De drie Heiligen Nuchter kijken, om de poëzie te redden I' STNTF.RKT.AAS VOOR DE SPIEGEL r St. Nicolaasbijlage van het Leidsch Dagblad Geef ons wat van die oude herinneringen Laat vragen onopgelost! De poes en het muisje 87ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Donderdag 25 November 1948 No. 26549 uiiiniiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiniiiiiM NA hun jaarlijks bezoek aan de mensen keerden de drie December- heiligen samen terug. Onderweg vertelden ze elkaar van hun weder waardigheden. „Ik heb", zei Sinterklaas, „een geval beleefd, waardoor ik wantrouwig ben geworden wat de verering van mijn aanbidders betreft. Wanneer ik op mijn schimmel mijn jaarlijkse intrede doe, verrast mij telkens weer de algemene vreugde over mijn komst. In elk winkelraam zie ik mijn beeld, omgeven door mooie en aardige dingen, die de mensen elkander uit vriendelijkheid schenken. Uit elk huis klinkt mij het gezang tegen waar uit blijkt, hoezeer zjj de goedheiligheid op prijs stellen. Ik ben voor hen de inspiratie tot gulheid en goedgeefsheid. En nu wou ik zo graag eens zulk een feest bijwonen, dat ze te mijner ere aanrichten. Het moet prettig zijn. als gewoon mens eens een avondje in zo'n sfeer van liefde en hartelijkheid te verkeren. Het zou mijn oude hart goed doen! EN zo vermomde ik mij. Ik wierp een vale mantel over mijn tabbert en verving mijn mijter door een versle ten bontmuts. Zo belde ik aan bil een ihuts, waar de feestvreugde reeds op straat te bemerken was door het ge rucht van zang en lach en de geur van gebak en gebraad. Het was een koude avond. Ik huiverde onder miin mantel en mijn neus zag blauw van de kou- Mijn handen sliepen en konden de man den. waarin ik mijn cadeaux pleeg mede te nemen, nauwelijks vasthouden. Een gezonde aardige jongen deed open. Zodra hij mij zag, schrok hij terug en vloog hij naar binnen. Ik hoorde hem roepen: „Een oude bedelaar". Toen kwam zijn vader tevoorschijn. Bars vroeg hij mij wat ik wilde. Ik smeekte hem. mij binnen te laten en een plaatsje te gunnen in de warme en vro lijke huiskamer. „Ben je gek man," barstte hij uit en smeet de deur toe. Dooh onmiddellijk belde ik weer, maar nu had ik mijn mantel afgeworpen en in plaats van de konijnerwellenmuts de mijter op het hoofd gezet. WEER kwam de jongen. Met een kreet van verrassing begroette hij mij. Hij maakte een eerbiedige buiging en keek ondertussen tersluiks met begerige blokken naar miin manden aan weerszij. „Komt u binnen heer Sinterklaas", zei hij met zijn vriendelijkste stem. Op het horen van deze naam holde de hele fa milie naar de deur en de vader nodigde mij met wellevend gebaar uit om aan het. feest deel te nemen. Doch ook hij kceke tersluiks naar miin manden. Ik begreep maar al te goed deze ge voelens. Ik bleef buiten de drempel staan, pakte uit mijn linker mand een stevige roe en bood. tot ontsteltenis van de hele familie deze de vader aan- „Het is een cadeautje van die arme man met negotie, die .jullie daarstraks zo hartelijk aan de goedheiligheid van deze dag hebt herinnerd" zei ik. En treurig gestemd vervolgde ik mijn weg." LvV ervaring is al even droevig als de mijne" nam nu de Kerstman het woord. „Ook ik wilde eens ge tuige zijn van het feest, dat ze te mij ner ere vieren. Ik kwam langs een huis, waaruit mooie liederen weerklonken. Ik lu'sterde naar wat werd gezongen. Het was over een arm kind. dat in een on herbergzame stal moest overnachten, in de koude winter, omdat er voor -hem geen plaats was onder de