kry-
gen met myn snavel".
Zal eindelijk het Licht uit Duisternis ontstijgen
nooit begrepen, wat
met Pasen te maken
Ik heb
Paashazen
hebben.
En waarom kinderen dan naar
eieren zoeken.
Een bolleboos, die het weet!
In dat opzicht sta ik geiyk met
Diogenes, die het evenmin wist
hij wist nameiyks nietsook al
woonde hy in een ton.
Wat ik wèl weet, is dat die eieren
me destyds opgewonden en biy
maakten.
Niet alleen, dat ik ze als kind
mocht kleuren rood, blauw,
groen, geel of pimpelpaars
maar er kwam een ton vol van op
tafel, waarvan ieder er vier mocht
hebben.
WAt een roekeloze en wanstal
tige weelde en hoe vol werden de
kinderbuikjes!
Dat kleuren was een genot op
zichzelf: we zaten rond de grote
tafel, er kwamen verfkwastjes en
zakdoeken by te pas en de bak
met eieren stapelde zach al hoger
en hoger op, totdat die veelkleu
rige toren haast omrolde.
En dan waren er ook nog de wit-
suikeren, roze-rode of chocolade
bruine eieren, die in de tuin ver
stopt werden.
In die tuin, waar zich anders
nooit een haas vertoonde, lag het
op Paasmorgen ineens vol met de
wonderiykste gebroedsels.
Maar je moest er goed naar zoe
ken, want die ovale gevallen waren
zó listig verstopt, dat de montere
haas er zelf plezier in gehad moet
hebben.
Ik had altijd het gevoel, dat die
oiyke bruin, of witjas in "n hoekje
gedoken zat. om ons te begluren.
Ik keek in' alle hoeken en gaten,
of er puntje van zyn bibberig
snuitje of zyn wipperig zwiep-
staartje te zien zou zijn.
Maar de haas vertoonde zich
-nooit en dat was misschien de
enige teleurstelling op die verruk-
kelyke Paasmorgen.
Verder was het één en al jolige
pret in een tyd, dat een ei maar
drie centen kostte, er net zoveel
te krijgen waren als iemand wilde
en de suikeren- of chocolade eieren
ook al van de goedkoopte de win
kels uitpuilden of -rolden.
Eén dag in het jaar net zoveel
eieren te mogen eten, als de maag
verdragen kon want er waren
altyd kinderen, die na het tweede
ei al grienend „stop" zeiden, zodat
er nog heel wat exemplaren voor
vraatzuchtigen als ik overscho
ten dat was een materiële wel
lust. waarover ik me tegenwoor
dig," nu nog steeds 75% der we
reldbevolking aan ondervoeding
ïydt, wel eens schaam.
Maar als kind heb je van zulke
dingen nog geen weet
Nakaarten helpt niet.
Pasen staat wéér voor de deur
en nu ga ik ondanks die onder
voeding zelf voor Paashaas spe
len en eieren verstoppen.
Ze zyn wel duur, maar enfin
een kinderhand is gauw gevuld.
Ik ga ze verstoppen, zoals in-
dertyd die oude Paashaas van my
het deed.
Zo'n voortreffelyk leermeester
heeft natuurlyk even voortreffe-
lyke leerlingen.
Komt U maar eens kyken, of U
met Pasen één ei 1ste. 2de of
3de soort in m'n tuintje vinden
kunt.
Een bolle-haas, wie het lukt!..
FANTASIO.
nu erg kwaad aankijkt en dan hard
wegloopt.
Vadertje Vlug huilt van pyn. De
tranen lopen hem langs de wangen,
want de stekels van de egel hebben hem
danig gestoken. Maar als hy ziet, dat de
eitjes die hij van schrik heeft laten
vallen, alle twee kapot zyn, begint hy
nog harder te huilen
Wat moet hy toch beginnen? Hy
denkt er lang over na, .intussen zyn
pyniyke neus wry vend.
„Misschien word ik toch te oud voor
Paashaas" bedenkt hy verdrietig. „Mijn
ogen v/orden zo slecht en ik kan ook
niet zo goed meer ruiken als vroeger.
Volgend jaar moet toch Knabbeltje
Knaag het maar van me overnemen. Zal
ik uit de laatste twee tuintjes een ei
wegnemen?
„Nee, nee, by clie gedachte krygt hy
een kleur. Dat mag hy rj^t doen.
„Het enige is dat ik by een kippen
familie, hier in de buurt ga vragen of
ze me nog twee eitjes willen geven".
Enkele tuinen terug had Vlug een
kippenhuis gezien. Teruglopende komt
hy er al gauw.
Het is doodstil in het kippenhuis. Ze
slapen natuurlyk al lang.
„Vooruit" moedigt Vader Vlug zich
zelf aan.
Hy geeft een flinke klap op de deur,
en nog een. Binnen hoort hy gefladder
en ge tok. Even later wordt de deur door
de haan open gemaakt en ogenknippend
van de slaap staart het dier de Paas
haas aan. Vóór de haan iets zeggen
kan, vraagt Vadertje Vlug dringend:
„Geef me alsjeblieft als je ze hebt
twee eieren. Ik heb een ongelukje ge
had". En hy vertelt hoe het ongeluk
zich heeft toegedragen.
