Wederopbouw zal ons niet
geschonken worden
800 gevallen van „zwart" bouwen in 1946
1946?
Wat wij nodig hebben
Oplossing van
duurt een
de woningnood
kwarteeuw!
Waarom mislukte het bouwplan
Niet de materiaal- maar de arbeidspositie
bepalend voor het slagen
Door de heer L. Neher,
Minister van Wederopbouw
en Volkshuisvesting.
Het is alleszins nuttig thans, nu ons
vaderland bijna twee jaren bevrijd is,
een summier overzicht te geven van
hetgeen in deze twee jaren op het
gebied van het materiële herstel is
verricht.
treinverkeer; talloze bruggen vernield,
onze havens zwaar geteisterd, onze
koopvaardijvloot gedecimeerd, duizen
den binnenschepen tot zinken gebracht.
Wh waren afgesneden van ons rijksge
bied in het verre Oosten, onze wel
vaartsbronnen waren drooggelegd.
Minister L. Neher.
Niet om ons zelf, als volk, op de
schouders te kloppen en te zeggen, dat
wh het zo goed hebben -gedaan. Daar
voor zhn wh te vaak te kort geschoten
en te zwak gebleken. Maar wel is het
vastleggen van het geheel der feiten
wenselijk, omdat wh dikwijls de neiging
hebben te veel te zien naar die punten,
waarop wh nog faalden en te weinig oog
hebben voor die daden, welke als groot
se prestaties in de annalen van onze
na-oorlogse herstelarbeld geboekstaafd
zouden mogen worden. Indien dit werd
nagelaten, zouden wh heel erg tekort
doen aan de waardering van d toewij
ding en de energie van de tallozen, die
aan deze wederopbouwarbeid hebben
gewerkt, hetzij geestelijk, hetzij met de
kracht hunner handen.
Om een billijk oordeel te vormen over
de -materiële wederopbouw van Neder
land, is het nodig zich opnieuw het
rampzalige beeld voor ogen te halen dat
Nederland die gelukkige dag der be
vrijding in Mei 1945 bood. Een groot
deel der bevolking aan dc rand der
lichamelijke uitputting: onze industrie
beroofd van machines en grondstoffen;
één tiende deel van onze cultuurgrond
onder water; tienduizenden huizen en
bedrijfsgebouwen verwoest of bescha
digd; het verkeersapparaat volkomen
ontwricht, zonder wegverkeer, zonder
Wö moesten in 1945 het herstel begin
nen als het ware met onze blote han
den, met verzwakte lichaamskracht
cn bijna zonder materieel en zonder
materiaal. Wie zich dit beeld nog voor
de geest weet te halen en voldoende
fantasie bezit om begrip te hebben
voor de tienduizenden moeilijkheden
waarvoor wij stonden, zal, indien hij
thans in Nederland rondziet, moeten
oordelen, dat er veel, ja zelfs heel
veel is gedaan.
Te weinig? Ongetwijfeld. Gemaakte
fouten? Wh' erkennen ze. Maar wie, re
kening houdende met het opgeroepen
herinneringsbeeld, het verwijt zou willen
maken, dat er in Nederland niet of on
voldoende zou zijn gewerkt, die vindt
de feiten tegenover zich.
De inundaties zijn alle ongedaan ge
maakt en de drooggemaakte gronden
leveren weer oogst; de havens zijn in
zoverre hersteld, dat wh gaarne zouden
zien, dat de reeds weer beschikbare
outillage en faciliteiten volledig zouden
worden gebruikt en er dus meer sche
pen met meer goederen zouden in- en
uitvaren; de treinen rijden in steeds
groter aantal, de K.LM, vliegt naar de
verste delen der wereld; herstelde brug
gen spannen zich weer over /tie rivieren
en op die rivieren varen duizenden
schepen; industriële gebouwen zyn her
steld, 300,000 licht beschadigde wonin
gen weer bewoonbaar gemaakt, 13,000
noodwoningen en noodboerderijen ge
bouwd, nieuwe huizen zhn in aanbouw
en enige duizenden zhn gereed. Dat al
les is geschied door een volk, dat zwaar
geslagen was, in een land, dat door oor
log en bezetting diep verarmd is.
Bh het vele dat gedaan is, is de wo
ningbouw achtergebleven. Dat is op
zichzelf niet zo verwonderlijk, omdat de
toekomst van ons land vóór alles een
hersteld verkeers-apparaat en een
nieuwe cultivering van onze bodem
eiste. Dat werk is dikwijls gesohied met
materialen, die aan de woningbouw
werden onttrokken. Dat was hard, maar
in de gegeven omstandigheden onver
mij delijk.
