De bloembollenvelden - De inneming van Saloniki - Restauratie boerderij 32«e Jaargang LEIDSCH DAGBUD 1 Tweede Blad Moord op kasteel Entzberg FEUILLETON BOLLENZONDAG NADERT. De bloemverkoopers uit het bollen land hebben hun posten weer ingenomen óm den bezoekers aan de bollenstreken, die hierop gesteld zijn, hun narciskransen te ver- a koopen. De eerste met narcisslingers behangen wielrijders in dit seizoen. (Polygoon) DOOR DE BEMOEIINGEN van den burgemeester van Twisk wordt met subsidie en onder toezicht van Monumentenzorg een oude West-Friesche boerderij, dateerend van 1650, zoowel in- als uitwendig geheel gerestaureerd. Aan den prachtigen voorgevel wordt de laatste hand gelegd. (Polygoon) TRANSPORT VOOR DE INFANTERIE MET MUILEZELS. Voor den opmarsch aan het Zuid-Oostfront heeft de Duitsche Infanterie muilezels ge bruikt voor het transport van de munitiekisten. en etensketels. (Scherl) IN DEN WIERINGERMEERPOLDER.gebruikt men voor het „zaaien" van aardappelen, het voedsel bij uitnemendheid, een machine, welke men in dezen vorm in andere streken van ons land niet kent. Gezeten achter den „zaailessenaar" deponeeren twee arbeiders de aardappelen in de bakjes van een soort transportband. Dezè aardappelen komen dan terecht in een zaaigeul, welke is ontstaan door twee messen, welke vóór aan de machine bevestigd zijn. Aan de achterzijde van de machine wordt de zaaigeul weer automatisch dichtgegooid. (Polygoon). NA DE INNEMING VAN SALONIKI GEEFT DE BURGEMEESTER VAN SALONIKI AAN DEN BEVELVOERENDEN DUITSCHEN GENERAAL DE STAD OVER. (Hoffmann)] door PETER PAUL BERTRAM. (38 „Dat zou ik gelooven," zei deze. „Ik heb toen nog gedacht," haar stem daalde, zoo dat alleen Vahoda haar kon verstaan, „dat hij mevrouw Fechner eindelijk omgepraat had." „Wonderlijk," mompelde Vahoda, „hij was vergenoegd en opgewekt. Dat ik dat kon vergeten „Griezelig was het," zei Daisy Grabner. Maar Vahoda scheen het niet te hooren. Hij staarde Weer volkomen afwezig op zijn bord en gaf geen antwoord. Zijn voorhoofd was gerimpeld. Daisy Grabner was eerst belee- digd, maar daarna troostte zij zich met een stuk vruchtentaart, ofschoon zij wist, dat zoetigheden haar dik maakten. Spoedig daarna gaf graaf Vestic-Falken- berg het sein om op te staan. Hij nam bij het verlaten van de eetkamer commissaris Buschroitner bij den arm. „Ik wilde graag nog een vertrouwelijke verklaring afleggen, waarde commissaris," zei hij, „Ik heb een belangrijke omstandigheid voor u geheim gehouden." En toen Buschroitner hem ver baasd aankeek, voe'gde hij er snel aan toe: „Ik had u een alibi kunnen noemen, maar ik had een belangrijk motief om dat tot het laatste moment uit te stellen. Ik heb bijna te lang geaarzeld. Als u mij een oogenblik gezelschap wilt houden, zal ik u alles ver klaren." „Natuurlijk, met genoegen", zei Busch roitner. „Wel," begon graaf Vestic-Falkenberg, toen de beide mannen eenige oogenblikken later tegenover elkaar in de bibliotheek zaten, „toen mijn vrouw mij op dien onza- ligen avond mededeelde, dat ze mij verla ten wilde om met mijnheer Von Gethaldi te trouwen, trof mij dat als een donderslag. Want ik houd van mijn vrouw en het zou voor mij ondragelijk geweest zijn haar te verliezen. Nadat ze mij alleen gelaten had, voelde ik.het onbedwingbare verlangen, er met een goeden, verstandigen vriend over te spreken. Ik ben toen naar overste Tsja gegaan, wiens wijze, goedige en oprechte wezen ik kende. Ik stortte bij hem mijn hart uit en vond bij hem rust, troost en begrijpen. Het was laat, wellicht twee uur, toen ik hem verliet. Toen Beate den volgen den dag van den moord hoorde, was haar eerste, overigens begrijpelijke reactie, te gelooven, dat ik Von Ghetaldi gedood had. Maar het was geen aanklacht, doch angst, die haar vervulde. Angst, dat ik om ha rentwille die daad begaan had en mijn le ven vernield had. Op dat moment toonde Beate een overgroote mate van verknocht heid en zorg om mij, ze bezwoer me, dat ze alleen van mij hield, dat ze naast me zou staan en 'me zou helpen, hoe de dingen zich ook zouden ontwikkelen, zoodat ik het nau welijks kon begrijpen. Ik had toen met één woord haar angst kunnen wegnemen en mijn volle onschuld kunnen bewijzen, maar ik heb het niet gedaan. Het feit, dat Beate bezorgd om mij