Vice-Admiraal Nomoera bij den Führer - Ontginning in Gaasterland LEEÖSCH DAGBLAD Tweede Blad Moord op Kasteel Entzberg 82sfe Jaaiwcj FEUILLETON —a— OP DE WERF VAN NICOLAAS WITSEN EN VIS TE ALKMAAR LIEP DE STRANDMOTORREDDINGBOOT „JOHAN DE WITT" VAN STAPEL. Deze reddingboot is bestemd voor Schiermonnikoog, doch zal voorloopig gestationneerd worden te Hindeloopen. De „Johan de Witt" in haar element. (Polygoon) EEN GEDEELTE VAN DE BOSSCHEN VAN GAASTERLAND wordt ontgonnen. Het is daarom noodzakelijk, dat het struikgewas en jong boomhout wordt verwijderd. De „stobben", de wortel einden, welke vroeger op een hoop werden gegooid en verbrand, worden .nu zorgvuldig bewaard, daar zij uitstekend geschikt zijn als brandstof voor bakkers-ovens. (Polygoon) DE GROOTE KERK TE NAARDEN, bekend door de jaarlijk- sche uitvoering van dé Matthaus Passion, wordt gerestaureerd. Nadat de leien verwijderd zijn, wordt het dak opnieuw bekleed. (Polygoon) NU DE ZOMER IN AANTOCHT IS, heerscht er een groote bedrijvigheid' op dé jachtwerven, waar vele scheepjes in aanbouw zijn. Een kijkje op een jachtwerf in Sneek, waar men bezig is met den bouw van een tweetal „16 kwadraats". (Polygoon) DE HEILIGE DAG DER LEGIONNAIRSBEWEGING IN ROEMENIË. BIJ HET BEGIN DER FEESTELIJKHEDEN KUST GENERAAL ANTONESCU, ZOOALS IN ROEMENIË GEBRUIKELIJK IS, HET HEILIGE KRUIS. (Holland) DE FÜHRER ONTVING VICE-ADMIRAAL NOMOERA. De Führer en Opperbevelhebber van de Weermacht ontving in de nieuwe Rijkskanselarij Vice-Admiraal Nomoera, den leider van de in Duitschland vertoevende afgevaardigden van de Keizerlijke Japansche Marine. De Führer begroet zijn gast. Achter den Führer Generaal Veldmaarschalk Keitel. (Hoffmann) door PETER PAUL BERTRAM. i (31 „Dat heb ik niet durven hopen", zei Va- hoda, „ik wilde alleen maar een betrouw baar persoon hebben, die, ingeval ik ont dekt word, kan bevestigen, uit welke mo tieven ik in Duschinsky's kamer ben bin nengedrongen tijdens zijn afwezigheid." Maxwell glimlachte. „Ik begrijp u. U wil de .gedekt.zijn tegen een mogelijk misver stand. „Dat is het," knikte Vahoda. „Ik ben ten slotte maar een particulier en bezit geen of- ficieele volmachten." „En wanneer wilt u dit onderzoek begin nen?" vroeg Maxwell. „Zoo spoedig mogelijk." „Ik sta natuurlijk tot uw beschikking," zei Maxwell, terwijl hij opstond. Ze gingen samen naar de donkere kamer. Daar nam Vahoda verschillende proeven, maar het water liep steeds heel zacht weg, met een nauwelijks waarneembaar zuigend geruisch. „Ziet u," zei Vahoda tegen Maxwell, „ik wist het wel. Hij heeft gelogen." Maxwell knikte. „We moeten nu te weten te komen, waar Duschinsky zich be vindt. Ik zal in het park kijken, gaat u hier door het huis." Vahoda rende de trap af. Ongeveer tien minuten later troffen zij elkander weer. „Hij moet in zijn kamer zijn," dacht Va hoda. „Of hebt u hem ergens gezien?" „Neen." Maxwell keek op zijn horloge. „Ik vermoed, dat over tien minuten de thee ge serveerd wordt. Dan zal hij wel uit zijn ka mer komen." Maxwell kreeg gelijk. Eer hij nog een si garet opgerookt had, verscheen Jean en be gon de gong in de hall te luiden. Enkele oogenblikken later kwam Duschinsky binnen. Bleek en met heftige hartkloppingen snelde Vahoda de trap op en sloop na een oogenblik aarzelen de kamer van Duschins^ ky '"innen. Toen hij er ongeveer tien minuten later weer uitkwam, stond er zweet op zijn voor hoofd. Maxwell was nog niet gaan thee drinken en wachtte in een gemakkelijke fauteuil in de hall. „En?" informeerde hij. „Heeft u iets ont dekt?" Vahoda knikte afwezig. „Ja. We moeten voorzichtig zijn, hij heeft een revolver bij zich. Ik heb een half leege patronendoos in zijn koffer gevonden. „Dat zal ons niet veel verder helpen", vond Maxwell. „Ik heb nog wat anders gevonden", zei Vahoda zacht. „Verknoeide films. Maar ik weet nog niet wat dat beteekent. Ik moet nadenken. Als ik er ben, zal ik het u zeg gen." Hij knikte Maxwell tóe en ging in de voor hem zoo karakteristieke houding, de handen op den rug, licht voorover gebogen, door de open deur het park in. Maxwell keek hem na. Toen drukte hij zijn half opgerookte sigaret uit en ging als nog thee drinken. Op dat moment lag freule Angela Vestic- Falkenberg mat, geestelijk en lichamelijk geknakt, in haar bed. Naast het bed stond een stoel, en daarop zat ernstig en bezorgd de jonge Amerikaansche