Maar de regering heeft bepaald, dat
thans de woningbouw voorrang moet
hebben en dat de beschikbaar komen
de materialen in de eerste plaats
voor uitbreiding onzer huisvesting
dienen te worden gebruikt.
De woning is in Nederland gelukkig
meer dan een schuilgelegenheid. Het
is het omhulsel waarbinnen het gezin
leeft, waarin zich het gezinsleven kan
ontwikkelen. Slechte woningtoestanden, I
samenwoningen zonder tal, verstikken
dit gezinsleden, dat de basis en de
kracht is van ons volksbestaan.
Wh hebben in de maanden, die achter
ons liggen, veel gedaan. Wij zullen in
de tijd, die voor ons ligt, méér moeten
doen, veel meer. Maar wh moeten daar
bij begrip hebben voor de feitelijke om
standigheden, die grenzen stellen aan
onze werkmogelhkheid. Wij zullen klaar
en duidelijk moeten beseffen, dat wij
leven ln een land, dat een zware tol aan
de oorlog heeft betaald en dat door en
door arm Is geworden. Een tijd, die van
alle Nederlanders eist: soberheid, vol
harding en bereidheid om eigen belang
ondergesohikt te maken aan het alge
mene volksbelang. Wh zullen niet al te
veel moeten vertrouwen op hulp uit het
buitenland wh zullen vóór alles onze
hoop moeten stellen op de eigen werkr
kracht, op eigen ononderbroken harde
arbeid.
Hetgeen wij voor onze wederopbouw
nodig hebben, zal ons niet geschonken
worden. Wh zullen het met onze hoof
den cn handen maar ook met ster
ke harten, moeten verdienen.
De Minister van Wederopbouw
en Volkshuisvesting.
Onderhoud
met ir. Kraayvanger.
(Van een speciale verslaggever)
ER IS AL ENIGE
VERBETERING.
Ir. Kraayvanger Is één van de wei
nigen, wiens rede in dc Eerste Kamer
bij de behandeling van de begroting
voor wederopbouw aan het debat kiem
en richting gaf.
Hij leidt met zh'n broer en groot ar-
chitectenbedrijf, was wethouder voor
deze zaken van Rotterdam en komt in
de raad van die gemeente, zowel als in
de Kamer voortdurend met kracht en
gezag voor de bouwbelangen op. Ter
wijl hij constateert dat er te veel opti
misme heerste waaikt hy er daarbij
angstvallig voon het optimisme te scha
den en beijvert hij zich de wil tot op
bouwen te stimuleren.
Of er veel gebouwd zal worden dit jaar,
weet ook hh natuurlijk niet. Dat hangt
van te veel factoren af. De eerste maan
den'van dit jaar gingen door de weers
omstandigheden geheel verloren en de
materiaal-positie hangt van het buiten
land af: van wat men ons kan en wil
leveren, van het prijspeil daarginds (en
dat sthgt voortdurend) en van onze de
viezenvoorraad! Enige verbetering in de
opbouw ziet hh echter wel. Hh steunt te
dien aanzien dan op het beter geworden
inzicht in de toestand, de voortschrij
ding der plannen en de betere organi
satie door het inschakelen van de ge
meenten. De te grote centralisatie en de
papierlawines zullen verminderen.
O
HET NOODZAKELIJKE
GAAT VOOR.
Gaat het noodzakelijke voor?
Zeker: dat zijn de w mingen en
de deviezen-opbrengende industrie.
Er werden wel eens minder nuttige ob
jecten uitgevoerd, doch daartegen
rezen zulke protesten, dat men daar
van spoedig is teruggekeerd. En het
z.g. „zwarte" bouwen heeft niet de om
vang, welke door sommigen wordt ver
ondersteld. Door de betere organisatie
zal dit trouwens afnemen.
Ziet U mogelijkheden van nationale
voorziening uit het voormalig vijande
lijke gebied?
Niet aan arbeidskrachten. Het lijkt
natuurlijk aanlokkelijk om de lieden, die
hier de verwoestingen hebben aange
richt, ook weer de boel te laten herstel
len en opbouwen, maar voor onze eigen
arbeidskrachten, omwille van onze so
ciale en economische structuur, zou dat
funest zhn. Wel zou de voormalige vij
and ons materiaal kunnen leveren, ge
lijk thans reeds hout in Duitsland wordt
gekapt. Ik denk aan natuursteen, ijzer,
enz. Op dit gebied kunnen onze diplo
maten nog heel veel goed werk doen. De
arbeidsintensiviteit moet daarbij op alle
gebied omhoog worden gebracht. Bij het
bouwen hangt élles te veel aan het niet
beschikbare materiaal. Daarnevens zou
den de arbeiders meer geneigdheid kun
nen tonen om daar te gaan werken waar
zij het meest nodig zhn.
