Nederlandsche arbeiders in Duitschland LEIDSCH DAGBLAD - Derde Blad Woensdag 26 Maarl 1941 Welke bon is geldig? Ceremoniën der vrijmetselarij Aanspraken op renten RECHTZAKEN Petroleumbonnen voor 17000 liter verhandeld Opgave van 26 Maart Boter en vet Brandstoffen Brood en bloem Eieren Grutterswaren Honden -en Kattenbrood Kaas Koffie en thee Petroleum Suiker Vleesch en vleeschwaren Zeep Hoe een leerling werd opgenomen De Rijksverzekeringsbank zal voorloopige uitkeeringen verstrekken. Het gisteren gepubliceerde Verordenin genblad (No. 12) bevat een besluit van den secretaris-generaal van sociale zaken be treffende een voorloopige regeling van be paalde aanspraken op uitkeering ter zake van renteverzekering. Het volgende is daar in bepaald: Artikel 1. (1) Nederlandsche werknemers, die op grond van ambtelijke arbeidsbemid deling in het Duitsohe Rijk werkzaam ge weest zijn en gedurende dien tijd onder de Duitsohe renteverzekering vielen, en hun weduwen en weezen ontvangen, wanneer aanspraak op invaliditeits-, ouderdoms-, weduwe- of weezenrente ontstaat onder voorbehoud van de latere regeling van de berekening van de rente bij samenloop van Duitsohe en Nederlandsohe verzekeringen in afwijking van het bepaalde in de in validiteitswet, een voorloopige uitkeering van de Rijksverzekeringsbank. (2) De Rijksverzekeringsbank telt voor de berekening van den wachttijd en van de voorloopige uitkeering de tijdvakken, gedu rende welke de Duitsohe verzekering ge duurd heeft bij die, gedurende welke de Ne derlandsche verzekering geduurd heeft, en gaat daarbij uit van de onderstelling, dat over de kalenderweken, gedurende welke de Duitsche verzekering heeft geduurd, rente zegels zijn geplakt van dezelfde waarde als zouden moeten zijn geplakt overeenkomstig de Nederlandsche Invaliditeitswet. Artikel 2 - Voor verzekerden, die onder de Nederlandsohe Invaliditeitswet vallen, die hun woonplaats naar het Duitsohe Rijk overgebracht hebben, of hun weduwen en weezen wordt, wanneer aanspraak op rente ontstaat onder voorbehoud van de latere regeling van de berekening der rente bij samenloop van Duitsche en Nederlandsche verzekeringen in afwijking van het be paalde in de Invaliditeitswet, de grondslag der him ingevolge de Nederlandsche verze kering toekomende rente voorloopig aldus berekend, alsof de aanspraak op rente ont staan is op het tijdstip, waarop de woon plaats overgebracht werd. 'Artikel 3. C1) - Het 'bepaalde in artikel 1 is van toepassing ten aanzien van alle Ne derlandsohe werknemers, die na 31 Decem ber 1936 in het Duitsohe Rijk verzekerd waren, en zulks vóór alle na dien tijd ont stane verzekeringsaanspraken. Bij de be rekening van de voorloopige uitkeeringen ..moeten ook de vóór 1 Januari 1937 ver streken tijdvakken, gedurende welke de Duitsche verzekering geduurd heeft, in aan merking genomen worden. In zoover voor deze werknemers zoowel door de Duitsche, alsook door de Nederlandsche verzekerings organen reeds uitkeeringen zijn vastge steld, blijven die gelden, zoolang niet een definitieve regeling In kracht is getreden. '-1) Het bepaalde in artikel 2 is van toe passing ten aanzien van alle verzekerings aanspraken, die na 31 December 1934 zijn ontstaan of zullen ontstaan. (3) Uitkeeringen overeenkomstig het be paalde in de artikelen 1 en 2 worden op haar vroegst voor den tijd van 1 Januari 1941 af toegekend. Artikel 4 - Dit 'besluit treedt in weriki* op den dag zijner afkondiging. (Gisteren - Red.). EEN OFFICEBELE TOELICHTING. De leider van de „Gesetzgruppe Soziale Verwaltung" in het rijkscommissariaat, de heer Jakob, heeft naar aanleiding van de uitvaardiging van deze verordening een uit voerige toelichting verstrekt, die aldus luidt: Over de verzorging van de in Duitschland werkzame Nederlandsche arbeidskrachten in verband met de sociale verzekeringen is reeds vaker geschreven. Uit de tot dusver geschiede publicaties was te zien, dat de voor den Duitschen arbeider geschapen ver strekkende verzekeringsbe scherming principieel ook den