De Nederlandsche Kultuurkamer LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 26 November 1941 Tweede Blad No. 250S3 Instelling van Kultuurraad Kultuurkamer toegelicht en MOTVRIJ. BLEIIS N.V. De Komedianten komen 82ste Jaarnang Samenwerking in kultuuraangelegenheden Vergaande bevoegd heden van den president St. Nicolaas Costuums Door de heeren Snijders en Goedewaagen MAKEN VAN UW WONING OF MEUBILAIR 5623 LEIDEN - TELEF. 21078 Instelling van een Kultuurraad FEUILLETON Het Verordeningenblad bevat een verorde ning van den Rijkscommissaris voor het be zette Nederlandsche gebied betreffende de Nederlandsche Kultuurkamer. Aan deze verordening wordt het volgen de ontleend: Artikel 1. Zij, die werkzaam zijn op het gebied van de beeldende kunsten, daaron der begrepen de bouwkunst en het kunst ambacht, of op het gebied van de muziek, de literatuur, het thcaterw'ezen, het film wezen of het perswezen, worden in gilden vereenigd. Deze gilden vormen te zamen de Nederlandsche Kultuurkamer. Het is de taak van de Nederlandsche Kul tuurkamer door de samenwerking van allen, die op het terrein van een harer groepen werk zaam zijn. de Nederlandsche kuituur in het licht van haar verantwoordelijkheid tegenover de volksgemeenschap te bevorderen, de vakkundige economische en maatschappelijke aangelegenhe den der kultuurberoepen te regelen en overeen stemming te brengen in het streven der tot haar behoorende groepen. Artikel 2. De Nederlandsche Kultuurkamer is een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam in den zin van artikel 152 der Grond wet. Haar zetel is gevestigd te 's-Gravenhage. Artikel 3. Hy, die medewerkt aan de voortbrenging, de weergave, de geestelijke of technische bewerking, de verspreiding, de instandhouding, het in het verkeer bren gen of de bemiddeling tot het in verkeer brengen van kultuurgoed, is verplicht lid te zyn van de Nederlandsche Kultuurkamer, tenzij dit medewerken een uitsluitend com- mercieele, administratieve, technische of me chanische werkzaamheid is. Artikel 4. Onder kultuurgoed in den zin van deze verordening wordt begrepen: 1. Iedere kunstschepping of kunstverrichting, welke voor het publiek waarneembaar wordt gemaakt; 2. Iedere andere geestelijke schepping of verrich ting. welke door middel van druk, film, radio uitzending of geluidsband voor het publiek waarneembaar wordt gemaakt. Met druk wordt iedere soort van vermenig vuldiging op een voor massavermenigvuldiging geëigende wijze gelijkgesteld. Artikel 5. Het vervaardigen van voor de samenstelling van een kultuurgoed noodig ma terieel wordt niet beschouwd als het voortbren gen of bewerken van kultuurgoed in den .zin van deze verordening. Artikel 6. Medewerken in den zin van arti kel 3 vindt plaats, onverschillig of de werk zaamheid wordt verricht. 1. Al dan niet tegen belooning. 2. Door rechtspersoonlijkheid bezittende pu bliekrechtelijke of privaatrechtelijke lichamen, door niet rechtspersoonlijkheid bezittende ver- eenigingen van personen of door natuurlijke personen. 3. Door Nederlanders, Nederlandsche onder danen of vreemdelingen. 4. Door ondernemers of door personen, die in dienstbetrekking werkzaam zijn. VRIJSTELLING. Artikel 7 De president van de Nederland sche Kultuurkamer kan bepalen, dat het lid maatschap van de Nederlandsche Kultuurkamer niet is vereischt in gevallen, waarin van de uit oefening eener werkzaamheid, als bedoeld in artikel 3, slechts in onbeduidende mate of bij enkele gelegenheden sprake is. Degenen, die zoodanige werkzaamheden wen- schen uit te oefenen, moeten in het bezit zijn van een door den president afgegeven bewijs van vrijstelling. De president kan bepalen, dat voor bepaalde groepen van werkzaamheid de af in den Wieringermeerpolder zijn nog plaatsen, waar de vruchtbare zeeklei bedolven ligt onder een laag zand en veen. In werkverruiming is men nu bezig op deze plaatsen de veen- of zandlaag af te graven. Duidelijk ziet men de afscheiding tusschen veen en klei. (Pol.