De haan had met de grootste verba
zing geluisterd:
„En maak je daarvoor m'n hele fami
lie wakker?" schreeuwt hy met een rooie
kop, en hy smyt met een nydige klap de
deur dicht.
„Nou nou, da's een kwaaie", zucht de
Paashaas.
Maar by alle klppenhuizen gebeurt
hetzelfde. De ene haan is nog kwaaier
dan de andere.
„Ik zal eerst de dri: andere tuintjes
maar afmaken, en intussen bedenken
i wat ik toch moet doen", mompelt
.O, ik wil u met alle plezier helpen,
zegt Vader Vlug en begint te knagen.
In enkele minuten is het touwtje ka
pot en de deur open.
„Wacht u even", roept de kalkoen,
„de ene dienst is de andere waard", en
hy spoedt zich naar binnen.
Even later komt hy terug en over
handigt Vadertje Vlug een ei. Zó groot,
neen, zó'n groot ei heeft de Paashaas
nog nooit gezien. Het is een kalkoenen-
ei.
„Ik wens u er een gezellige Pasen
mee" zegt de kalkoen beleefd en voor
Vadertje Vlug tyd heeft om te bedan
ken, is de déur dicht.
„Dat is net wat ik nodig heb" roept
de Paashaas vergenoegd „Maar hoe
kryg ik dat ei nu in het tuintje van die
egel? Ja natuurlyk: „rollen", bedenkt
hij, en met zyn voorpootjes rolt hy het
reuzenei om en om. Onder heggen en
hekken door, over grasveldjes en heel
voorzichtig over de grindpaadjes.
„Eindelyk", zucht hy, als hy er is, het
zweet van zyn voorhoofd wissend.
„Ik kan het niet kleuren, maar ik zal
het op een andere manier moeten ma
ken".
En de Paashaas maakt een bedje van
mos en plukt narcisjes en crocussen en
ook andere bloempjes. En hy maakt er
een heel tuintje van in het. klein. En
middenin zet hy het reusachtige ei. Op
een afstand staat hy zyn werk nog even
te bekijken.
„Dit is myn laatste mooiste Pasen
geweest", denkt hy.
En ineens vliegt hij weg. En weer
rennende door de weilanden, over slo
ten springende en onder hekken door
kruipende, staat zijn witte stompje
staart héél, héél trots in de lucht!
En zó kwam het, dat het arme, oude
grootmoedertje, dat met haar klein
zoontje aan de hand de eieren, die ztf
voor hem gekleurd had, ging zoeken,
tranen in de ogen kreeg, toen zy het
grote ci midden in haar tuintje zag
slaan.
En tegen elkaar zeiden zij:
„Wat een lieve, lieve Paashaas i er
vannacht geweest".
A. V.—R.
Oi\S PAASVERH
Hesl het dorpje leefde mee.
Achter de blank» gordynen van de lage huisjes spraken ze er over,
terwyi de koppen dampende koffie werden rondgedeeld en de smoor van
een verse pyp langzaam door het horretje naar buiten slierde.
Ze spraken er over op de bank onder de oude linde op het kerkplein,
de oude mannetjes in hun bombazynen broek en wollen trui. De boeren
op de akkers hadden elkaar er over aangeklampt en hadden ernstig de
hoofden geschud, als zy, leunend op schoffel of spa. een ogenblik pauzeerden.
En de dominee van het schonkige, vyftiende-eeuwse kerkje had gebeden
voor „een der kinderkens van ons dorp, die zo ernstig krank in haar bedje
ter neder lag".
En als de jonge Lord Waverholm met zyn dogcar het smeedyzeren
hek uitred om naar de stad te gaan. was ht alsof de mensen hem nóg
eerbiediger groetten dan anders. Alsof er in hun groet iets lag van hun
medeleven in het grote leed dat op de loer lag rond het statige Beeches
House.
„Ik vrees dat u zich op het ergste zult moeten voorbereiden". Ernstig
keken de gryze ogen van de oude kinderspecialist oveT de gouden lorgnet
naar de jonge, ryke vader, die hem gesmeekt had zyn kind te redden
„De longetjes zyn heel erg aangedaan. Dat kan by een kind zo gauw
gaan. Een koutje, longontstekingHet gaat dikwyis met kinderen in
zo'n ontzagiyk snel tempo, dat wy geen kans krygen op een behooriyk in
grijpen. Gaat u naar huis. De kleine Leonard moet rusten, rusten. Ik
zal u voortdurend op de hoogte houden van de toestand. Ik kan u helaas
niet veel hoop gevenTenzy er een wonder gebeurt".
Luchtig klepperden de zwartgelakte hoeven van Young Lady over de
klinkerweg, toen Lord Waverholm naar huis reed.
„Tenzy er een wonder gebeurt
Een bittere lach trok zich om zyn vriendeiyke mond.
