I OUDJAAR-NIEUWJAAR
1949: treedt aan!
V..
OPLOSSING
Oud Nieuwjaarsgebiuik.
Een halve eeuw geleden liepen
in verschillende graafschappen van
Engeland jongens en meisjes ln
de Nieuwjaarsnacht, bij het slaan
van het middernachtelijk uur om
't hardst naar de bron, om het
eerste schuim van het opborre
lend water op te scheppen. Wie
allen vóór was. en het schuim in
zijn kan had opgevangen, die
lachte het geluk in het nieuwe
jaar zeker toe!
87ste JaargangLEIDSCH DAGBLAD Vrijdag 31 December 1948 Derde Blad No. 26580
Oudejaarsavond-bijlage
Opgewonden en met een lichte blos op haar wangen stond Tine Versluis
voor het venster van haar pensionkamcr en tuurde in gedachten naar de
stille straat. Het had gesneeuwd, een rulle vacht, glinsterend in het licht der
straatlantaarns, die als dikke suikerbroden gerijd stonden langs het trottoir.
Tine legde haar voorhoofd een ogenblik aan het koele glas. haar denken werd
rustiger nu. Wat zou ze doen? Meegaan? Of de Oudejaarsavond alleen op
haar kamer doorbrengen? Ze draaide zich om. Haar ogen omvatten de kaal-
gemeubilecrde kamer met het opklapbed aan de wand, de schoorsteen, waarop
de vergulde pendule prijkte tussen de marmeren coupes, de tafel, waarin zich
de lege goudvissenkom spiegelde, de roodbeklede stoelen met hun kromme
poten en er steeg een gevoel van onbehagen en afkeer in haar omhoog.
Neen, ze bleef niet hier, ze bleef niet de ganse lange avond alleen, oog in
oog met de pronkstukken van haar zeurderige hospita. Zp ging weg, ze g-ng
mee met mijnheer Veens tra: waarom zou ze het niet doen? Ze was jong. En
het was haar bestemming toch niet, de Oudejaarsavond als een verlepte
hofjesjuffrouw door te brengen
De laatste weken had Tine dikwijls
haar toch wel armzalig leven overdacht.
Van het pension naar kantoor, 's mid
dags haastig iets eten in een cafétaria,
dan weer terug naar haar pension in
de stille straat, dan de avonden, alleen
met zichzelf. Neen, dit was niet het
leven hetwelk zij zich gedroomd had.
toen ze vol illusies naar de lokkende
stad was getrokken. Vader en moeder
hadden gewaarschuwd, doch Tine had
haar zin doorgedreven. Weg moest ze
uit het doodstille provinciestadje, ze
wilde zich wijder wiekslag scheppen,
vooruit komen en niet verzuren tussen
lage huizen met de kleine zielen.
Nu had haar patroon haar gevraagd,-
tc zamen de avond door te brengen.
Hij was ook eenzaam had hij lachend
gezegd Ja, Eddy Veenstra was een
aardige vent: rijk, knap. geestig en op
z'n zesentwintigste jaar directeur van
een grote exportzaak met internatio
nale reputatie. Hij bezat twee rijen
prachtig-witte tanden, een fcleih zwart
snorretje en een jongensachtige glim
lach, waarmee hij alle belemmeringen
spelenderwijze overwon Nu ja, mijn
heer De Jong, de oude boekhouder, had
haar een keer gewaarschuwd, de goeie
kerel. Veenstra was een speculant in
zaken in de liefde in alles Maar
trok haar dit juist niet aan? Hield ze
niet van het énders-dan-gewone? Er
wordt zoveel ovei een jongeman verteld,
vooral als hij knaD en rijk Is. En Eddy
Veenstra. was toch steeds correct tegen
haar gebleven„Bel me even op,",
had hij gezegd, toen ze weifelend nog
op het punt stond heen te gaan. Zijn
glimlach was langs haar gestreken,
langs haar aardige figuurtje, eenvoudig
gekleed in de wat ouderwetse mantel.
„Of u moet wat anders te doen heb
ben. vanavond, juffrouw Versluis," had
hij er ondeugend aan toegevoegd.
Neen ze had niets anders te doen
Waarom zou ze zijn aanbod weigeren?
Ze was geen kind meer. en het ouder
lijk huis zover wegnog eenmaal
keek ze de ongezellige kamer rond:
haar besluit stond vast. Snel liep ze
naar de telefoon, draaide het nummer.