-Kuiper). gifte van een bewijs van vrijstelling niet is ver eischt. De afgifte van het bewijs van vrij stelling kan worden afhankelijk gesteld van de betaling van een voor de beoogde werkzaamheid redelijk recht. Hij, die in den zin van het eerste lid is vrij gesteld van het lidmaatschap van de Nederland sche Kultuurkamer, is ten aanzien van zijn werkzaamheid in den zin van artikel 3 ten volle onderworpen aan de verordenende en beschik king gevende bevoegdheid van de Nederland sche Kultuurkamer Artikel 8.Een overeenkomst, krachtens welke iemand, die niet lid is van de Nederland sche Kultuurkamer, verplicht is tot een werk zaamheid, welke hij slechts als lid van de Nederlandsche Kultuurkamer mag uitoefenen, is slechts onder deze voorwaarde van kracht, dat de betreffende persoon als lid van de Neder landsche Kultuurkamer wordt toegelaten, tenzij het bepaalde bij artikel 7 van toepassing is. Artikel 9 Vereenigingen van personen en stichtingen, welke lid van de Nederlandsche Kultuurkamer zijn of moeten zijn, zijn verplicht haar statuten met deze verordening en met de te nemen maatregelen in overeenstemming te brengen. Zoodra de herordening van het vereenigings- en stichtingswezen voltooid is, blijven ten aan zien van de zoo juist bedoelde vereenigingen van personen en stichtingen de bepalingen der arti kelen 5 en 6 der verordening no. 145/1940, hou dende bepalingen ter verkrijging van een over zicht van vereenigingen van personen en stich tingen zonder economisch doel, alsmede de artikelen 1. 2 en 4 tot en met 9 der verordening no. 41/1941, ten einde te komen tot een her ordening op het gebied van de niet commercieele vereenigingen en stichtingen, onverminderd van kracht; de bevoegdheden van den commissaris, bedoeld in het eerste lid van artikel 1 der ver ordening no. 41/1941, worden dan door den president uitgeoefend. Tot dat tijdstip neemt ge noemde commissaris zijn besluiten ten aanzien van genoemde vereenigingen van personen en stichtingen in overeenstemming met dén pre sident; de president is bevoegd hierop betrek king hebbende voorstellen in te dienen. Artikel 10 Joden of joodsch-vermaag- schapte personen kunnen niet lid zijn van de Nederlandsche Kultuurkamer noch van een vereenlging van personen, welke lid der Nederlandsche Kultuurkamer is of moet zijn. Voorts is aan deze personen verboden: 1. Het oprichten of het deelnemen aan de oprichting van een vereeniging van personen, welke lid der Nederlandsche Kultuurkamer is of moet zijn; 2. Het in het leven roepen van een stich ting of het deelnemen daaraan, alsmede het direct of Indirect voordeel trekken uit het ver mogen eener stichting, indien die stichting lid van de Nederlandsche Kultuurkamer is of moet zijn; 3. Het werkzaam zijn ten behoeve van een vereeniging van personen, als bedoeld onder 1 of van een stichting, als bedoeld onder 2, of als gast deel te nemen aan hetgeen door zoodanige vereenigingen van personen en stichtingen wordt georganiseerd. De secretaris-generaal van het departement van Volksvoorlichting en Kunsten kan in bij zondere gevallen toestaan dat: 1. Een jood of een joodsch-vermaagschapte persoon lid van de Nederlandsche Kultuurka mer wordt: 2. Vereenigingen van personen of stichtingen, welke lid van de Nederlandsche