mensen. Aan de stemmen hoorde ik. hoezeer dit aan doenlijke verhaal groot en klein in die kamer ontroerde. Maarterwijl ik door het venster loerde, gaderde een kouwelijke vrouw. Ik had ze reeds waargenomen, huis aan huis aanbellendei En nu was deze wo ning aan de beurt. Voordat ze aanbelde, kwam de vrouw naast mii staan om mee van het schouwspel te genieten, dat de kw'stig versierde kerstboom en de met geschenken overladen tafel daaronder aanboden. „Dat ziet er goed uit" voegde zü mij toe. En toen belde zij aan. Ik luisterde het gesprek af. dat zij bij de deur voerde met de huisvrouw, die open deed. Met een lief stemmetje hoor- Er zitten tal van geweldig diep zinnige problemen vast aan Sint Nikolaas. We kunnen deze heilige uit de streng historische gezichts hoek trachten te beschouwen; misschien zullen we dan moeten er varen, dat we van deze legendari sche bisschop van Myra niet eens zo heel veel onomstotelijk zeker weten. We kunnen onze aandacht schen ken aan het zeer merkwaardige verschijnsel, dat de viering van de naamdag van een heilige der Rooms-Katholieke kerk juist in 'n land als Nederland, met zijn over wegend niet-Roomse bevolking, ook en niet het minst onder dót deel der bevolking tot een groot feest wordt gemaakt. We kunnen hele verhandelingen misschien zelfs wel boekdelen schrij ven over de vraag, of de lichtelijk legendarische schone schijn in deze nuchtere eeuw al dan niet verdient in stand gehouden te worden: of dat nuttig, nodig, wenselijk, eer biedwaardig, afkeurenswaard en wat niet al zou wezen. Misschien zouden we zelfs een enquête kunnen houden over deze vragen onder al de Nederlanders van alderhande geloof en politieke richting. Wie weet hoe belangwekkend dat zou kunnen zijn. Maar: doet U "het alstublieft toch niet! Want: wat doet dat er heel eigenlijk toch allemaal toe? Laten we nu eens, juist om de poëzie te redden, doodnuchter de zaak bekijken. En ons dan simpeltjes stellen op de bodem der werkelijkheid, van dewelke we ons immers toch slechts tijdelijk vermogen te verheffen, om er immer tot terug te keren? Wel nu dan: wij vinden het Sinterklaas feest in ons goede vaderland als een vaste traditie die leeft, flink, gezond, fris, vrolijk leeft. Zij is niet star en niet gebonden wij mogen haar verstaan, verklaren en toepas sen zoals we willen. En doen aldus. De hoofdzakelijke drijfveren, die deze traditie springlevend houden, zijn twee echt menselijke eigen schappen: de ene een tikje ondeu gend, de andere zo aan de warme hartebronnen ontspringend. Ik be doel: de lust tot verrassen, mis schien even goedmoedig plagen daarbij, en goedgeefse gulheid, het verwerven der grotere zaligheid van het geven tegenover de toch óók niet te verwaarlozen kleinere van het ontvangen I Ziet, dat is voor ons Sinterklaas: onschuldige pret, overhuifd door warm-menselijke liefde tot hen, die ons het naast en het allernaast zijn. Is dat niet meer dan voldoende, en méér dan alle diepzinnige pro blemen tezamen? (Uit het Leidsch Dagblad van 5 December 1936). de ik deze zeggen: „Stellig, een goed doel 2»'n collecte voor verwaarloosde kinderen, maar u moet bégriipen, dat wij er niet aan kunnen meedoen. Wer kelijk. het spijt mij. maar we hebben al zoveel onkosten gehad met het feest- Sinterklaas, en nu weer Kerstmis. Heus, lillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllll Sinterklaas als oproerkraaier VAN ZIJN RANG VERVALLEN VERKLAARD. Tot de weinig gelukkige geschie denissen van de heilige Sint be hoort ongetwijfeld het