WONINGVERDELING
PER WIJK.
En de woningverdeling; konden wh
daarmee niet eerder begonnen zhn?
Ja, dat is 'n moeilijk probleem. Het
samenwonen is óók niet alles. Velen
leven liever in 'ee.n beschadigd huis, of
zelfs minder, dan bh anderen in. Intus
sen eist de billijkheid, dat de woon
ruimte verdeeld wordt. Wij hadden in
Rotterdam allang een goede regeling ter
zake. De woningen èn de mensen hebben
we verdeeld in drieklassen; a. b en c Op
bepaalde thden worden door het lot stra
ten aangewezeh, waarvan de woningen
op de ruimte worden gekeurd en het aan
tal personen word»- vastgesteld, dat daar
ondergebracht kan worden. Eveneens
door het lot worden dan de personen
van de overeenkomstige klasse aangewe
zen, die een onderdak behoeven. Deze
krijgen dan woonruimte toegewezen. De
klassenindeling is wel globaal, maar
werkt uitstekend. Men kan nu eenmaal
niet iedereen in elke woning onderbren
gen. En het lot voorkomt bevoorrechting.
Alle verklikkerij ls daarmede ook van de
baan
HYGIËNISCHE VER
BETERINGEN.
Vindt u de huidige tijd niet bijzon
der geschikt om hygiënische en andere
verbeteringen in de woningbouw door te
voeren?
Inderdaad. Wh bouwen in Rotter
dam geen woning zonder douche-cel,,
hetgeen helaas geen landelijke eis is.
Van luxe kan natuurlijk geen sprake
zijn. Er moet soberheid worden betracht.
Aan alles wat blijvend is aan ruimte,
aan gevels, wordt niet getornd. Electrl-
sche geysers brengen wh niet aan, echter
wel weer de leiding, waaraan men t.z.t.
zo'n toestel kan aansluiten.
Hoe lang kan het duren voordat wij
„bij" zh'n met de woningnood?
25 of 30 Jaar. Ja, de optimistische
schattingen van kort na de oorlog, die
spraken van een jaar of tien moet men
maar geheel uit het hoofd zetten. We
komen er absoluut bovenop, maar dat
zal wel een kwarteeuw duren.
ONDEUGDELIJKE PRIJS
REGELING.
Nog tal van problemen mochten wh
met ir. Kraayvanger bespreken, Eén cr
van is de prijsregeling, die niet deugt.
Voor betonijzer b.v. mag bh een hoe
veelheid van 40 ton of minder een ho
gere prijs berekend worden dan bh gro
tere leveringen. Een partij van 500 ten
gaat dan ook onherroepelijk ln 12 par
tijtjes van 40 ton de deur alt!
Intussen moeten wh begrip hebben
voor de vele moeilijkheden. De wil om
op te bouwen mag door de critiek niet
verlamd worden. Wij zullen er bést
komen
Het toezicht wordt nu
verscherpt.
(Van een eigen verslaggever).
Het euvel van het „zwarte" bouwen ls
één van de grote ergernissen van deze
tijd. Wel is waar is het aantal overtre
dingen minder talrijk dan men over het
algemeen blijkbaar meent, maar de
speciale voor dit doel ingestelde „Op
sporingsdienst" van het College van
Algemene Commissarissen voor de We
deropbouw moet toch voort-durend ac
tief zhn. Zhn taak betreft zowel de
contróle op de bouwvergunning als op
het te verwerken materiaal.
Bouwvergunningen worden door het
Rijk verstrekt. Dit geldt zowel nieuw
bouw als uitbreiding en herstel. De ge
meenten zh'n 'bevoegd om vergunning te
geven vctor projecten tot een waarde
van 500 gld. Alleen indien men een
bouwvergunning heeft, kan men mate-
riaaltoewijzing krijgen. De vergunningen
worden slechts verstrekt, indien het nut
en de noodzaak van het object in heb
kader van het algemene opbóuwplan
blijken; en in het algemeen zijn aan die
vergunning nog verschillende voorwaar
den en regels verbonden.
Wanneer de Opsporingsdienst nu een
werk of verbouwing ontdekt, waarvoor
geen Rijkskeuring kan worden getoond,
wordt proces-verbaal opgemaakt en de.