Kultuurkamer moeten zijn, van de verplichting lid te zijn worden vrijgesteld, indien haar leden uitsluitend joden zijn of indien het stichtingsvermogen uit sluitend ten bate van joden wordt aangewend. Artikel 11 Jood in den zin der verordening Z\. Degenen die van meer dan één voljood- schen grootouder stammen; 2. Andere dan de onder 1 aangeduide personen die hetzij op 9 Mei 1940 tot de joodsch-kerkelijke gemeenschap hebben behoord of na dien datum daarin zijn opgenomen. Als joodsch-vermaagschapte persoon in den zin van deze verordening wordt beschouwd de gene, die met een persoon, als bedoeld in den laatsten zin van dit artikel, is gehuwd of daar mede in concubinaat leeft. Een grootouder wordt zonder meer als vol- joodsch aangemerkt, wanneer deze tot de joodsch-kerkelijke gemeenschap heeft behoord. BEVOEGDHEID PRESIDENT. Artikel 12 De president van de Neder landsche Kultuurkamer kan de toelating van een persoon als lid van de Nederland sche Kultuurkamer weigeren of een lid van de Nederlandsche Kultuurkamer uitsluiten, indien uit feiten blijkt, dat de betreffende persoon niet beschikt over de betrouwbaar heid of de geschiktheid, welke voor de uit oefening van zijn werkzaamheid is vereischt. Artikel 13 Aan het hoofd van de Neder- iandsche Kultuurkamer staat de president. De president der Nederlandsche Kultuurka mer benoemt en ontslaat zijn plaatsvervanger, de gildeleiders en den dagelykschen bestuurder. De president vertegenwoordigt de Nederland sche Kultuurkamer zoowel in als buiten rechte. Artikel 14 De gilden der Nederlandsche Kultuurkamer worden voor zoover noodig on derverdeeld in vakgroepen. De leiders der vakgroepen worden met toe stemming van den president door den betref- fenden gildelelder benoemd. Artikel 15 Ter uitvoering van de taak der Nederlandsche Kultuurkamer kunnen provin ciale bureaux worden ingesteld. De president der Nederlandsche Kultuurka mer kan bepalen, dat de bevoegdheid van een provinciaal bureau zich tot meerdere provincies uitstrekt. De leiders van de provinciale bureaux worden door den president benoemd, na de gildeleiders te hebben gehoord. Artikel 16 De in de vorige artikelen bedoel de personen worden voor het aanvaarden van hun ambt beëedigd. De eedsformule wordt bij instructie vastge steld. Artikel 17 De Nederlandsche Kultuur kamer bezit binnen het kader van haar taak verordende bevoegdheid in den zin van artikel 153 der Grondwet. Deze verordende bevoegdheid wordt door den president der Nederlandsche Kultuur kamer uitgeoefend. Artikel 18 Verordeningen, uitgevaardigd ingevolge het bepaalde by artikel 17, wor den afgekondigd in het „Verordeningenblad der Nederlandsche Kultuurkamer". Artikel 19 Bij een ingevolge het bepaalde by artikel 17 uit te vaardigen bemiddelingsregle ment kunnen voorschriften worden uitgevaar digd betreffende de bemiddeling in geschillen tusschen leden van de Nederlandsche Kultuur kamer. Het bemiddelingsreglement kan bepalen, dat geen lid tegen een ander lid een vordering voor den burgerlijken rechter mag instellen of een klacht wegens een slechts op klachte vervolg baar feit mag indienen, alvorens de bemidde lingsprocedure is beëindigd, tenzij het verloop »n van termijnen daarvan het gevolg dreigt te zijn. De rechter onderzoekt ambtshalve, of een voor hem aanhangig gemaakte procedure yolgens het bemiddelingsreglement toelaatbaar is. Het reglement kan bepalen, dat de met de bemiddeling van geschillen belaste instanties over burgerrechtelijke geschillen tusschen leden in hoogste instantie als scheidsmannen be olissen. Het bemiddelingsreglement kan bepalen, dat op verzoek van beide