volgende voorval, waarbij men hem voor „oproerkraaier" uitschold. Men schreef het jaar 1782; in die dagen stonden de hoofden der Hagenaars zeer „dwars". De poli tiek had hun geheel op hol ge bracht, en de Patriotten speelden geducht de baas. Dit laatste was een doorn in het oog van enige Prinsgezinden, die de vrolijkheid van de Sinterklaasavond te baat namen, zich met Oranje versier den en zo hard ze konden „Oranje Boven" riepen. De Patriotten noemden dit optreden een „vrese lijk rumoer, dat door Sinterklaas was aangestookt". Zij verklaarden hem van zijn rapg vervallen en zetten enige Prinsgezinden uit de stad. Sindsdien heet deze gebeur tenis de „beruchte Haagse Sinter klaas". (Uit het Leidsoh Dagblad van 5 December 1936). IllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllII het kan er niet af." De vrouw met de lijst haalde verdriet'g de schouders op, en belde aan de volgende deur nL K hoop, dat ze daar meer succes heeft gehad", viel nu Sylvester in. „Want er zijn tooh ook tal van be tere mensen. Dat kan miin ervaring be vestigen. Ook ik heb mij incognito on der de mensen begeven. Evenals Sinter klaas maakte ik de indruk van een ha veloos oud man. Het was een eenvoudig woninkje, waar ik die avond beschut ting tegen een bittere hagelbui zocht. Een zorgelijk moedertje deed open. „Kom binnen, oude man," zei ze vriendelijk, voordat ik nog iets had ge vraagd. „Dit is geen weer voor iemand als u om buiten te staan". Ze 'nodigde mij bij de haard, waaromheen het ge zin bijeen zat. Men keek naar de allengs naar het. middernachtelijk uur voortglij dende wijzers der klok. en kortte zich de tijd met het zingen en voorlezen en men bood mij een kop chocolade aan en allerlei smullerijtjes. De kinderen noem den mii „opa", de jongste kroop bij mü op schoot en trok nieuwsgierig aan mijn baard, „U bent Sinterklaas", riep hy eens klaps uit. „Of de Kerstman. O, moeder, dan krijgen we presentjes uit die zak". Nu werd ik werkelijk even wantrou wend. Zouden ze mij hier ingehaald hebben in de hoop een milde gever in huis te hebben gekregen? .Foei jongen," vermaande de moeder. Het is een gewone oude,man, die op Oudejaarsavond geen thuis heeft. Hij mag hier blijven slapen, hè jongens? We hebben wel niet veel ruimte, maar dan kruipen jullie maar bij elkaar en dan kan onze gast op Willem's kamertje lo geren, niet?" Een verhaal voor volwassenen Door P. H„ DE WIT DOOR het zijvenster van de auto, waarmede Sinterklaas door de woelige, roezemoezige stad snorde, zag hü plotseling een lichtreclame, die uit en aan flapte en daardoor de bijzondere aandacht trok. In vurige ro de letters las hij het woord „Bar". Hieromheen draaiden in razende vaart groene cirkels. De Sint voelde zich onrustig na een drukke dag. Zijn arme hersenen waren gepijnigd door vele klachten van vaders en moeders, die niet tevreden waren over de gedragingen van de jeugd. Er moest iets ge daan worden. Degene die iets moest doen was Sinterklaas, die er juist zo weinig voor voelde om steeds maar weer te vermanen en dreigementen uit te spreken, waarna ten slotte toch het verbeide suikergoed komt. als een zoethoudertje op de boze woorden. Neen. hil voelde er niets meer voor om Sinterklaas te zijn. Het liefst zou hij alles hebben afgelegd om als gewoon mens zijn weg te voet te gaan vervol gen. Nog vele adressen had hy op zün lijstje staan. Er viel nog heel wat af te rijden. Zijn onrust was zo groot, oat hy de chauffeur opdracht had gegeven het tempo te vertragen. Mocht een Sinter klaas ook