te Rotterdam wordt gedempt - Kalüerenmarkt te Parmerend Het K LEfoscH mnm T^de Blad Moord op kasteel Entzberg 82sfe FEUILLETON door PETER PAUL BERTRAM. (20 j „En toen ik daar zoo lag en dacht, daar schijnt de zon en beneden ligt die arme mijnheer Von Ghetaldi dood en vermoord, i toen hoorde ik opeens een stem naast me." Daisy Grabner hield een dramatische pauze. „U hoeft niet te gelooven, commissaris, dat ik geluisterd heb. Zooiets doe ik niet. Ik be kommer me principieel niet om zaken die me niet aangaan. Neen, dat doe ik niet. i Maar toen ik zoo lag, moest ik onwillekeurig I luisteren, of ik wilde of niet. U begrijpt me toch, niet waar?" „Zeker, natuurlijk, juffrouw Grabner," zei Buschroitner. „Er-zijn soms situaties in het leven „Dat is het," zei Daisy Grabner dankbaar, j „Situaties! Nooit van mijn leven zal ik die situatie vergeten." Ze haalde diep adem. „En wat ik toen gehoord heb, commissaris! Ik ben er wit van geworden en ik ben dadelijk naar mijn zuster geloopen. En sedert dien tijd ben ik steeds bij haar gebleven, ik durfde niet meer alleen te zijn. Je kunt nooit weten." „Waarom is u dan niet direct gekomen?" vroeg Buschroitner. „Als dat wat u weet zoo belangrijk is...." „Belangrijk!" riep Daisy Grabner, „Ik ben bang geweest. Ik wilde niemand laten mer ken dat ik wat wist. Misschien had men mij anders ook vermoord. Trouwens wie weet wat er nog gebeuren kan op zoo'n kasteel, waar ovéral moordwapens hangen. We zijn verschrikkelijk zenuwachtig geworden, mijn zuster en ik, t. -n we steeds maar moesten wachten en wachten. Steeds weer werden anderen eerst binnengeroepen." „Pat spijt me," zei Buschroitner. „Maar nu u eindelijk hier is, zegt u me nu tenmin ste dan wat u gehoord heeft." „Ja," begon Daisy Grabner weer, „toen ik daar zoo lag hoorde ik opeens, hoe in de kamer naast me de deur opengerukt werd en toen riep iemand, het was een dame, „Angela!" Ja, „Angela" heeft ze geroepen. „Heeft u de stem herkend?" „Zeker ben ik er niet van, maar ik geloof dat het de gravin was, want freule Angela antwoordde: „Beate, wat is er?" „Dat was dus de gravin," constateerde Buschroitner. „Ziet u, commissaris, dat heb ik direct gedacht." „Verder, alstublieft," zei Buschroitner, nu toch eindelijk ongeduldig. „De gravin was verschrikkelijk opgewon den. Ze snikte en haar stem trilde. „Ik weet niet wat ik doen moet," heeft ze gezegd. „Ik ben wanhopig. Ik word nog gek" heeft ze geroepen. „Ik kan het me niet voorstellen! Adal bert heeft en toen begon ze te huilen, zoodat ik niet kon hooren wat ze zei. En toen riep de freule heel hard: „Neen je bent gek geworden! Ik geloof het niet!" En de gravin snikte verder en riep steeds weer; „Geloof me toch!" En de freule schreeuw de: „Je liegt!" En de gravin zei: „Neen, dat is juist het verschrikkelijke! Ik heb het hem zoo ongelukkig!" en toen begon ze weer te gezegd en hij heeft het niet ontkend. Ik ben huilen. En toen heeft de freule plotseling het raam gesloten en toen kon ik niets meer hooren." „Hm," zei Buschroitner nadenkend. „Wat was naar uw meening de beteekenis van dit gesprek?" De beteekenis?" vroeg Daisy verbaasd. „Natuurlijk, dat de graaf mijnheer Von Ghetaldi vermoord heeft." „Is u daar heel zeker van?" Daisy Grabner knikte ijverig. „Omdat mijnheer Von Ghetaldi de gravin gister avond aan tafel het hof gemaakt heeft. Jaloersch was de graaf! Hij is ook oud en zij een jonge, mooie vrouw. En mijnheer Von Ghetaldi kan een vrouw het hof ma ken. Dat hebben we bij mevrouw Fechner gezien. Die is overigens uit haar vel ge sprongen, omdat hij geen notitie meer van haar nam." BuschroitnerJ zweeg een oogenblik. „Uw verklaring was heel belangwekkend, da mes," zei hij tenslotte. „Ik dank u zeer." Hij stond op. Maar de gezusters Grabner bleven aarzelend staan. „Wilde u nog Iets zeggen?" informeerde Buschroitner. „Neen, eigenlijk niet," stamelde Melitta verlegen. „Het is alleen maar," meende Daisy, „of u denkt dat we rustig kunnen gaan slapen?" Buschroitner begreep het en onderdrukte een glimlach. „U kunt er van verzekerd zijn, dat u geen gevaar dreigt. Ik zal er bovendien voor zorgen, dat u niets overkomt. U kunt