Een wonder! Preston Waverholm en een wonder! Hoe had hy er niet
altyd prat op gegaan, tegenover z'n vrienden, op zyn ongeloof in wonderen.
„Mirakels zyn uit de tyd, myne heren!" had hy vorige week nog gezegd,
toen hy z'n vrienden byeen had, ter gelegenheid van zyn verjaardag. En
de dominee, met wie hy in Oxford gestudeerd had en die hy tot z'n beste
vrienden rekende, had hem hoofdschuddend aangekeken. Er was zich toen
een hoogstaand en interessant gesprek gaan ontwikkelen over het Paas-
wonder. Op wetenschappeiyke wyze had hy, Waverholm, uitgelegd waarom
hy niet kon geloven aan een wederopstanding uit de doden. Net zo min
als hy geloofde aan de terugkeer van Ranky, z'n mooie, jonge vrouw, die
een jaar geleden hem en haar zoontje en Beeches House verlaten had voor
een geniale violist
Tenzij er een wonder gebeurt
Werktuigeiyk groette hy met z'n zweep de portier, die eerbiedig het
hek voor z'n jonge meester opende.
Als een Juweel van laat-middeleeuwse architectuur lag Beeches House
temidden van het uitbottend geboomte.
Luid blaffend verwelkomde King, de trouwe boxer, zyn meester.
„Mrs Culmerson, wilt u alle gasten voor de Paasdagen afzeggen?Nee.
het gaat niet goedmet m'n jongen.... u kunt de tafel wel afruimen.
Ik zal niet lunchen
Tenzij er een wonder gebeurt.
Verbitterd tot in 't diepst van z'n hart, begaf de jeugdige heer van
Beeches House zich naar de bibliotheek.
„U zult uw kind behouden".
Voorzichtig legde de oude, gryze dokter Furtherly de koortsige hand
van het patiëntje op het dek terug. Nog even keken zijn vriendeiyke ogen
neer op het jongetje dat na een nacht van crisisstryd in een diepe, ster
kende slaap gevallen was.
„We hebben het gewonnen. Het dieptepunt is voorby. zyn pols ging
ineens over in een, hoewel zwakke, regelmatige slag. Ik had het niet dur
ven. hopen. Het Wonder, waarvan ik u enkele dagen geleden sprak, is
gebeurd".
Als verwezen staarde Lord Waverholm naar z'n geliefd kind, dat uit
geput terneer lag. Diep in z'n ziel had hy hem al afgestaan.
Afgestaan aan die onbegrypeiyke, vreemde dood, die niemand over
sloegO. hoe had hy gevloekt, omdat hy niet bidden kon. Hoe had
hy .geëist, omdat hy niet wist tot wie hy smeken moest. En steeds groter
was de zekerheid in z'n hart geworden, dat weldra het familiegraf der
Waverhalms geopend zou moeten worden
En nu was het wonder geschied!
De vreugde was hem tè groot om haar <te kunnen omvatten. Als in een
droom liet hij zich door de sterke hand van de oude dokter de kamer uit
léiden.
Buiten begonnen klokken te luiden.
Paasmorgen.
„Ik wens u een heel gelukkige Pasen, Lord Waverholm", zei dokter
Furtherly, terwyi hy de bezoeker naar z'n dogcar bracht.
Wyd strekte zich het Engelse land onder de blauwe hemelkoepel, op
deze zonnige Paasmorgen. Vogels kwetterden in het ontluikend groen van
iep en kastanje. Als op z'n paasbest uitgedost, stapte statig een ooievaar
langs een slootkant by de boerdery van Gill Broxon. Jonge eendjes piepten
ruziënd tusen het riet van de poel, terwyl de blanke moeder aan de kant
haar veren opdofte.
En de klank van Young Lady's zwartgelakte hoeven was als een biy
staccato in een ochtendsymphonie.
Langzaam daalde het volle gewicht van het biyde wonder in Lord
Waverholms hart. Zoals de natuur uit de dood van de winter ontwaakt
was, zo was zyn Leonard, die hy lief had als een vader z'n kind slechts
lief kAn hebben, vandaag als uit de dood herrezen. Vandaag. Op Paasdag.
Op de gedenkdag van Christus' herryzenis uit het graf,
„Mirakels zyn uit de tyd, myne heren!"
En daar lag dan het zoete wonder voor hen. Open en bloot. In al z'n
onbegrepen heeriykheid
En terwyi de gele dogcar vroiyk glanzend in de ochtendzon over de
klinkerweg voortreed, vielen de eerste droppels van verlangen naar be-
grypen van het Grote Wonder in het nu dorstende hart van Lord Waver
holm.
Breed galmden de klokklanken uit over het feestende land!
In de kleine huisjes werden de lakense pakken gereed gelegd en de
stemmige japonnen uit de kast gehaald.
Luid hinnikend wilde de goudbruine merrie voor de dogcar de zyweg
naar Beeches House inslaan.
„Nee, nee, Young Ladywe gaan eerst naar de pastorie...."
ALEID VAN RHUN.
Heer Paashaas met zyn reusachtig kalkoenenei.