niet eens een keer zich zelf zijn? Was het dan werkelijk zo'n pret elk half uur te' horen, dat ginds een stoomboot aankwam en op een andere nlaats de maan door de bomen scheen? Was het dan zo'n voldoening om lieve kindertjes naar je handen te zien kij ken of er geen geschenken uitkwamen/ Of stoute kindertjes, onder de invloed van Zwarte Piet beloften te horen doen van braafheid in het komende jaar. be loften die toch niet worden nagekomen, omdat de meeste slechterikken toch on verbeterlijk zijn. Juist zulke knapen kon Ihij .niet uitstaan, die goeie Eéndags- SintT Ze geloofden toch niet meer aan Sinterklaas en deden maar alsof, die kleinè bedriegers. Rust wilde hü heb ben, rust, juist op deze overladen dag. Zün handen roken naar pepernoten van het strooien. Als hij er mede door zijn baard streek had hij telkens het gevoel of hii niezen moest, maar het kwam niet, ook al omdat hii niet durf de uit vrees zün mooie grijze snor te verliezen die wel een beetje wiebelend onder zijn neus was geplakt. Bovendien kon hij niet bü zün zakdoek. Die zat te diep verscholen in zijn broekzak. Hij kon tooh moeilijk ziin soutane en tabberd oplichten om dit onmisbare attribuut bij verkoudheden op te scharrelen en daar mede het laatste glimpje van illusie •verstoren. Ja, dat was allemaal zeer afmattend. Buitenden had hü kiespün van het laatste suikertje, dat hü tussen baard en snor in zijn mond gesmokkeld had, zonder dat Zwarte Piet het had gezien. Hij was voor decorum. Als Piet zo iets in de gaten kreeg, zou hü met ^poernoten ook zün waardigheid te grabbel hebben gegooid. Buitendien hoe veel zou er dan in de zak van Piet te recht gekomen zün. Een laffe smaak had Sinterklaas in zijn mond. Hij verlangde naar Iets sterks en pittigs. Ontelbare kopjes koffie en stukken boterletter waren hem aange boden. Dat had hem zo vol als mud ge maakt. Tot hier zat het hem. Maar het g ng tooh niet aan om al die vaders en moeders te zeggen: Barst ihet je boter letter, stik met je koffie. Ik zou nu ook wel eens wat anders believen. Geef mij maar een borrel. Want dan kon hü er zeker van zün, dat hij volgend jaar niet meer mocht komen rijden. Enhij was voor de corum. Trouwens er was veel concur rentie op het gebied van Sinterklazen, om maar niet te spreken van het Kerst mamietje, de Paashaas en de boeman, die het gehele jaar door kon opereren. Dat kon niet en dat mooht niet. Het meeste hinderde hem dat naar de handen küken. Hierin had hü bittere ervaringen opgedaan, Was er nog eer bied? Eerbied voor ouden van dagen. Neen dat was er in 't geheel niet. Ja- voor hem Sinterklaas wel. maar dat kwam omdat er cadeautjes en Zwarte Pieten waren. Zwarte Piet! Was hü maar Zwarte Piet geweest. Die had een beter bestaan Die had in de oorlogstijd ook al goede zaken gedaan. Die kon des noods dat roerige goedje een rammeling geven, terwül, hij Sinterklaas, maar lieve woordjes moest brabbelen. Neen, tevreden was Sinterklaas allerminst. Was het wonder, dat dat suggestieve woord .3ar", die vlammen aan de wand vonkten in het gemoed van de man. die geen rust kon krijgen. „Stop!" zei hij tegen de ohauffeur. En deze reeds gewoon op alle mogelijke en onmogelüke plaatsen halt te houden liet voor de zoveelste keer ziin vehikel knar send stilstaan. „Ik wil er eens uit", zei de Sint, „blüf jij maar even bü de spullen, je hoeft er niet by te zijn, zorg maar dat er niets wordt gegapt. Neen, gegeven wordt hier niets. Hier neem ik nou eens wat en Zwarte Pieten zullen daar ook wel zijn". Terwijl de