„Ik ga mee," zei ze; haar stem trilde
van emotie.
Tine onderging de avond als een
droom ze dineerden in een Chinees
restaurant, het jood en goud van de be
timmering glansde in het gedempte
licht van kleurige lampions. Eddy was
galant en geestig, hij hielp haar bij de
keuze der vreemde spijzen- kruidig en
van een vreemde bekoring Na de maal
tijd, toen de koffie geserveerd TOas e1"
ze een sigaret rookten stelde hij voor
te gaan dansen Tine knikte. Veenstra
begeleidde haai naar een chic café,
waar een negerband de opwindende
klanken van een rumba door de zaal
liet schallen Zegevierend liep Tine
naast hem, ze voelde de ialoerse blik
ken van vele vrouwen op ha^r gericht.
Even daarna zweefde ze in ziln armen
over de gladde dansvloer. Het parket
Het pientere, parmantige ventje
dat over enkele uren cm de heek
kijkt en zich ter aflossing aan 'n
kale, gerimpelde grijsaard pre
senteert we weten allen, dat
met die twee de jaren 1948 en
1949 bedoeld worden Is één in
de rij van duizenden parmantige,
pientere kereltjes, die in de loop
der eeuwen in het middernachte
lijk uur op het wereldtoneel ver
schijnen.
„Aflossing" is gewoonlijk een
tweezijdig zwaard:
hij, die op wacht stond, verlaat
na twee uur in de bittere kou,
bleek, bibberig en vermoeid zijn
post, de uitgeruste, smetteloos-
frisse knaap met roze baby wan
getjes, die aan-marcheert, is vol
goede moed en durf.
Er straalt jonge kracht uit zijn
ogen en er zit vaart in z'n benen!
Hoeveel méér vermoeid moet de
uitgebluste man zijn, die een héél
jaar op post stond en over hoe
veel méér kracht, en vaart moet
hij beschikken, die drie-honderd
vijf-en-zestig dagen de eer heeft,
hun en weer te mogen draven, om
te trachten op zijn beurt wat lijn
en regel in de warboel der men
selijke samenleving te brengen.
Op wacht staan: dat betekent
„uit-je-ogen-kljken", „de-oren-
spitsen", waarschuwen als er on
raad op til is, zwijgen op z'n tijd
en spreken als het moet.
Zou het kereltje, dat op slag-van
twaalven binnen wipt, het beter
opknappen dan zijn gerimpelde,
half kapotte en amechtige voor
ganger?
Zou hij over de vitaliteit be
schikken, de loodzware last, die
de gebogen zwerver van 1946 in
een donker hoekje van z'n wan
ordelijke wachtkamer achterliet,
cp te rapen en er ln slagen, het
soortelijk gewicht er van te doen
verminderen?
Vragen, waarop zélfs de jenge
schildwacht van straks het ant
woord schuldig moet olijven.
Want ook hij is tenslotte onder
geschikt aan een „Hogere Schild
wacht". wiens wegen in het duis
ter geborgen liggen
Wat wij wél weten is:
het jonge schildwacht je maakt
een prachtkans iets beters te
presteren en kordater in de pas
te lopen dan zijn sjokkende va
der, wanneer wij éllen dat vive
mannetje op zijn moeilijke wan
deling flink steunen.
Hem af en toe een geurende kop
hete koffie, een smakelijk belegde
boterham aanbieden, of een wel
gemeend en bemoedigend „Hou je
taai" toeroepen.
Wanneer iedereen hem dan als
een enthousiaste supporter be
groet, zal ons schildwachtje geen
kwaad fisuur maken na het mi
serabele optreden van ettelijke
voorzangers, die met het schaam
rood cp de kaken voldeden aan
het bevel „Geweer af".
Nog even en dan klinkt het com
mando „1949, treedt aar.!"
Laten U en ik bij het begin V3n
zijn spurt en ook daarna, klaar
staan met onze steun.
Zcdat aan het einde van het ko
mende jaar op de vraag: „Wach
ter, wat is er van de nacht", het
parinantize antwoord luiden kan:
„Er is géén nacht meer, maar
dag!
't Is in orde: overal op de wereld
heerst rust en veiligheid.