Justitie zal hebben uit te maken, of en
in hoeverre er van een strafbaar feit
sprake is. Is zulks het geval, dan kan
het College van Alg. Commissarissen
eventueel gelasten, dat het bouwsel
weder moet worden afgebroken. Zulke
beslissingen worden natuurlijk niet wil
lekeurig genomen: Woningen worden
niet gesloopt b.v. en het moet wel de
gelijk vaststaan, dat er niet alleen geen
vergunning aanwezig is, doch dat op
zettelijk het verbod werd ontdoken en
dat bewust zwart materiaal werd ge
bruikt. Een stap verder nog gaat het
enteigenen van het gebezigde materiaal;
doch dit komt sporadisch voor, Voor
volkshuisvesting, boerderijbouw enz.,
die onder aparte schema's vallen, wor
den ook afzonderlijke maatstaven aan
gelegd. Het komt ook wel voor, dat bij
whze van bestraffing het zwart ge
bouwde wordt gevorderd door de bur
gemeester, ten bate van grote gezinnen.
Ten slotte zal de meest-voorkomende
straf op het overtreden der gestelde
regels bh het bouwen zhn, dat de aan
nemer van verder werk'door de over
heid wordt uitgesloten. Hier treedt de
overheid dan eenvoudig op als op
drachtgeefster, zoals ieder particulier
ook zou doen. Indien de aannemer zich
niet aan het contract houdt, zal men
er niet aan denken, hem een volgende
keer weer te engageren. En daar de
Wederopbouw praktisch alle bouwbe-
drijvigheid uitmaakt, is zulk een uitslui
ting wel de zwaarste straf.
Het vorig jaar werden er ruim 800
gevallen van „zwart" bouwen gecon
stateerd. Dit jaar het is nog maar
kort, vanwege de vorstperiode
heeft men niet de indruk, dat er vaker
gezondigd wordt dan in 1946. Toch is,
naar wij vernemen, de Opsporings
dienst van plan voortaan scherper
toe te zien, daar het clandestien bou
wen veelal geschiedt met clandestien
materiaal! En onzo materiaal-positie
laat, naar bekend, geen verspil
ling toe.
WERKGELEGENHEID MOET
GEWAARBORGD ZIJN.
Op de gedenkdag van de stichting
van de Technische Hogeschool zijn door
de Senaat ere-doctoraten uitgereikt aan
vier prominente Nederlanders, vertegen
woordigende onze Ned. Waterstaat, on
ze Spoorwegen, onze Luchtvaart en ons
Mijnwezen; onderscheidingen, die zeker
mede hun motivering konden vinden
in wat sinds de bevrijding op deze ge
bieden in de zin van „Wederopbouw"
tot stand is gebracht. Men zou het kun
nen noemen: eredoctoraten van het
herstel, met by enkele ook reeds het
uitzicht op een vernieuwing.
Hoe anders staan de zaken by die
wederopbouw-problemen, die niet in en
kele jaren tot een duldelyk zichtbare
en tastbare oplossing kunnen worden
gebracht: het herstel en de vernieu
wing van een met onze industrie en
handelspotentie strokende plaats in de
wereld, van de grondslag dus voor het
werken van ons volk, en het herstel en
de vernieuwing van datgene, wat èn
voor het werken èn voor het levensgeluk
van dat volk nodig is. een goed en ge
zond wonen in een sfeer, waarin ge
zondheid naar lichaam en geest, dus
ook mogelijkheid tot ontwikkeling en
ontspanning, aanwezig is.
Het opnieuw scheppen van redelijke
woongelegenheid ls alleen mogeiyk en
de middelen daartoe zullen alleen op
gebracht kunnen worden, wanneer de
werkgelegenheid gewaarborgd is, d.w.z,
dat wy evenveel aandacht dienen te be
steden aan het bouwinitiatief, dat reële,
blijvende en voor onze volkswelvaart be
langrijke werkgelegenheid schept, als
aan het initiatief tot het bouwen van
woningen.
Voor een land met een zo dichte en
zo vitale, d.wjs. zo sterk toenemende
bevolking als het onze, moet in de mo
gelijkheid tot ontwikkeling en tot ge
zonde recreatie voor alle lagen van het
volk ten slotte één der voornaamste
bronnen liggen om de voor die grote
bevolking noodzakeiyke productie- en
levensstandaard te kunnen bereiken en
handhaven. Dit wil zeggen, dat wij het
bouwen van kerken, scholen, bibliothe
ken, leeszalen, schouwburgen en het
scheppen van recreatie-gelegenheden
niet straffeloos ver achter kunnen stel
len bij de woningvoorziening.
Zeer bewust heb ik, wanneer ik mij
verder beperk tot de eigenJykc volks
woningbouw, deze opmerkingen ge
maakt. Niet omdat ik niet de nood
toestand zou zien, waarin onze volks
huisvesting op het ogenblik verkeert
en nog enkele jaren zal blijven ver
keren, maar wèl omdat het probleem
van het wonen zo nauw verweven is
met dat van rken en van recreatie,
dat het eenzijdig stellen van het woon
probleem in alle opzichten funest voor
de toekomst van ons volk moet zijn.