Nederland- schen arbeider ten goede komt. In de eerste plaats gedlt dit de ziektever zekering. Hierover is reeds eerder uitvoerig geschreven, waarbij er op gewezen werd, dat zoowel de in Duitschland tewerkgestelde ar beiders alsook hun inNederland achtergeble ven gezinsleden de volle bescherming van de Duitsche wettelijke ziekteverzekering ge nieten. Tot deze gezinsleden in den zin van de Duitsche sociale verzekeringen behooren in het algemeen gesproken de echtgenoote en cle kinderen.De rijksarbeidsminister heeft echter nu een* belangrijke uitbreiding van den kring dergenen die aanspraken kunnen laten gelden ten bate van den Nederland- schen arbeider verordend. Dientengevolge is de gezinshulp ook op de ouders en groot ouders van de verzekerden toepasselijk, die met hem in gezinsverband leven en door hem geheel of grootendeels onderhouden worden. Hetzelfde geldt voor zusters van den den verzekerde, die met hem in gezinsver band leven en door hem geheel' of grooten deels onderhouden worden, in zoover zij in de plaats van een overleden of niet slechts tijdelijk afwezige echtgenoote de huishou ding van den verzekerde leiden. Door de werkzaamheid van den verzekerde in Duitschland wordt een te voren bestaand gezinsverband principieel niet opgeheven. Met deze regeling heeft het Duitsche rijk op ruimhartige wijze de zorg voor de in Nederland achtergebleven gezinsleden bevei ligd. Ook de ongehuwde arbeider, die van zijn inkomsten ouders of broers of zusters mede onderhouden moet, kan nu er op ver trouwen, dat in geval van ziekte ook voor deze familieleden gezorgd wordt. Bijzonder gewichtige maatregelen worden voorts getroffen inzake de invaliditeitsver zekering voor in Duitschland werkzame arbeiders. Ook hierin was het standpunt beslissend, dat voor den Nederlandschen arbeider uit zijn mogelijk slechts voorbij gaande werkzaamheid in Duitschland gee nerlei nadeel ten aanzien van zijn invali diteits- en ouderdomsverzekering ontstaan moest. Daarom moest er voor gezorgd wor den, dat de tijd dien hij in Duitschland werkt en daar premies voor de Duitsche sociale verzekeringen betaalt, voor zijn in- valditeitsverzekering medegerekend wordt. Deze noodzakelijkheid leidde tot een over eenkomst tusschen de Duitsche en Neder landsche regeeringsinstanties. Volgens deze regeling, die aan de in het verordeningen blad nr. 12 gepubliceerde verordening van den secretaris-generaal van het departe- men van sociale zaken van 20 Februari 1941 beantwoordt, is bij het samentreffen van Duitsche en Nederlandsche verzekeringspe rioden voor de betaling van de uitkeeringen de Nederlandsche Rijksverzekeringsbank bevoegd. Bij het berekenen van de betaalde premies zal de bank de Duitsche verzeke ringsperioden mede-optellen bij de voor de Nederlandsche sociale verzekeringen bere kende perioden en op dezelfde wijze in aan merking nemen. Daarmee wordt bereikt, dat de Nederlandsche arbeider door zijn werk in Duitschland geen nadeel lijdt ten aanzien van zijn invaliditeits- en ouder domsverzekering. De rechten van de Neder landsche arbeiders moeten alzoo, ook in zoover Duitsche verzekeringsperioden ter sprake komen, uitsluitend bij de Rijksver zekeringsbank worden geldend gemaakt. Tusschen deze en de betrokken Duitsche verzekeringsinstanties vindt overigens een verrekening plaats. Daar het gansche ver zekeringsproces zich zoodoende alleen bij het Nederlandsche verzekeringsinstituut af wikkelt, is de arbeider des te beter in staat voor zijn rechten op te komen. Deze overeenkomst is slechts een voor loopige regeling. Bij het streven, een be spoedigde beveiliging van den Nederland schen arbeider in het geval van invalidi teit tot stand te brengen, heeft men voor loopig van een scheiding van Duitsche en Nederlandsche bevoegdheden inzake de ver- zekeringsuitkeeringen afgezien. Het kwam er eerst op aan, den arbeider nu reeds in staat te stellen, zijn verzekeringrechten te kunnen doen gelden. Bij de uitdrukkelijk voorbehouden eindregeling zullen de rech ten van den Nederlandschen arbeider te genover de Duitsche sociale-verzekerings- instituten nauwkeurig bepaald worden, waardoor dan ook de Nederlandsche arbei der voor de aan de Duitsche invaliditeits verzekering betaalde premies uitkeeringen tot dezelfde hoogte zal ontvangen, als de Duitsche arbeider. 