Voor iedereen
FANTASIO
Voor het cabaret stond een oude blinde v^ouw
tefeuille, betaalder de chauffeur met
een bankje van tien: De man wilde het
wisselgeld- teruggeven, maar opeens be
keek hij het biljet' mét meer dan ge
wone belangstelling. „Met uw verlof,
meneer, maar dat bankje is vals. Zo
vals als de tanden van m'n schoon
moeder."
Eddy bekeek het biljet aandachtig. Ja
het was vals, geen twijfel mogelijk. Met»
een vloed van scheldwoorden betaalde
hij de chauffeur, gaf een kleine fooi.
Een gegalonneerde portier wilde de
deur van het cabaret openen, toen Tine
haar begeleider de hand op de arm
legde. In de schaduw van het portiek
stond een oude vrouw, een bordje met
„blind" op haar borst.
„Eddy," fluisterde Tine, op de oude
stakker wijzend, „geef haar wat?"
Eddy maakte een afwerend gebaar.
„Wat heb ik met zo'n oud wijf te ma
ken beste meid?"
„Dóe hetdoe het voor mij, Eddy."
drong ze. aan. „Weet je wel, dat een
goede daad altijd beloond wordt?"
De jonge man greep schouderopha-
gestopt?Jij, dieZe maakte, de zin
tiet af,,ze kon.niet meer. Haastig open-
e ze haar tasje, diepte er een rijksdaal
der uit op: een zilveren rijksdaalder,
die haar moeder haar had meegegeven
toen ze naar de grote stad trok.
„Je kan nooit weten, hoe die je te pas
kan komen, Tineke," had ze gezegd,
toen. „Hier, moedertje", zei ze, de blin
de vrouw het geldstuk toereikend. „Dat
krijgt u van mij, van mij alleen, hoor."
Tranen verstikten haar stem. „Kom
nu toch mee," drong Eddy aan.
Tine begon te lachen, terwijl de tranen
over haar wangen drupten.
„Dank u wel voor de gezellige oude
jaarsavond, meneer Veenstra", zei ze,
hem even in de oeen kijkend. Dan draai
de ze zich om. Vastberaden stapte ze
wég in de avond, haar voeten kraakten
in de sneeuw, die langzaam begon te val
len
Een half uur later opende ze de deur
van haar kamer. Een ogenblik stond ze
op de drempel. Toen sloot ze de deur
achter zich, kleedde zich in het donker
uit en kroop onder de dekens.
En toen de naburige torenklok zijn
Het eind vertrouwt,
waar het begin nog vreest.
alllllllllllllllflIIIIMIIIIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllIjllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllfn
twaalf bronzen slagen zond over de gro
te stadi drukte ze zich zelf de hand.
.Hen gelukkig nieuwjaar, Tine", fluis-
terde ze en sloot dankbaar haar ogen.Vf |Bf X 1 1 Vf|l
OUD HOLLANDSE MENU'S
fl. 1.65 en fl. 2.25
DAGSCHOTEL fl. 1.75
Nieuwjaarsdag geopend
Adv.
onzer Kerstpuzzle
HORIZONTAAL:
2 sop; 4. tor; 5. gamel: 7. rul; 8 top;
10. al: 11. ga; 12. Pils; 15. saus; 18.
grootspraak; 21. vee; 22 kapok; 23. pit;
25. bek; 26. met; 27, ter; 29, ar; 30.
N.O.; 31. smak; 34. Tenno; 38. sans;
40. stalling; 42. officier; 44. nooit; 45.
frats; 46. week- 47. mest; 49 zin; 52.
eik; 53 edelm 57. ligbank: 61. ta.;
robot; 64 ma, 65. tips; 68. bok; 69.
span: 73. tani; Uden; 76. bekende;
79. rotan: 83. merites; 85. Carmen; 87.
poliep; 89. hengel; 90. tunnel: 92. bot
sen; 93. wedren; 94. Rita (Hayworth);
97. smet; 99. gelaten; 101. Baarn «Ko
ningin Juliana)105. markant.
VERTICAAL:
1. atoom; 2. stal; 3. pret; 5. gul; 6.
log; 7. radio; 9. Padua; 12. pre; 13. lek;
14. stam; 15. spot; 16. ark; 17. sap; 18.
gek; 19. speen; 20. kit (voor kolen); 21.
vermanend; 24. tennissen; 25. bast; 28.
Rose (Margaret Rose van Engeland);
32. aloë; 33. klok; 34. T.N.T.; 35. eg; 36.