DE HOOFDEN KOEL.
Maar zyn daar dan niet de feiten?
Zijn daar dan niet de onhoudbare wo
ningtoestanden in de door de oorlog
geteisterde gebieden en de euvelen van
samenwoning en gebrek aan woonmo-
gelijkheid in diezelfde gebieden en
vrijwel overal elders in den lande?
En is er dan niet een per jaar met
meer dan 100.000 zielen toenemende be.-
volking (over 1946 zelfs by na het dub
bele), die ons vraagt per jaar, behalve
een normale productie voor woning-ver
betering, behalve een productie voor
herstel van de oorlogsvernieling en van
oorlogsachterstand, nog eens 25 k 40.000
woningen per jaar te bouwen alleen om
de bevolkingstoename te kunnen opvan
gen?
En is er dan niet becijferd, dat wy
gedurende tenminste 10 jaren lang
tegenover een normalé vooroorlogse pro
ductie van gemiddeld 35 k 40.000 wonin
gen per jaar 70.000 woningen p, jaar
zoüden moeten bouwen om aan het
einde van die 10 jaren weer op peil te
zijn?
In een tweetal artikelen, speci
aal voor ons blad geschreven, geeft
prof. Ir. H. T. Zwiers zjjn mening
over de problemen van wederop
bouw en volkshuisvesting. Dat de
materiaalpositïe de oorzaak zou
zijn van de mislukking van het
bouwplan 1946 wordt door hem
uitvoerig bestreden en in 'n gedo
cumenteerd en belangwekkend be
toog zet hij uiteen, dat het wo-
ningbouw-program ook bij vol
doende materialen en bij een be
vredigende finantiële regeling niet
slagen zal, indien het niet geluk1
de arbeidspositie te verbeteren en
tevens een blijvende karakterver
andering van de bouwmethoden te
verwezenlijken.
En is het dam niet waar. dat het
bouwplan 1946 met zyn woningbouw
programma van slechts 10.000 woningen
grotendeels mislukt ls en dat onze ach
terstand dus met de dag toeneemt?
Inderdaad, dit alles is maar al te waar.
Maar het heeft geen zin van de daken
te schreeuwen, dat alles verkeerd is en
zich aan enkele incidentele gevallen van
onjuist detail-beleid vast te klampen,
om te betogen, dat voor de directe wo
ningvoorziening alle andere belangen
moeten wijken.
Het heeft wèl zin het hoofd koel te
houden, en ons te realiseren, hoe de za
ken er voor staan, en wat er gedaan
kén en moet worden.
EEN ONJUISTE OPVATTING.
Allereerst moeten wij ons afvragen,
waarom het in een aantal opzichten tot
nog toe blijkbaar verkeert ging en waar
om het bouwplan 1946 grotendeels mis
lukte.
Het is een communis opinio, dat het
bouwplan 1946 mislukte ten gevolge
van de materiaalpositïe. En er heerst,
hoewel iets minder algemeen verbreid
misschien bij zeer velen de stellige over
tuiging, dat de „bottleneck", dus het
productiebepalende criterium, voor de
volkshuisvesting in de materiaalposi
tie zou zyn gelegen.
Deze opvatting nu acht ik ten enen
male onjuist. Zo onjuist zelfs, dat ïk
van een in hoofdzaak op de materiaal-
positie als criterium gebaseerde poli
tiek voor de komende jaren een nog
volstrektere mislukking meen te mó
gen voorspellen.
Zeker, van de in het bouwplan 1946
voorziene, op destyds aannemelyke ver
wachtingen ten aanzien van productie
en leveringen gebaseerde materiaalbe
hoefte is op één belangryk punt. n.l. het
gezaagde naaldhout, de werkeiykheid
vèr onder de gerechtvaardigde verwach
tingen gebleven, maar ik meen niet ver
van de waarheid af te zyn, wanneer
ik hier de veronderstelling uitspreek,
dat voor de overige materialen de cy-
fers van het bouwplan volkomen reëel
zijn gebleken. Laten we aannemen
wat wel eveneens weinig bezyden de
waarheid zal blyken te zyn, dat de wer-
keiyke aan gezaagde naaldhout be
schikbare hoeveelheid over 1946 tussen
de 50 en 60% van de als benodigd ge
raamde hoeveelheid zal hebben gelegen,
dan kan. de zeer klemmende houtbe-
perkingsvoorschriften in aanmerking
nemende, dit niet de enige aanleiding
zijn geweest voor het mislukken van het
bouwplan 1946.