partijen het eerste en derde lid ook kan worden toegepast op de be middeling in en het beslechten van geschillen tusschen een lid en een derde. Artikel 20 Bij een ingevolge het bepaalde bij artikel 17 uit te vaardigen contributie-regle ment kan worden geregeld, welke contributie de leden van de Nederlandsche Kultuurkamer aan haar dienen te betalen. TUCHTRECHTELIJKE STRAFFEN. Voorts wordt in de artikel 21 tot 29 de wijze vastgelegd, waarop tuchtrechtelijke straffen kunnen worden gesteld. De president kan Inge volge deze artikelen beschikkingen treffen, waai'aan d.e leden verplicht zijn gevolg te geven. Meer in het bijzonder berust by den pre sident de bevoegdheid, voorwaarden vast te stellen voor het openen en sluiten van onder-' nemingen, welke lid moeten zijn van de Kul tuurkamer, benevens richtlijnen uit te vaar digen betreffende den inhoud van collectieve arbeidsovereenkomsten. Dusdanige beschikkin gen worden in het „Verordeningenblad der Ne derlandsche Kulturkamer" bekend gemaakt. Le den, die niet aan dusdanige beschikkingen ge volg geven, kunnen met ten hoogste f1000 be boet worden. De Nederlandsche Kultuurkamer is aan het toezicht van den secretaris-generaal van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten onderworpen. Deze kan beschikkingen nietig verklaren of tydelyk schorsen. STRAFBEPALINGEN. Hij. die in strijd met het bepaalde bij artikel 3 niet lid is van de Nederlandsche Kultuurkamer of in strijd met het bepaalde bij artikel 7 niet in het bezit is van een bewijs van vrijstelling en niettemin een dei- werkzaamheden, welke onder deze Kamer vallen uitoefent, wordt ge straft met geldboete van ten hoogste vijfdui zend gulden. Betreft het een vereeniging of stichting die een dusdanige overtreding begaat, dan worden de straffen tegen het bestuur uitgesproken. OVERGANGSBEPALINGEN. Deze verordening vindt met betrekking tot eenige werkzaamheid in den zin van artikel 3 op zijn vroegst toepassing van het tijdstip af, waarop het voor die werkzaamheid in aanmer king komende gilde is ingesteld. Hy, dit na de instelling van een voor hem in aanmerking komend gilde een werkzaamheid in den zin van artikel 4 wil blijven uitoefenen, moet bij den president van de Nederlandsche Kultuurkamer onverwijld, en wel uiterlijk bin nen vier weken, een verzoek tot opneming als lid indienen. Hy mag de werkzaamheid blijven uitoefenen, zoolang op het ln het vorig lid bedoelde ver zoek nog niet een eindbeslissing is gegeven. Met afwijking van de bepaling van artikel 11 blijft een overeenkomst als daar bedoeld, welke op het in het eerste lid van dit artikel aangeduide tijdstip bestaat, van kracht, Zoolang de beslissing, bedoeld ln het vorig lid, niet is gegeven. De overeenkomst gaat onmiddellijk te niet, wanneer het ingediend verzoek wordt af gewezen. Vindt geen afwijking plaats, dan blijft zij ook na het in het eerste lid bedoelde tijd stip van kracht. Op het tijdstip, waarop het „Filmgilde" wordt Ingesteld, treedt het besluit no. 160,1940 betref fende de organisatie van het filmwezen buiten werking. Met ingang van dat tijdstip gaat het vermo gen van den Nederlandschen Bioscoopbond in eigendom van de Nederlandsche Kultuurkamer over, welke ook treedt in alle privaatrechtelijke rechten en verbintenissen van den Nederland schen Bioscoopbond. Het tijdstip van de instelling der gilden wordt bepaald door den secretaris-generaal van het departement van Volksvoorlichting en Kunsten, die hetzelfde in de Nederlandsche Staatscou rant openbaar bekend maakt. te huur, ook onderdeelen - Baarden, Prui ken, Grime, Karaktermaskers - Schertz. 1 ERATO - OUDE SINEL 14 - TELEF. 