NO.; 37. off.; 38. Siam; 39. acte: 41. II;
43. fr.; 46 wie: 48. tik: 50. snob: 51.
slok; 54. ets; 55. la; 56. ar; 58. it; 59.
B.M.; 60. aas; 63. Boot; 65. tak; 66.
Ine; 67. pincet; 70. purper; 71. adi; 72.
net; 73. te; 75. ne; 77. dans; 78. erger
(van kwaad tot erger); 79. rel: 80. on;
81 A.P.: 82. not; 83. Minet; 84 eend;
86. menig; 88. luwen; 89. ho; 91. Ie;
95 te; 96. al; 97. St. (Nicolaas); 98.
me )00. arak; 101. ba; 102 ar; 103. m;
104 n.n.
lend in zün portemonnaie, grabbelde
wat kleingeld bij elkaar. Opeens begon
hij te lachen, overmoedig en luid.
„Hier." zei hij. en drukte de oude vrouw
het bankje van tien in de beverige hand.
„De Heer zal u zegenen, en de dame
ook, meneer/' mompelde de oude
vrouw, het biljet zorgvuldig wegstop
pend. Ze knikte in zijn richting. Er
kwam een dankbare trek op haar ge
rimpeld gezicht.
„Ik wens u beiden een gelukkig Oud
jaar, dame en meneer, een heel geluk
kig oudjaar. En ik zal voor u bidden
Eddy lachte smalend. Hij wilde Tine
onder de arm nemen, maar het meisje
week geschrokken achteruit.
„Heb je.. heb je die oude vrouw
dat valse biljet gegeven?" vroeg ze
hakkelend.
„Ja, laat dat oude wijf ook eens in de
mening zijn, dat ze een goed mens ont
moet heeft." antwoordde hij, met een
poging om grappig te zijn. Hii draaide
de oude vrouw de rug toe en legde zijn
hand om Tine's middel.
„Kom kindje", vervolgde hij dringend,
„ga mee naar binnen, dan gaan wij ons
gezegend oudjaar vieren."
Tine rukte zich los. Er kwam wat in
haar omhoog stormen, ze zou kunnen
schreeuwen opeens, luid en schel. „Heb
jijheb jij welbewust een blinde
vrouw een vals bankbiljet in de hand.
Hllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll^
Vanwaar komt gij? En waar zult gij heengaan?
E Neen, wij gaan in dit woord van bezinning bij de jaarwisseling niet
EE spreken over de gebeurtenissen van een afgelopen jaar en speculeren
over de dito's van 1949. Want de eindeloosheid en de bodemloosheid
hiervan kan het ons slechts benauwder maken dan wü het al hebben. =j
Wy zullen spreken over onszelf; of Uever en beter: wü zullen ons
laten aanspreken; want daar hebben wü toch heel intens en diep
behoefte aan. Immers het lükt er maar al te zeer op. dat er vrijwel
niemand meer gevonden wordt, die er nog een persoonlijke belang-
stolling voor een ander op nahoudt. Of zoals een Jong Leids schrüver
het onlangs gezegd heeft: is dit niet de grote nood. dat wij altüd
maar moeten vragen- Wie neemt mü mede? En dat er op die vraag
EE hier op deze wereld blükbaar nooit meer een antwoord komen kan?
Wü worden aangesproken: Vanwaar komt gü en waar zult gü
heengaan? Deze vraag doet ons een ogenblik stilstaan bü onze grote
nood van onze grote schuld. Neen, laten wü ons daarvan nu niet
gaan afmaken. Want Oudejaar is niet even een vuile lei uitvegen
en Nieuwjaar evenmin een blad blank papier gaan beschrijven. Deze
vraag is gericht aan verwrongen mensen in een verwrongen wereld.
Wü staan bü deze jaarwisseling niet vol grote verwachtingen, maar
wü zün op de vlucht, wü verbergen ons in het midden van het ge
boomte des hofs, wij vliegen daarhenen. Wü balanceren met de pak
ken bagage der schuld. Wü zijn handig en uitgerekend, geslepen en
diplomatiek. Het leven gaat door. En wü moeten zien er zo goed
mogelük door te komen. Maar God houdt ons even vast op de vaart
van de vlucht en zegt: Vanwaar komt gü en waar zult gü heengaan?