Sint uitstapte, ontstond er al een oploopje. Hü stootte zijn hoofd tegen de rand van het dak van de wa gen, wat geen gezicht was, want zün mijter kwam scheef op zün hoofd te staan. „Ha, die Sinterklaas", riep een voor- büfietsende slagersjongen, en een voorbijganger die stil bleef staan, zei: „Dat is geen gezicht". Met beide han den pakte de Sint zün mijter vast en drukte hem stevig op zijn hoofd, ter wül hü mompelde: „Zo de mijter!" De voorbijganger dacht, dat er een lelijk woord tegen hem werd gezegd en wilde zyn jasje al uittrekken. Een kwa jongen begon te zingen: .Binterklaas, die ouwe vent". Het was een jongen, die al vroeg wijs was en niet mser ge loofde in Sinterklaas, wat niet zo vreemd is in deze verlichte tijd. Met gezwinde pas, gezwinder dan men van zulk een oude man met stramme leden verwacht zou hebben, zwaaide de Sint de bar binnen. Hij werd verwel komd door een goud-gegallonneerde portier ,die plotseling actief begon te worden en hoewel hij de kinderschoe nen al een halve eeuw ontwassen was, nu plotseling wel aan Sinterklaas ge loofde. Dat kwam omdat hü meende, dat de baas van het zaakje op origi nele wüze aan het personeel een Sint Nicolaas-gratificatie deed toekomen Na de ontgoocheling, die al spoedig kwam, want de Sint greep helemaal niet in de binnenzak van zijn tabberd, was er aanleiding om hem als een doodgewone klant, dus onhebbeiyk te behandelen. „Garderobe verplicht, mijnheer" bit ste hü. Dat münheer was wel hatelijk tegen een eminentie. Hij griste de staf uit Sint zyn hand, waardoor deze plot seling steun in de wereld verloor, hü nam de tabberd af, en eiste de müter op, om deze op een plankje in de gar derobe te leggen. Zo vlug ging alles in zijn werk, dat de pruik van de Sint in de mijter Weef hangen. Dat kwam doordat hü bü het uitstappen de mü ter te vast op zün hoofd had gedrukt. Nu was er niets meer aan te doen. Nog even aarzelde de Sint. Decorum, decorum. Dan dacht hij weer aan kof fie met boterletter en besloot toch zo de bar maar in te gaan, al voelde hy zich wel wat naakt. In de bar speelde een pianist, om de bezoekers wat te vervelen Sinterklaas kapoentje en andere liedjes, die mo menteel erg in zwang zyn. „Ha ha ha, hóhó" zette hü juist in toen de oude binnenkwam, een muzikale schaterlach, die door alle bezoekers werd overge nomen. Daarna bleven zijn handen op de toetsen liggen, Hy was werkelijk ver baasd. De Sint werd boos en dreigde met Zwarte Piet, die nog in de auto zat. „Als het maar niet Veenhuizen is" werd hem hierop gevraagd, „want dan duurt het nog even". De barkeeper vroeg beleefd wat de Sint gebruiken zou. „Alles als het maar geen koffie met; boterletter is. Tien oude klare tegelyk werden hem toegeschre ven, want iedereen gaf een rondje „Er zit een haar aan dat glas", merk te de Sint met ergernis op, „Dat is sisal", zei de barkeeper. „Ik drink alleen Bols, meende de Sint „dat is puur". „Sisal is van uw baard" kreeg hy' weer ten antwoord. „Myn baard is echt", verweerde hy zich weer. „Zoals u zelf echt bent zeker", trei terde de mixer. „Waar zyn je cadeau tjes, waar is je tabberd, waar is je staf? „Jullie denkt alleen maar aan ca deautjes", mompelde hü voor zich uit, „alleen maar aan cadeautjes" en keek naai- de spiegel achter de tapkast. Toen schrok hü. want hij zag zichzelf. En nog eens keek hij lang en nadrukkelük en weer zag hy zichzelf. Het was een confrontatie met zyn eigen ik! Hü, die de kindertjes zoet moest houden, de mensen het goede voor moest houden, zag zich daar