20889 In een persconferentie hebben prof. dr. G. A. S. Snijders, president van den Nederlandschen Kultuurraad, en prof. dr. T. Goedewaagen, pre sident van de Nederlandsche Kultuurkamer, eenige mededeelingen gedaan in zake de ver ordeningen, waarbij deze lichamen zijn inge steld Prof. Snijders verklaarde o.m. het volgende De functie van den Kultuurraad is in de eerste plaats consultatief. Te dien einde is de Kultuurraad bevoegd bij alle Nederlandsche autoriteiten en inrichtingen, zoowel openbare als particuliere, inlichtingen te vragen omtrent aangelegenheden, die tot het arbeidsgebied van den Kultuurraad behooren en deze instellingen zijn verplicht alle gewenschte inlichtingen te verstrekken De raad" slaat alle uitingen van het kultu- reele leven gade en ondersteunt alle boven bedoelde diensten en instellingen door adviezen. Daarmede is voorts verbonden de bevoegdheid van den raad zelf het initiatief te nemen. Met nadruk zij er echter op gewezen, dat de raad geen uitvoerende bevoegdheid heeft. Deze blijft berusten bij de openbare lichamen, die daartoe aangewezen zijn. De rijkscommissaris heeft dezen vorm geko zen om een orgaan te scheppen, dat niet door administratieve bemoeiingen belemmerd wordt. In verband daarmede zijn ook de leden van den Kultuurraad voorloopig niet onder de amb tenaren van de departementen gekozen, maar komen zij voort uit het Nederlandsche kuituur leven zelf. De uiteindelijke beslissing over de te nemen maatregelen blijft bij den rijkscommissaris be rusten, met name ingeval van meeningsverschil. In het algemeen is het de bedoeling van den rijkscommissaris in den Kultuurraad een orgaan te scheppen, dat bedoelt het kultureele geweten van het Nederlandsche volk te vertegenwoor digen en door den Kultuurraad de mogelijkheid te scheppen, wenschen, die in het Nederland sche volk leven, naar voren te brengen en een gezond streven naar ontwikkeling te bevor deren. Prof. Goedewaagen deelde o.a. mede, dat de Nederlandsche Kuituurkamér is bedoeld als een organisatie van het Nederlandsche kultureele leven, kuituur in den zin van omvattende de pers, de radio, de film en verschillende kunsten. Het onderwijs en de wetenschap worden dus hier niet mede bedoeld. De Nederlandsche Kul tuurkamer is bedoeld als de organisatie van de Nederlandsche kuituurwereld, een organisatie, die pleit voor de belangen, zoowel voor de vak kundige belangen als voor de economische en sociale belangen van de kuituur werkers. De Kultuurkamer is zóó gedacht, dat zij zal worden verdeeld in zes gilden, het persgilde, het film- gilde, het muziekgilde, het gilde voor theater en dans, het gilde voor bouwkunst, beeldende kun sten en kunstambacht en het letterengilde. Men wordt niet lid van een gilde, maar lid van de Nederlandsche Kultuurkamer. Men wordt dan echter bij een der gilden ingedeeld. De Kultuur kamer is gedacht als een lichaam met publiek rechtelijke bevoegdheden. De president van de Nederlandsche Kultuurkamer heeft, natuurlijk binnen het kader van de geldende wetsvoor schriften, de bevoegdheid, verordeningen uit te vaardigen en beschikkingen te nemen. Lid kunnen worden niet alleen natuurlijke personen, maar ook vereenigingen, m.a.w. een kunstkring, een zangvereniging, een fanfare korps enz., enz. zal evenzeer lid moeten worden (maar dan corporatief als vereeniging) van de Nederlandsche Kultuurkamer als bepaalde na tuurlijke personen. Niet lid van de Kultuurkamer kunnen zijn Joden en Joodsch vermaagschapte personen. Men kan de Kultuurkamer zien als een soort van bemiddeling tusschen de overheid en het kuituurleven, als een plaats waar beiden