ER IS MEER NODIG DAN
BOUWMATERIAAL.
Laten wy het ons toch duldelyk voor
ogen stellen, dat er, om te kunnen bou
wen, mèèr nodig ls dan bouwmateriaal!
Wy hebben enerzyds nodig de kwan
titatieve waarden van materialen, ar
beidskrachten en productlemiddeleh èn
van geldmiddelen, en anderzijds de
kwalitatieve waarden van mentaliteit;
ven menseiyk initiatief, menselyk ken
nen en kunnen, menselyk doorzettings
vermogen en menselyk vertrouwen, die
tezamen onze gemeenschappelyke ver-
antwoordeiykheid voor het bouwpro
duct in technische zin, in sociaal en
economisch opzicht en als cultuurvoort
brengsel bepalen.
En het is waarlijk niet alleen, omdat
er in 1946 minder hout kwam. dan we
destyds met reden verwachten mochten,
dat we scheef zyn gevaren.
Laten we beginnen by het begin. Bij
de belofte van 10.000 woningen! Een
belofte die niet in het plan kwam, om
dat ze' logisch uit de gegevens voort
vloeide, maar eenvoudig omdat dit nog
te optimistische getal (tevoren) in de
Troonrede was aangekondigd en dus
verwerkt moest worden, zulks ten koste
van een zeker bouwvolume aan herstel
en onderhoudswerk. Een mentaliteits-
fout-van-boven-af. Met als gevolg het
volledig schrappen van de mogelijkheid
tot het verrichten van bouwonderhouds-
werk
Maar wat hebben wij zelf voor het
merendeel gedaan? Ons van die onder-
houdsbeperking zo min mogelijk aange
trokken. Ons niet gerealiseerd hoe ern
stig de zaken waren en kalm als het
kon enig materiaal en zeker een groot
aantal arbeidsuren geïnvesteerd in on-
derhouds-werk binnenshuis! Ook hier;
een te groot optimisme en een gebrek
aan zelftucht: mentaliteitsfout-van-on-
der-op.
En bevorderd door een ander ver-
sclnjnsel: geringe geneigdheid tot her
stel en herbouw-werk door finantiële
onzekerheid, aanvankelyk zelfs door
het ontbreken van een redeiyke finan
tiële regeling.
Zo zyn er ettelyke man-uren (en ze
ker ook materialen) terecht gekomen in
werkzaamheden, die niet in het bouw
plan 1946 waren begrepen en waarvan
misschien de aangenaamheid niet, maar
de nuttigheid in algemeen economische
zin zéker wèl betwist kan worden.
En laten we het wel bedenken: by
het bescheiden bouwplan voor het jaar
1946 moge door geheel andere oorza
ken nog niet zo'n schril licht zyn ge
vallen op het vraagstuk van de be
schikbaarheid van arbeidskrachtenen
productiemiddelen, naarmate de ma
teriële en financiële mogelykheden
een groter bouwvolume toelaten, zal
blyken, dat juist door deze factoren
ten slotte de omvang wordt bepaald
van wat wel en niet gebouwd kan
worden.
HET FINANTIËLE PROBLEEM.
Wy hebben op het ogenblik een fi
nantiële regeling voor het bouwendoor
particulieren, waarbij de overheid geen
bedragen k fonds perdu geeft, m.i.
terecht, omdat dan ten laste van de
gemeenschap een byzondere premie zou
zyn verlèend in geval van een herwaar
dering van het onroerend goed c.q, by
het al dan niet geleideiyk tot stand'ko
men van huur-verhogingen tot aanpas
sing van het huurpeil aan loon- en
pryspeil. Wel kent deze regeling een
jaarlijkse ryksbijdrage voor de rente
van het (ten opzichte van het bestaan
de huurpeil) niet rendabele deel van de
stichtingskosten; bij stijgend huurpeil
wordt deze bijdrage dus automatisch
verlaagd. Uiteraard geen aantrekkeiyke
opzet voor wie een bouw-onderneming
als een object van speculatie opvat; een
aanvaardbare opzet echter voor de in
stitutionele beleggers en voor hen, die
menen, dat de woningbouw, evenals el
ke andere tak van voortbrenging, wel
degeiyk ook economisch rendabel be
hoort te zijn, maar die deze rendabili
teit niet zien in de orde van een specu
latieve aandelen-belegging en die me
nen, dat een by uitstek sociaal product
als de woning meer in de sector van het
obligatie-object thuis hoort.