6117 (Ingea. Med.) TWEE VERDACHTEN VOOR DE HAAGSCHE RECHTBAN^. De Haagsche rechtbank behandelde gis teren de zaak tegen den 29-jarigen Haag- schen monteur W. C. J. van W. en den Haagschen timmerman O. W. G. F. B., die er van waren beschuldigd betrokken te zijn in een handel van petroleum-bonnen tot een hoeveelheid van niet minder dan 17.000 liter, welke waren ontvreemd uiteen distributiekantoor aan den Stationsweg in Den Haag. Een 9-tal getuigen was in deze zaak gedagvaard, terwijl de verdediging twee getuigen décharge had opgeroepen. De officier van justitie zeide in zijn re quisitoir, dat niet bewezen was, .dat B. en van W. de bonnen gestolen hebben. Echter moeten zij uit winstbejag gehandeld heb ben en bovendien wisten zij, dat de bon nen niet op eerlijke wijze verkregen waren. Hij achtte hen dan ook schuldig aan heling en eischte voor van W. wegens dit feit. tweemaal gepleegd, een gevangenisstraf van één jaar en zes maanden en voor B. wegens heling een jaar gevangenisstraf. De verdediger van van W. bestreed na drukkelijk. dat verdachte uit winstbejag gehandeld zou hebben. Pleiter vroeg dan ook onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte en vrijspraak van het ten laste gelegde. De reohtbank wees dit eerste ver zoek na in de raadkamer te zijn geweest, van de hand. De uitspraak van deze zaak is bepaald op 8 April as. VARKENS GESTOLEN EN GESLACHT. De officier van justitie bij de Rotterdam- sche rechtbank eischte tegen den 19-jarigen tuindersknecht P. A. V. te Zoetermeer een gevangenisstraf van twee jaar wegens diefstal. De man had in begin Januari van dit jaar twee varkens gestolen ten nadeele van een landbouwer te Zevenhulzen. Hij had de dieren geslacht en een deel van het vleesch verkocht, zonder daarvoor bon nen in ontvangst te nemen. Verdachte ont kende. Hij beweerde de varkens van een onbekende té hebben gekocht. HAAGSCHE POLITIERECHTER. Teveel in huis. Een handelaar te Bodegraven, had heel wat meer in huis dan hij officieel had wil len weten. Hij had opgave moeten doen van zijn voorraad benzine en olie. bij welke gelegen heid hij maar liefst 2900 kilo smeerolie en 2500 kilo benzine had „vergeten". Dat was later gebleken en de ambtena ren hadden van het geval proces-verbaal opgemaakt, zoodat de handelaar zich nu te verantwoorden had. De officier vond het een nogal flinke hoeveelheid die verzuimd was te vermel- len, en hij vorderde f. 50.boete subs. 50 dagen hechtenis en tevens verbeurdverkla ring van de inbeslag genomen vloeistoffen. De politierechter besloot over acht dagen schriftelijk vonnis te wijzen. (Nadrui verboden)'. BOTER en VETBON nr. 8 (tot en met 30 Maart) 250 gram boter of margarine. BOTERBON nr. 9 (t.m. 6 April) 250 gr. boter. VETBON nr. 9 (t.m. 6 April) 250 gr. boter of margarine of 200 gr. vet. BONNEN nr. 15, 16 en 11 (haarden en kaohels: BONNEN, nr. 35 t.m. 41 (centrale verwar ming). BRANDSTOFFEN en COKES, 5de periode (alle t.m. 31 Maart): één eenheid vaste brandstoffen. BROODBON nr. 8 (tm. 30 Maart; 24 31 Maart niet In restaurants, e.d.) BROODBON nr. 9 (tm. 6 April; 31 Maart 7 April niet in restaurants, e.d.) 100 gram brood of 1 rantsoen gebak. BLOEMKAARTBON nr. 6 (tm. 20 April) 50 gram brood of rantsoen gebak of 35 gr. tarwemeel, tarwebloem, rogge meel. roggebloem of zelfrijzend bakmeel BON nr. 82 (t.m. 30 Maart; 24—31 Maart niet in restaurants, e.d.) BON nr. 92 (t.m. 6 April; 31 Maart tot 7 April niet in restaurants, e.d.) 1 ei. BON nr. 7 (t.m. 20 April): 250 gr havermout, havervlokken, üaver- bloem aardappehneelvlokken gort gort- mout of grutten Bon nr. 8 (t.m. 20 April): 250 gr eort eortmout. of grutten. BON nr. 9 (t.m. 20 April): 100 rr vermicelli macaroni of spaghetti BON nr. 10 (t.m. 20 April): 100 gi