elkan der ontmoeten. Ten slotte sprak prof. Goedewaagen nog over den overgangstoestand, waarin wij ons bevin den. Door de verordening wordt de eigenlijks Kultuurkamer niet opgericht, maar de moge lijkheid voor de oprichting is door deze veror dening wel geschapen. Zoodra de secretaris-ge neraal van het Departement van Volksvoorlich ting en Kunsten het noodig zal vinden, twee gilden van de zes in te stellen, zal de Kultuur kamer bestaan. Tot het tijdstip van de instel ling van die gilden kan de secretaris-generaal ook nog tijdelijke instellingen in het leven roepen of bepaalde personen met de tijdelijke werkzaamheden en uitoefening der bevoegd heden van de gildeleiders belasten. Tot het tijdstip van de instelling der gilden kan de secretaris-generaal tijdelijke instellingen in het leven roepen en personen of vereenigin gen van personen met de tijdelijke werkzaam heden en met de uitoefening van de bevoegd heden der gildeleiders belasten. De Nederlandsche Kultuurkamer wordt als opgericht beschouwd, zoodra twee gilden zijn ingesteld. Hetzelve wordt door den secretaris generaal van het departement van Volksvoor lichting en Kunsten in de Nederlandsche Staatscourant openbaar bekend gemjaakt. Deze verordening treedt heden in werking. Het Verordeningenblad bevat tevens een ver ordening van den rijkscommissaris voor het be zette Nederlandsche gebied betreffende den Ne derlandschen Kultuurraad. Deze verordening luidt als volgt: Artikel 1. De Nederlandsche Kultuur raad bevordert de ontwikkeling van het Ne derlandsche kultuurleven en van de verzor ging van de Nederlandsche kuituur. Bij de vervulling van deze taak, is de Kul tuurraad verplicht alle uitingen van het kultu reele leven gade toe slaan, zoomede alle dien sten en instellingen, welke op het gebied van het kultuurleven of de kultuurzorg werkzaam zijn, door het geven van adviezen te steunen en deze door het nemen van initiatief tot bepaalde werkzaamheden op He wekken. Artikel 2. De Kultuurraad is een rechts persoonlijkheid bezittend openbaar lichaam. Zijn zetel is gevestigd te 's Gravenhage. Artikel 3. Aan het hoofd van den Kultuur raad staat de president. Hij vertegenwoordigt den Kultuurraad In en buiten rechte. De president benoemt een lid van den Kul tuurraad om hem, in geval van zijn afwezigheid, met inachtneming van de door hem gegeven richtlijnen te vertegenwoordigen. Artikel 4. De Kultuurraad bestaat uit ten minste twintig leden. Zij worden door den president benoemd en ontslagen. Het lidmaatschap van den Kultuurraad is een eereambt. Artikel 5. De president en de leden van den Kultuurraad worden voor het aanvaarden van hun ambt beëedigd. De eedsformule wordt bij instructie van den rijkscommissaris vast gesteld. Artikel 6. De president ls voor zijn beslis singen verantwoordelijk. De leden van den Kul tuurraad dienen hem bij het nemen van een beslissing van advies. Voor het overige wordt de werkwijze van den Kultuurraad door den president bij reglement vastgesteld. Artikel 7. De president heeft, ter voorbe reiding en uitvoering van zijn beslissingen, een bureau tot zijn beschikking. Aan het hoofd van dit bureau staat een dagelijksche bestuurder, die door den president wordt benoemd. Artikel 8. De president is bevoegd zich gegevens te laten verstrekken door alle Nederlandsche autoriteiten, bureaux, instel lingen, lichamen en inrichtingen, zoowel van publlckrechtelijken als van privaatrech- lelyken aard, betreffende alle aangelegen heden, welke op zijn taak betrekking heb ben. Deze instellingen zijn verplicht den presi dent de door hem gewenschte inlichtingen te verstrekken, zoomede hem in