Nogmaals deze vraag kan ons slechts bepalen bü onze grote nood
van de vlucht. En elk antwoord, dat wü geven wilden, maakt dat wü
de gruwelüke ernst verstaan van deze versregels:
'k Wou vluchten, maar kon nergens heen,
Zodat mijn dood voorhanden scheen
En alle hoop mü gans ontviel,
Daar niemand zorgde voor mün ziel!
Deze vraag is uit een zeer oude geschiedenis: de geschiedenis van
Hagar, die vlucht voor het aangezicht van Sara en Abraham. Het
is. een uiterst miserabele geschiedenis, vol ellende en verwarring. Er
zün dingen gebeurd, waarover een normaal mens maar liever niet
wil nadenken en spreken. Hagar en u kunt het wrange verhaal
er op nalezen is iemand die er aan moet. Op elke vraag kan zij
antwoorden: ik kom uit de hel, en ik ben in de hel, want zij is
te veel in deze wereld. En haar naam betekent: de gevluchte. Van
waar?, waarheen?, wie zal het zeggen? En toch ligt in deze vraag
aan deze gevluchte die een gevloekte is, de zegen der redding. Want
Hii, die haar deze dubbele vraag stelt, kent haar naam. Zü vlucht
niet als een onbekende. Zü is bekend omdat zü gekend is.
Hierin ligt de troost van deze anders zo wonderliike dagen; de
troost, die een mens op zün plaats zet; omdat er één is, die doet
wat niemand doet, omdat niemand het kan: één die zorgt voor
onze ziel. Die weet, wat wij ook weten, althans behoren te weten,
oDdat door die vraag wij weten zouden dat Hü het weet. God! En dat
God van deze dagen en van alle jaren maakt: dagen en jaren des
Heren. Want evenals de Egyptische slavin Hagar, zün wü buitenge
woon onbelangrijke mensen, allen met onze levenshistorie die een
naam draagt, aan God bekend, en waarmede onze ganse existentie
is getekend.
God, die groot is in barmhartigheid, spreekt ons in Jezus Christus
aan in onze eigen taal, opdat wij tot kennis en klaarheid komen
zouden van ons onheil en van Gods heil; dat ln de ontmoeting van
die beiden het eind, maar ook het waarachtig nieuwe begin getoond
wordt, omdat in de moderne helse wereldhistorie God Zün kind Jezus
heeft neergelegd en hem laat geboren worden als onzer een. En die
ons op de vlucht het telkens heel zeker zeggen zal: zie ik ben met
u, alle dagen, tot aan de voleinding der wereld. Ons gevloekt leven
is tóch een leven met Christus!
Beter kunnen wü dit jaar niet besluiten noch een nieuw Jaar
beter beginnen. En wat onszelf betreft, ons persoonlük antwoord op
twee vragen zal. bü alle onderlinge verschil, deze gelükheid kunnen
vertonen: dat wü ons houvast mogen belüden in die Heer, die
alle dingen en alle dagen en alle levens en deze ganse wereld
nieuw maakt. W. H. K.
glansde als een spiegel in het helle
licht, en vlak bü haar was dat knappe
gelaat, waren die brutale ogen, was
die willende mond, en er speelde een
glimlach om haar lippen. De dans was
uit en Eddy leidde haar naar een rus
tig hoekje, waar gedempt licht over .de
tafel met het glinsterende glaswerk
streek. Buigend sloop een ober nader.
Eddy bestelde champagne. De ober
bracht glazen, ontkurkte de fles, het
vocht parelde in de kelken. Even trilde
zün hand en een klein scheutje bevoch
tigde de mouw van Eddy's jas. „Ezel,"
schold deze. met moeite een vloek on
derdrukkend. Dan nam hü zün glas en
keek haar aan met overmoedige ogen.
„Op ons eerste samenzün, Tine."
Tine voelde zich overwonnen door zün
blik. Daareven, toen hü zo onbehoor-
lyk was uitgevallen, had er diep in haar
iets getrild van verontwaardiging. Doch
direct daarna was dat gevoel verdwe
nen. Waarom zou zij zich kwaad maken
over een ruw woord? Lachend klonk
zemet zü'n glas en dronk de cham
pagne, die bruiste als vloeibaar vuur.
Bedwelmd door de warmte, de muziek,
de vreemde drank, zat Tine op haar
stoel. Eddy riep de ober, rekende af.
„Ik weet een aardig cabaret, kindje."
fluisterde hü haar toe, elke tegenspraak
resoluut alsnüdend.
De auto stopte voor een elegant
établissement. Eddy greep in zün por-