dokter. De ondergaande zon verguldde de met sneeuw bedekte toppen van de bergen en de weerschijn dompelde de antieke meube len in een zacht, warm licht. Angela probeerde zich op te richten. „Blijft u rustig liggen," zei dr. Muir zacht. „En niet spreken." In de halfopenstaande deur van de naast gelegen kamer verscheen de machtige ge stalte van commissaris Buschroitner. Dr. Muir stond onmiddellijk op en ging hem tegemoet. ,Ik kan als dokter niet toestaan, dat u haar nu ondervraagt," zei hij met zachte, doch besliste stem. „Ik zal u roepen als het zoo ver is. Maar op het oogenblik heeft mijn patiënte volledige rust noodig." Buschroitner haalde de schouders op. „Goed", zei hij. „Roept u me dan, dokter. Ik ben in de bibliotheek." Hij keerde zich om en sloot de deur achter zich. Toen Buschroitner de trap afging, kwam inspecteur Haberler hem tegemoet. „Telefoon voor u, commissaris," riep hij. „De officier van Justitie in Lienz wil u spreken." Buschroitner ging snel naar de biblio theek en nam den hoorn op. - „Ja mijnheer, hier Buschroitner. Goeden middag Zoo zoo, worden de heeren in Weenen ongeduldig? Vragen ze, of ze iemand zullen sturen? Maar natuurlijk, laat ze iemand sturen. Kunnen die zich de tanden er op stuk bijten. Heeft u het liever niet? Nou, mij kan het niets schelen. Ik heb ze niec noodig, Natuurlijk, het onderzoek gaat verder, maar ik schiet niet veel op. Maar mijnheer, ik heb nu al drie verdachten, ieder met een goed motief en practisch geen alibi, maar één heeft hem toch maar van kant kunnen maken, niet? En terwijl ik er over nadenk, wie van de drie het geweest moet zijn, komt de freule en legt een bekentenis af. En voor ik nog v/at kan vragen, zakt ze in elkaar. Po ging tot zelfmoord met arsenicum. Ja. Nou, ,een uur of vier geleden. Neen, ik kon haar nog niet verhooren, de dokter stond het nog niet toe. Maar ik heb wel het een en ander ontdekt. Ik heb de schrijf tafel van de freule onderzocht. Inder daad, ze heeft een dagboek bijgehouden, keurig netjes alles er in gezet wat ze be leefd heeft en zoo. Ze was Verliefd op Von Ghetaldi, zoo'n jaar of vier, vijf geleden, toen ze den winter doorgebracht Leeft bij barones Hellperg in Weenen. Maar die had toen alleen maar oog en oor voor barones Beate. Ja, en toen de graaf uit China te ruggekomen was en Beate getrouwd heeft, geloofde de arme haas, dat zij Von Ghetal di zou winnen. Daarom kon het haar toen ook niets schelen, dat haar vader met haar beste vrienöin trouwde. Maar Von Ghe taldi was zoo ongelukkig dat hij dwaze dingen gedaan heeft en toen zij zag, dat hij voor haar verloren was, is ze naar Enge land gegaan. Ja, daar kom ik aan. Na tuurlijk heb ik ook gelezen wat ze over eer gisteren geschreven heeft, maar daar staat niets bijzonders in. Maar toen ik goed keek, zag ik dat er zestien pagina's uitgescheurd waren. Ja, blijkbaar. Ik h:b natuurlijk gezocht en waarachtig in den haard vond ik nog half verbrande stukken. Ik heb ze voorzichtig er uit gehaald en met Lechperger onderzocht. Ja, die Lech- perger is een knappe kerel. Hij heeft Veel geleerd in Weenen. Daar moesten meer van onze menschen heen, maar ze zijn er te lui voor. En dan verbazen ze zich nog, dat ze niet bevorderd worden. Fragmenten, mijnheer. Zoo van dat proza van een meisje dat ongelukkig en overstuur is. Ze schrijft dat ze voelt dat er een ongeluk gebeuren zal, en dat ze niet weet wat ze doen moet. En dan weer, dat ze wel v/eet wat haar te doen staat. En zoo verder. Ze schijnt hysterisch geweest te zijn, toen ze Von Ghetaldi weer zag. Ze zag dat hij meteen weer op haar stiefmoeder uit was. Ja, natuurlijk, hij wilde haar den graaf afnemen. Dat is ook het eventueele motief van den graaf. Wat denkt u zelf? U bent vaak met hem op jacht geweest. Ja, dat denk ik ook. Ja, een beroerde situatie. Alles loopt verkeerd. Ze hebben hier niet eens een alibi; en iedèr van de vier kan het gedaan hebben. En het zou me niets verbazen, als het nog een heel ander was. Dat weet ik niet. Ik zeg het zoo om u aan te toonen, hoe ingewikkeld het geval is. Mevrouw Fechner? U denkt dat zij jaloersch was op de gravin? Daar heb ik ook al aan gedacht, maar ik geloof het niet. U kent haar niet. Een mooie vrouw maar niet iemand die een man vermoordt. Veel te koud en berekenend. Wie verder?, XWordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1941 | | pagina 5