de door hem gemachtigde personen in staat tc stellen tot inspecties en hun toegang te vcrleenen tot al hetgeen door hen wordt georganiseerd. De secretarissen-generaal van de departemen ten van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbe scherming, zoomede van Volksvoorlichting en Kunsten, stellen den president tijdig in kennis van him meer belangrijke plannen op het gebied, hetwelk tot de taak van den Kultuurraad be hoort. Artikel 9. Het Rijk draagt de kosten, ver bonden aan de werkzaamheden van den Kul tuurraad. De president maakt jaarlijks een begrooting op, welke de goedkeuring van den secretaris generaal van het departement van Financiën be hoeft, De president is verantwoordelijk voor een regelmatig beheer volgens de begrooting. De jaarlijksche rekening van den Kultuurraad is telken' jare aan de verificatie door de Alge- meene Rekenkamer onderworpen. Op grond van het rapport der Algemeene Rekenkamer verleent de secretaris-generaal van het departement van Financiën den .president décharge. Artikel 10. De ter uitvoering van deze ver ordening noodzakelijke voorschriften kunnen bij instructie van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied worden gegeven. Artikel 11. Deze verordening treedt heden in werking. Een eerezaak is het, winterhulp te steunen. Gironummer van de WHN 5553. EeD blijmoedige romaD door WILHELM LICHTENBERG. (Vertaling vaD Max van Straten). Copyright L P O (Q. L Welsz), A'dam.) (18 „Ja, een jongen...", herhaalde de directeur somber. Maar signora Campagna riep in heerlijke op winding „Kom Celestlno! We moeten naar ons nieuw- kleinkind gaan kijken!" „Neen", besliste Campagna toornig. „Ga jij maar alleen Ik blijf hier, want ik moet voor de voorstelling van vandaag zorgen." „Ja knikte signora Campagna verdrietig. „Maar misschien kom je straks. Ik... Madre santa! Zeven pond... Wie had dat ooit gedacht!" „En zeg tegen Angela!" riep directeur Cam pagna haar na, „dat ik haar nooit vergeven zal, dat ze me juist op mijn benefietavond in den steek gelaten heeft." Dat was namelijk inderdaad een verscherping van den toestand: Campagna had voor dien avond een benefice-voorstelling beraamd met „Rigoletto", waarin hij zijn stralenden vrouwen verleider, den hertog van Mantua zou zingen. Maar zonder Gilda natuurlijk geen benefiet en ook niet de zoo dringend noodige grootere ont vangst. Toen signora Campagna weg was, bromde de directeur voor zich uit: „Dat we niets gemerkt hebben...!" „Dat heeft ons zelf ook verbaasd", moest Ppcavp topppvpr En toen werd directeur Campagna toch ook wat zachter en zijn anders zoo beheerschte stem trilde zelfs een beetje: „Arm kind, wat moet zij geleden hebben!" En weer in volle gestreng heid voegde hij er aan toe: „Maar onvergeeflijk blijft het toch! En geniepig bovendien." Maar er moest gehandeld worden. Het belang rijkste was. Riccardo met de biljetten terug te halen Het publiek mocht niet geïrriteerd wor den. Riccardo had waarschijnlijk Lucca nog niet verlaten, stelde de directeur vast. En Manrico kreeg opdracht, hem tot lederen prijs terug te halen. i Voor de deur van het restorante Balbini had zich Inmiddels het montere kunstenaarsvolkje treurig verzameld en besprak de sensatloneele gebeurtenis in groepen. De mannen hadden allen niets gemerkt, daarentegen beweerden de dames, dat ze het al lang geweten hadden. De wanhoop over de sluiting van veertien da gen was algemeen groot. Slechte de oude Leo- Dardi's lieten /.ich noor de opwinding van hun collega's niet aansteken. Hun persoonlijke be hoeften waren op dezen leeftijd zoo gering ge worden, dat zij zich nauwelijks onderschelden