Natuuriyk zyn alle finantiële proble
men daarmee allerminst opgelost of af
gedaan. Maar het laat zich denken, dat
we deze regeling moeten zien als een
eerste begin, waarna als een volgende
stap denkbaar is een al dan niet traps-
gewyze aanpassing van de huren aan
loon- en pryspeil en een gedeeltelijke
„afroming" van de daaruit ontstane
extra-baten ter egalisatie van de door
het Rijk gedragen rentelasten van de
boven een rendabele basis uitgaande
stichtingskosten van nieuwbouw.
Daarnaast ware dan ter bevordering
van de woonsprelding over de bestaan
de woonvoorraad het stellen van een
premie en het toewyzen van enig mate
riaal denkbaar voor het tijdeiyk ver
bouwen van grotere panden tot meer
dere gescheiden woningen en b.v. inde
steden voor het inrichten van zolders
e,d tot tydeiyke woonruimten, terwyl
ook in de vrijstelling van afroming van
uit dergeiyke verbouwing voortvloeien
de extra huren mogelykheden kunnen
liggen.
Al met al Ujkt het niet ondenkbaar,
dat voor één der hindernissen op de
weg naar een op volle toeren draaiende
woningvoorziening, n.l. de finantiële
positie, mogelykheden kunnen worden
gevonden om de moeiiykheden te over
winnen.
NAAR NIEUWE BOUW
METHODEN.
Ik ben geneigd eenzelfde conclusie te
stellen met betrekking too de materiaal-
positie. Zeker, de moeiiykheden zyn
groot, maar we mogen v niet overdrij
ven. Een deel van de benodigde bouw
materialen kunnen we zelf produceren,
het gaat in de eerste plaats om die
materialen, waarvoor wy op anderen
zyn aangewezen dus deviezen nodig
hebben. Een deel daarvan zouden wy
echter zelf kunnen opvangen, wanneer
wy ons daar in ons industrie-programma
op zouden kunnen richten; een ander
deel zouden wy kunnen opvangen ln
ruil voor door ons gepresteeroe dien
sten (scheepvaart; of door ons gedane
leveringen (industrie-1, althans wanneer
deze diensten en leveringen op zodanig
peil staan, dat wy daarmee in de wereld
weer een rol kunnen spelen.
Hier liggen vraagtekens, waarop de
bouw-industrie het antwoord schuldig
moet blyven en waarby de vraag van
onze gezamenlijke mentaliteit mede van
belang wordt. Zien wij van hoog tot
laag in, waar onze mogelykheden lig
gen, wat wy wèl en wat wy niet moeten
aanpakken en hoe? Zo ja, dan zal het
materiaal-probleem geen probleem meer
z^jn. zo neen, dan zijn en blyven wij in
hoofdzaak op eigen productie en eigen
mogelijkheden aangewezen en zullen wy
als een naar geest en buldel verarmd
volk ook niet meer dan een armeiyk
wonen kunnen opbrengen.
Natuuriyk zullen we, ook in het gun
stigste geval, ons dan tijdelijk met een
schaarste aan bepaalde bouwmaterialen
vertrouwd moeten maken.
We zullen vele dingen anders moe
ten gaan doen dan we ze gewoon wa
ren, met het mindere hout en ijzer
méér moeten doen. Goed, dat is mis
schien niet prettig maar het kan.
We zullen geijkte bouwmethoden en
constructies door andere moeten ver
vangen. Dat kan óók!
Maar daarvoor is nodig een werkelijk
serieus productie-programma voor der
gelijke vervangings-materialen en ver-
vangings-constructies, niet gebaseerd op
een hap-hazard-politiek-van-het-ogen-
blik, waarby wat toevallig produceer-
baar ls, bepalend wordt voor wat in
onze woningbouw zal worden verwerkt,
maar waaraan de reële behoeften van
het bouwen en de ook uit een oogpunt
van behoud van volksvermogen nodige
eisen van kwaliteit van het bouwpro
duct zelf ten grondslag liggen.
Serleuse investeringen in die zin kun
nen we in de mate waarin dit nodig
zouden zyn echter alleen verwachten,
wanneer het gaat niet om een tydelyk
nood-productie-schema, maar om 'n pro
ductie met een bUjvend karakter, dus
wanneer aan twee voorwaarden is vol
daan, nl. dat ten eerste men de produc
tie kan zien in het kader van een biyT
vende karakterverandering van de bouwl
methoden, en ten tweede, dat men ook
naar de omvang die productie kan zien
■als een min of meer biyvende. dus niet
als een productie voor een korte bouw-
„boom"-periode met daarna een terug
val tot een aanzienlyk lagere bouwbe-
dryvigheid.
Al-met-al ziet de materiaal-positie er
zeker niet rooskleurig uit, maar meen ik
toch, dat men deze factor allerminst
als de „bottleneck" van de toekomstige
volkswoningproductie kan aanmerken.