zitten, kaal, een surro gaat, zoals alles wat niet echt is een surrogaat is. Als hy een echte waarach tige Sint zou zijn geweest zou men niet om hem gelachen hebben. Dan zou hü met eerbied behandeld zün, zonder tab berd, zonder staf, zonder müter. En ds mensen waren nog slechter dan hü dacht. Geschenken moest hü hebben. Dachten zü niet allen en alleen aan geschenken? Als hü geschenken had gehad, ja, dan zou er' ook eerbied zün geweest. Hoe anders zouden ze hem hier behandeld hebben. Want tegenover schenkers be toont men altijd eérbled. Ook al omdat hij, die iets te schenken heeft, eerbied verwacht van hem, die wat ontvangen moet. Sinterklaas keek in de spiegel. HJj zag zichzelf en de wereld. En met één handzwaai veegde hij de glaasjes weg. Hy was bitter teleurgesteld. „Zo zijn de mensen", merkte hü wijs gerig op. „Je moet nog betalen", riep de bar keeper en holde hem na. „Ook dat nog", antwoordde de Sint. Maar zijn portemonnaie zat nog onder zijn zakdoek in zyn broekzak en daar kon hij nog steeds niet toy. „Houd maar tegoed tot volgend jaar, dan kom ik misschien wel niet meer", stelde Sint voor, maar daar kon de barkeeper geen genoegen mee nemen. Hy besloot daarom de staf in pand te nemen, wat een grote tegenvaller was, daar deze niet van goud, doch van verguld hout was. „De wereld is slecht, Piet" zuchtte de Sint nog eens, toen hü weer in zün auto zat. „Hoe kan een mens dat op één dag veranderen. Laten wy het dan toch maar weer bü de kinderen probe ren. Misschien lukt dit nog wel. Want die geloven dan tooh nog altyd en al tijd weer aan Sinterklaas. En al is het dan alleen maar in December, laten wü dan tevreden zijn. „En aan Zwarte Piet", beaamde Piet. „Want als ik er niet was, zouden ze dan heus aan u geloven?" „Niet zo opscheppen, jongeman. Wie het geloof aan de Sint veriiest is met Zwarte Piet niet gebaat!" Volgend adres chauffeur! Daar stond de deur al open. Sinter klaas was te laat. „Maar u hebt het zo druk", werd by voorbaat al als excuus aanvaard. „Sinterklaas goedheilig man",' klon ken de liedjes uit de kindaakelen. En bodP Sinterklaas kuchte en bodP In zyn ooghoek zat een traan. „U hebt geen staf, Sinterklaas" hoor de hij een piepstem* „maar toch bent u een echte Sinterklaas, want u hebt zo'n lieve stem en u bent zo vriende lijk. „Ja, dat ben ik," beaamde Sint. En hij begreep door de woorden uit de kindermond, dat een echte Sinterklaas, geen Sinterklaas was met mooie kleren aan, en geen Sinterklaas met geschen ken. Een echte Sinterklaas, dat was hij dan toch! Hy peinsde diep na, over de wereld, over de mensen en de kinde ren. En nogmaals zag hy zichzelve in de spiegel. Het was 'n andere Sinter klaas. Het was de Sinterklaas, die in zyn hart zat. Betrekkelijk weinig beeldende kunstenaars' hebben het Sinterklaasfeest als onderwerp van hun werk gekozen. Jan Steen echter wüdde er een van zün mooiste schilderilen aan. dat dan ook bekend werd als „De Sint Nicolaas- avond". Het schilderij hangt in het Rijksmuseum te Amsterdam. Het is onlangs gerestaureerd en praalt nu weer in zyn oude kleurenpracht. HET was inmiddels vijf minuten voor twaalf geworden. „Helaas mevrouw," antwoordde ik, „ik kan van uw goedheid geen gebruik maken. Spoedig moet ik vertrekken. En de kinderen moet ik teleurstellen. Want ik heb in die zak niets dan wat goede oude herinne ringen. Ik ben Sinterklaas niet en ook niet de Kerstman, ik benSylvester. .Gods zegen met u dan, want werke lijk, dan wordt het uw tijd". zei de moeder greep inün hand. Kort was uw