van de lelies in het veld, die Onze Lieve Heer immers ook voedt zonder dat zij theater spelen. Toch bespraken zij op hun bank het afzeggen van de voorstelling. „Jij was eens een goddelijke Gilda", stelde Francesco met een liefderlijke blik op zijn echtgenoote vast. „Ach," weerde deze bijna geschrokken af, „wat was mijn Gilda bij jouw hertog! Ik hoor nog hoe jij je „La donnè mobile" over het voetlicht slingerde Daarin heeft sedert dien geen tenor je meer geëvenaard." I Francesco vond: „O ja, ik was een uitsteken- de hertog. Maar jouw prestatie als Gilda stond nog hooger De wereld heeft sedertdien zoo'n Gilda niet meer gehoord." Babetta nam zijn hand. „Nou, laten we zeg gen het waren gelijkwaardige prestaties. Ac- coord, Francesco?" „Accoord," zei hij gelukkig. En toen vroeg hij„Zou je het aandurven vanavond de Gilda i nog eens te zingen?" 1 „Ach ja!" meende Babetta. „Er ontbreekt mij geen toon!" „Zal ik met Campagna spreken?" „Neen, Francesco, het heeft geen zin. Je weet immers, dat de ouwe wat tegen mij heeft. Hij sluit liever de zaak dan dat hij mij de Gilda laat zingen." „Je hebt gelijk," zei Leopardi verbitterd. „Het heeft werkelijk geen zin. En deze slavenhouder verdient ook niet beter, dan met zijn schmiere ten gronde te gaan." Ook was er een paar, dat de heele zaak weer van een anderen kant bekeek. En in dit ver band moet voorgesteld worden Carlo Trentini en Monica Vico. O, ze zijn de gerlngsten in deze troep. Carlo Trentini vertegenwoordigt het man nenkoor, terwijl Monica Vico het dameskoor vertegenwoordigt. Het kwam overigens slechts zelden voor, dat zij beiden de koren alleen zon gen en dan alleen nog maar in groote opera's, wanneer er geen solisten vrij waren. Bij de directie Campagna moest iedere vrij zijnde so list het koor versterken Maar de hoofdlast van de verantwoordelijkheid ruste op Carlo en Mo nica, en hun stemmen moesten zich krachtig doen hooren om een volksmenigte, een smok- kelaarsbende en of een groot gezelschap feest gangers voor te stellen. Daarvoor kregen zij, als vertegenwoordigers van een lagei soort kun stenaars. kleinere porties en grootere grofheden van de zijde des directeurs. Dit leven zou moei lijk te dragen geweest zijn, als hier de liefde niet voor een tegengewicht gezorgd had. Corlo en Monica hielden van elkander. Het was een tamelijk hopelooze liefde. Directeur Campagna zou nooit zijn toestemming tot een huwelijk ge ven, omdat hij geen echtparen in zijn ensemble duldde. Vraagt liefde echter naar zin en doel? Ligt haar bekoring niet juist in het zorgelooze ten opzichte van de toekomst? Zoo ging het ook tusschen het mannenkoor en het vrouwenkoor. Het was hun voldoende, het oogenblik te ge nieten, elkanders nabijheid te voelen, en te we ten dat morgen een dag als de huidige zou zijn. Waarbij nog opgemerkt dient te worden, dat zij zich niet willoos aan het noodlot overgaven. Ze legden hun laatste centen bij elkaar en speelden in de kleine loterij. Niet dat Carlo en Monica roem en glans verlangden. Wanneer een maal de drie nummers van de loterij zoo ge nadig zouden zijn, hun een klein bedrag ln de schoot te werpen, waarmede men een osteria of een klein café kon pachten, zou het leven voor hen aan de hoogste eischen voldaan hebben. Dientengevolge konden zij de bevalling van Angela dan ook slechts van het standpunt van de loterij bekijken Monica stelde -lus vast; .Be valling is 64 „Zoo" antwoordde Carlo °rnstig. „hoe komen wy echter aan de twee andere nummers?" „Wacht eens," dacht Monica na. „Een jongen is 33." (Nadruk verboden) (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1941 | | pagina 5