rustig gaan slapen. Goeden nacht." Toen de zusters Grabner weg waren, zei Buschroitner tegen Haberler; „Zoo, nu nog mijnheer Feldmann 'en dan zijn we klaar. Zeilmoser! Vraag mijnheer Feldmann hier te komen." Feldmann trok een lijdend gezicht en na dat hij zijn persoonlijke gegevens opgesomd had, begon hij uitvoerig te vertellen over het ernstige conflict, dat ontstaat wanneer iemand die aan gal lijdt tevens een lekker bek is. „Toen dr. Muir mij een poeder gegeven had voelde ik me wat beter," zei hij kla gend. „En na een paar minuten ben ik in geslapen. Maar toen kwam de bediende met de warme kruik en uit was het met het slapen." „U hebt waarschijnlijk niets gehoord?" „Niets wat met den moord in verband staat. Mijnheer Duschinsky heeft me ge vraagd of ik gehoord heb dat hij uit de donkere kamer teruggekomen is; ik heb hem gezegd, dat ik omstreeks elf uur iemand gehoord heb, maar of hij het ge weest is weet ik natuurlijk niet." „Hm. Maar u hebt iemand gehoord." „En verder?" „Ja." „Niets dat met den moord verband houdt." „Vertelt u het me toch maar, je kunt nooit weten." Feldmann glimlachte. „Het heeft niets te bèteekenen, maar ik heb gehoord, dat de graaf en de gravin ruzie gehad hebben." „Zoo." „Ja, hevige ruzie hebben ze gehad. Ik heb weliswaar niets kunnen verstaan, maar het moet een ernstig meeningsverschil geweest zijn." „Hoe laat was dat?/' „Het zal begonnen zijn om kwart voor elf en geëindigd om half twaalf." „Waar is uw kamer, mijnheer Feldmann?" „Die is recht tegenover de kamer van de gravin." En toen voegde hij er aan toe: „Het zal wel niets te beteekenen hebben. Ik heb met mijn vrouw zaliger ook zoo vaak ruzie gehad." „Enfin, we zullen zien,'' zei Buschroitner en wenschte den heer Feldmann goeden nacht. „Ga slapen, Haberler" zei hij tegen den inspecteur. „Ik ga ook dadelijk." Hij liep in gedachten verzonken heen en weer. Ten slotte schudde hij het hoofd en ging naar de deur. Halverwege bleef hij echter staan, keerde zich om en ging terug naar de schrijftafel. Hij nam de telefoon en vroeg een nummer aan. Hij moest eenigen tijd wachten, alvorens zich een slaperige stem meldde. „Goeden avond, mijnheer, hier Buschroitner Ja, laat geworden. Ik heb net de ver- hooren beëindigd. Neen mijnheer, er is nog niets van te zeggen. Verklaringen? Meer dan me lief is. Maar of ze wat waard zijn moet ik eerst nog uitzoeken. Ver dachten? Veel te veel mijnheer Neen, dat doe ik liever nit. Ik zal u de doorslagen sturen, dan kunt u zich een beter beeld er van vormen. Als de menschen maar niet zoo zouden liegen! We komen er toch achter, maar het kost allemaal extra werk. Ja, zeker daar zal ik voor zorgen Goeden nacht mijnheer." Hij belde af. draaide de lamp uit en ging h_en. .(Wordt vervolgd). GISTEREN WERD TE PURMEREND DE WEKELIJKSCHE NUCH TERE KALVERENMARKT GEHOUDEN. OVERZICHT VAN DE DRUK BEZOCHTE MARKT. (Polygoon) MET DE DUITSCHE PANTSERWAGENS AAN HET LIBYSCHE FRONT. Een Italiaansche koloniale soldaat mag een blik werpen in het binnenste van een gepantserden verkenningswagen. De Duit- sche soldaten verklaren hem het mechanisme. (Associated Press) DE DOOPVONT in de Ned. Hervormde kerk te Hoogwoud wordt met medewerking van Monumentenzorg gerestaureerd. Aan deze doopvont is de bekende legende van den doop van Koning Radboud verbonden. De twee helften van de doopvont worden door ijzeren banden - bijeen gehouden. (Polygoon) HET UIT DE 8E EEUW DATEERENDE ST. JEROENSPOORTJE TE NOORDWIJK zal worden gesloopt. Volgens de legende werd op het achter het poortje gelegen „Martelveld" de eerste pastoor van Noordwijk, Jeroen, door de Noormannen vermoord. (Polygoon), VOOR HET ZGN. „KOLKJE" BIJ DE GROOTE MARKT TE ROTTER DAM is in het stadsplan van het nieuwe Rotterdam geen plaats. De demping is nu met kracht ter hand genomen. Hierbij raakte een vracht auto van het rechte spoor en moest met een kraanwagen weer op den weg getrokken worden. (Polygoon) ,L)E DUITSCHE TROEPEN IN AFRIKA. In een kamp van de Duitsche pantsertroepen, voor de poorten van een stad, worden levensmiddelen uitgeladen. (Polygoon)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1941 | | pagina 5