Wanneer wij in de komende 10 of
wat meer jaren 700.000 woningen gaan
bouwen, kan dat alleen zin hebben,
wanneer we tegelijkertijd daarmee een
bestaanszekerheid in de vorm van een
redelijke werkgelegenheid voor een
volk van 10 a 11 millioen zielen kun
nen opbouwen en ddn zullen vele nü
onoverkomelyk lijkende materiaal-hin
dernissen door onze eigen industriële
productie of door leveringen in ruil
voor diensten of producten onzerzijds
kunnen worden overwonnen. Slagen
we daarin niet, dan zullen vele Ne
derlanders elders werk- en dus ook
elders woongelegenheid moeten gaan
zoeken!
TEKORT AAN VAK
ARBEIDERS.
Wanneer ik ten slotte de arbeidspositie
en de positie van de productiemiddelen
noem en deze als de werkeiyk maatge
vende factoren, dè „bottlenecks" van het
toekomstige woningbouwprogramma aan
vaardt, dan wil dat allerminst zeggen,
dat ik daarmee nu zonder meer maar
aanneem, dat het met de financiën en
met de materialen wel gemakkelijk in
orde zal komen. Maar wat ik wel be
togen wil, ls, dat éls wy er in slagen de
zaken financieel te redden en als wij er
als producerende en diensten-verrich
tende gemeenschap weer zover bovenop
komen, dat wy, hetzy uit eigen produc
tie, hetzy als contraprestatie, weer over
de benodigde bouwmaterialen kunnen
beschikken, dat dan nog de arbeidspo
sitie het ons onmogelyk zal maken een
woningbouwprogramma te zamen met
andere voor de volkswelvaart en de
volkscultuur noodzakeiyke bouwerken
tot stand te brengen, wanneer wy niet
in allerlei opzicht grondig overstag gaan.
De capaciteit van onze baksteen en
pannenfabrieken is zeker groot genoeg
om de materialen voor het omvangryke
bouwvolumen, dat nodig zo\ zijn, te le
veren, maar wy beschikken zelfs nog
niet over de helft van de daartoe beno
digde metselaars.
Kalk en cement voor de afwerking
van wanden en vloeren zouden misschien
geen moeiiykheden geven, maar het be
schikbare aantal stucadoors zou alweer
de helft van de benodigde productie
kunnen tot stand brengen.
Voor andere vakgroepen lijken de ver
houdingen Iets gunstiger, maar als men
naast de getallen de werkeiykheid ziet
en de benodigde praktische vakbe
kwaamheid als norm stelt, dan kan men
zonder enige overdrijving zeggen, dat
het (gesteld dat er geen financiële en
geen materiaal-moeiiykheden zouden
zyn) onmogelyk is om met het in Ne
derland aanwezige aantal geschoolde
bouwvak-arbeiders het noodzakeiyke
volkswoningbouwprogramma op de voor
oorlogse voet tot stand té brengen!!! -
SCHOLING IS NODIG.
Scholing? Ja, natuurhjk. Al was het
alleen maar om een nog verdere terug
gang van het aantal geschoolde vak
lieden tegen te gaan. al was het alleen
maar om straks weer mensen te hebben
voor het toch ook voor de instandhou
ding van het volksvermogen nodige on
derhoudswerk.
Maar er zyn hier andere factoren in
liet spel. Ik spreek hier niet van dienst
plicht en zwarte handel, de beide gang
baar als schuldig aan het arbeidstekort
gedoodverfde factoren, al zal de invloed
daarvan zich ook in het bouwvak wel
doen gelden. Maar daar is vooral de al
gemene trek naar de meer administra
tieve werkkringen, de neiging om zelfs
de laagste kantoorarbeid hoger aan te
slaan dan de hoogste vakarbeid, daar is
ook de uiterst geringe differentiatie in
de beloning van ongeschoolde en ge
schoolde arbeid!
Daar is verder, wanneer v/ij de energie
en de middelen, om ons er bovenop te
werken, kunnen voortbrengen, de be
hoefte aan arbeiders in vele andere en
vele nieuwe bedryfstakken, die op een
aanzienlijke vergroting van het totale
aantal bouwvak-arbeiders zeker en
terecht remmend zal werken. En daar
is last but not leasfc niet de ver
wachting van een blijvend levensbestaan
in een mooi en nuttig handwerk, maar
eerder de verwachting om te worden
„geschoold", min of meer „afgericht"
voor een korte oeriode van hoogcon
junctuur in het bouwen, om daarna, als
het, „grote programma" achter de rug
is, kalm met klem van redenen als over
bodig te worden afgedankt.
(Wordt vervolgd in een 2de artikel)",