was, vervulde mij met een geluksgevoel, gelijktijdig echter en ik schaam mij er nu voor was ik wantrou wig. Het was nog maar twaalf uur geleden, dat mijn vrouw mij wilde verlaten. Was het werkelijk liefde, echte angst om mij, of be rekening? Wat had zij te verwachten nu Von Ghetaldi dood was? Ik had haar kun nen wegjagen, mij nu kunnen wreken. Mis schien wilde zij dat in allerijl weer goed maken en haar toekomst zeker stellen? En toen besloot ik haar op de proef te stellen. Ik wilde weten hoe ver haar trouw zou gaan. En toen verzocht ik overste Tsja eveneens te zwijgen, tot ik hem zou ver zoeken te spreken." Graaf Vestic-Falkenberg zweeg een oogen blik. „Ziet u, commissaris, dat wilde ik u zeggen, voor de goede orde en omdat ik het gevoel heb, dat de oplossing u niet bevre digt." „Bevredigt?" zei Buschroitner. „Liever was het mij geweest, als ik Duschinsky voor de rechtbank had kunnen brengen, met een goed gefundeerde aanklacht. Maar ik ben blij, dat het tenminste zoo afgeloopen is." „Ik dank u in ieder geval, commissaris, dat u deze kleine nalatigheid door de vin gers wilt zien. En nu zullen we weer naar de anderen teruggaan, als het u schikt." Toen Buschroitner in de hall kwam, snelde,Vahoda op hem toe. „Kan ik u een oogenblik spreken?" vroeg de kleine man. „Zeker," zei Buschroitner. „U bent toch hoop ik niet boos op me, dat ik aan tafel weer over de juridische ontoereikendheid van uw bewijsvoering begonnen ben? Maar ik moest het doen. dat was ik aan de eer van de politie verschuldigd." „In geen enkel opzicht," haastte Vahoda zich te antwoorden. „Heelemaal niet. Ik wilde u iets heel anders zeggen. Namelijk," hij haalde diep adem, „dat ik twijfel aan de juistheid van de conclusie, dat Du schinsky de moordenaar zou zijn." „Nou breekt mijn klomp!" riep Busch roitner uit. „Nu heb ik u met mijn recht vaardiging toch nog van streek gemaakt. Duschinsky niet de moordenaar! Maar hij heeft toch zelfmoord gepleegd! Wat voor bewijs van zijn schuld wilt u nog meer? Ja, als hij nog leefde en ontkende, dan was het wat anders, maar nu!" Hij schudde het hoofd. „Hoe is u op dat idee gekomen?" Vahoda keek voorzichtig om zich heen. „Laten we ergens heen gaan, waar we niet beluisterd kunnen worden," zei hij zacht. „Dan zal ik het u verklaren.." „Goed, gaat u mee naar mijn kamer, daar hebben we rust." Enkele oogenblikken later zaten de beide mannen tegenover elkaar op Buschroitner's kamer. „Nou, mijnheer Vahoda, legt u me niet langer op de foltertafel," zei Buschroitner. „Hoe is u op dat idee gekomen?" „Door twee omstandigheden," zei Va hoda. „Een opmerking van Daisy Grabner en een verhaal in een magazine, waarvan ik het einde niet ken." „Hm," zei Buschroitner, maar hij glim lachte niet. „En wat gelooft u nu? Wie is dan de moordenaar, nu Duschinsky zich toch zelf gedood heeft?" Vahoda keek den commissaris door zijn dikke brilleglazen ernstig aan. Toen zei hij langzaam, op ieder woord klemtoon leg gend: „Ik weet nog niet, wie de moorde naar is, maar ik ben er van overtuigd, dat Duschinsky voor ons aller oogen ver moord is!" HOOFDSTUK XH. „Vermoord?" riep Buschroitner en sprong verbaasd op. „Hoor eens, mijnheer Vahoda, als iemand anders me dat op het oogen blik verteld had, dan zou ik gelooven dat hij gek geworden was. Maar dat kan toch niet! Hoe zou dat dan gebeurd moeten zijn? En waarom?" Hij liep opgewonden de ka mer op en neer. „Gaat u zitten, commissaris," verzocht Vahoda, „ik wil niet zoo luid spreken." En toen Buschroitner weer zat, ging hij voort: „Stelt u zich eens voor dat Duschinsky nog leefde en dat u of ik hem nog niet van den moord beschuldigd hadden." „Een moeilijke taak, maar ik zal het pro- beeren." „Bedenkt u verder, dat mijn bewijsvoe- ring staat of valt met de schijnbare beken tenis van Duschinsky." Buschroitner knikte. „Waarom was Duschinsky dan den mor gen na den moord in zoo'n goede stemming, zooals juffrouw Grabner opgemerkt heeft?" „Was hij dat?", vroeg Buschroitner. Hij dacht na. „Hij kan zich er over heen gezet hebben," meende hij tenslotte. „Daartoe is niet alleen een groote wils kracht noodig, maar ook een groot talent voor comedie spelen, die ik beide Duschins ky niet toeschrijf." Bus-' zweeg. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1941 | | pagina 5