bezoek maar u was welkom. Graag hadden wij u als gast gehouden, maar wij begrijpenÉén verzoek. Sint Syl vester. voordat u ons verlaat. U kunt ons zoveel meer zoveel mooiers geven dan Sinterklaas en de Kerstman samen, geef ons wat van die goede oude her inneringen. die bij ons blüven nadat u ons verlaat.. Ik was, aldus besloot Sylvester zün verhaal, zó onder de indruk van deze belangloze gastvrijheid, dat ik haar mün hele zak met herinneringen schonk en deze schat achter liet. toen ik bü het slaan van twaalf spoorloos verdween." Er was eens een poesje, dat heel, héél erg graag van Sinterklaas een muisje wilde hebben. Sinterklaas vond dat eigeniyk niet een aar dige wens, maar omdat het een erg lief poesje was, en omdat poesjes nu eenmaal van nature op muizen jagen ja, er zelfs door de mensen toe worden aangezet wilde de Sint het beestje niet teleur stellen. Hü vertelde poes, dat zij een muisje zou krügen, als ze ten minste héél lief ging slapen, en niet op andere muisjes zou jagen dan dat éne muisje, dat de Sint haar zou geven. Sinterklaas had ook een verlanglystje gekegen van een klein muisje, waarop als enige en liefste wens stond, één nacht door de kamer te mogen lopen zónder weggejaagd te worden door de poes. Het muisje zei daarbü niet, dat het een groot stuk kaas wist te liggen in de kamer, waar poes altüd sliep met één oog een beetje open om zelfs dromend nog naar muizen uit te küken. Ook déze wens vond Sinterklaas goedals het muisje erg zoet zou zün en niet van de kazen van de mensen eten zou. Die nacht was het heel stil in de kamer. Poes lag te slapenhet ene oog tóch een beetje open. Het muisje sloop de kaftter binnen, naar de kast, en sleepte een groot stuk kaas wegonder het bed van de poes, omdat dat ene half open oog glinsterde in de duisternis. Onder bed was dat niet te zien. Het muisje vertrouwde de belofte van de Sint niet erg, misschien ook ornaat het niet een hele maal rein geweten had. Het muisje at zo veel en zo gulzig van de kaas, dat het in slaap viel, naast het allerlaatste afgeknabbelde stukje. Een grappig laatste stukje was dat, nèt de vorm van een klein muisje. In de vroege ochtend kwamen de kinderen van boven, om te zien wat voor heeriykheden er in hun schoentje lagen. Daar schrok het muisje van wakker, ook al dribbelden de blote voetjes nog zo stil over het kleed, omdat het nog zo vroeg was. Het muisje rende weg, zonder om het laatste grappige stukje kaas te denken. Het poesje, wetend door de fluisterende kinderstemmetjes dat het ochtend was, sprong uit de dekens. Het had in de nacht het muisje onder bed horen kruipen en ging er dadeiyk zoeken, denkende dat het ziJm Sinterklaasgeschenk was. En het vond. het muisje van kaas, dat eigeniyk veel en veel lekkerder was dan een écht muisje. De mensen ontdekten dat er tóch muizen in de kamer ge weest waren, en zü i »rg .en de kazen voortaan beter op. Zü begrepen ook, dat het poesje eigenlük geeneens zo heel veel van gewone muisjes hield,, en veel meer van kaas, zodat zü het voortaan zoveel kaas gaven, dat het helemaal niet meer naar muisjes omkeek. Het muisje kon nu altijd zonder angst door de kamer lopen. De Sint had nog meer gegeven, dan het ge vraagd had! Maar het was nu lang zo heerlijk niet meer, als het muisje vroeger had gedacht. Nergens waren nog ka zen te vinden. Maar ja, het muisje was dan ook wel een beetje stout geweest, geweest, door die éne nacht tóch van de kaas te eten....

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1948 | | pagina 11