maïzena grlesmeel, sago, aard appelmeel, stijfsel (geen glansstijfsel) of een hoeveelheid puddingpoeder, welke 100 gr. zetmeel bevat. BON nr. 15 (tm. 30 Maart) 500 gr. peulvruchten. BON Nr. 19 (tm. 20 April) 250 gr. rijst, rijstemeel, rijstebloem, rijstgries of gruttenmeel. Rantsoenbonnen rijst en havermout zijn doorloopend geldig. BON nr. 9 (speciale kaart) (tm. 31 Maart) 310 K.G. hondenbrood of l'/i K.G. kattenbrood. BONNEN nr. 61 en 71 (tm. 6 April): BONNEN nr. 62 en 72 (t.m. 20 April): elke bon 100 gram kaas. BON nr. 18 (t.m. 27 April) 125 gram koffie of 250 gr. koffiesurro- gaat of 50 gram thee. BON nr. 9 (t.m. 20 April)uitsluitend voor kookdoeïelnden. ZEGEL E (tm. 31 Maart) 2 liter petroleum. BON nr. 17: (tjn. 13 April): 1000 graan suliber. VLEESCHBON nr. 8 (t.m. 2 April) 100 gram vleesch tnCWstef been of vleeschwaren. VLEESCHwARENBON nr. 8 (t.m. 2 April): 75 gram gerookt of gekookt varkens-, rund- of kalfsvleesdh of gerookte worst, 100 gr. gekookte worst, 125 gr. lever worst of 150 gr. bloedworst. BON nr. 16 (tm. 30 Maart): 150 gr. toiletzeep (nieuwe samenstel ling), 120 gr. huishoudzeep, 150 gr. zachte zeep, vervaardigd nk 1 Jan. '41 of 200 gram zachte zeep van vóór 1 Januari '41, 300 gr. zachte zeeppasta, 250 gr. zeeppoeder of 600 gr. waschpoe- der, 125 gr. zeepvlokken, 250 gr. zelf werkende waschmlddelen of 200 gr. vloeibare zeep. Goed voor het wassehen van 20 K.G. droog waschgoed. BON nr. 117 (apart verstrekte bon) (t.m. 30 April) 50 gram scheerzeep. 1 tube scheercrême of 1 pot scheerzeep. UI. (Van een A.NJP.-,verslaggever) In ons vorig artikel hebben we geschreven over het internationale karakter van de vrijmetselarij. Ten einde nu de individueele leden geschikt te maken voor het aan- vaarden van dit internationale karakter en hen los te maken van het eigen volk heeft de vrijmetselarij een opvoedingssysteem op gebouwd, dat uitermate geschikt is den mensch rijp te maken voor de zoogenaamde, op wereldburgerschap gegrondveste, huma- niteitsgedachte. Reeds hebben we dit systeem in het kort aangeduid, toen we in ons eerste artikel schreven over de verdee ling in graden. Thans willen we hierop nader ingaan. Zooals men weet is de Schotsche ritus der vrijmetselarij, welke het meest verbreid is, verdeeld in 33 graden. Iedere graad kent zijn eigen ceremoniën. De samenkomsten van de broeders van een bepaalden graad worden „loge" ge noemd, al naar gelang van het doel der bijeenkomst onderverdeeld in inwijdings- loges, waarin een nieuw lid wordt opge nomen. bevorderingsloges, waarin een lid wordt bevorderd tot een hoogeren graad, werMoges, welke dienen tot de geestelijke vorming van de leden in vrijmetselaarszin, rouwloges, waarin een overleden broeder wordt herdacht, en tafelloges, feestmalen ter gelegenheid van bijzondere gelegen heden. Al deze bijeenkomsten worden .ge houden in speciaal hiervoor ingerichte ver trekken. Het voornaamste van deze ver trekken is de „tempel", een rechthoekige zaal zonder vensters, ingericht volgens het voorbeeld van den tempel van Salomo. De zetel van den voorzitter is tegenover den ingang aan den naar het Oosten gerichten korten wand geplaatst. Voor hem is een tafel, waarop attributen, 'zooals passer en winkelhaak, zwaard, e.d. Verder vindt men in den tempel steeds het zespuntige Da- vidschild terug, een ieder bekend als het Joodsche symbool bij uitstek. EEN LEERLING WORDT OPGENOMEN. Wanneer nu een „profane" waardig ge keurd is opgenomen te worden als leerling, wordt hij eerst door een der functionaris sen, den broeder-opziener, naar de voorbe reidingskamer gevoerd, Hij moet hier een verklaring onderteekenen, dat hij uit vrijen wil toetreedt en niets zal verraden van hetgeen hem als vrijmetselaar bekend zal worden gemaakt. Vervolgens moet hij alle metaal, dat hij bij zich draagt, afleggen, jas en vest uittrekken, de linkerborst ont- blooten en linker broekspijp opstroopen tot boven de knie, een verband om de knie leg gen, de schoenen uittrekken en een paar afgetrapte pantoffels aantrekken. Vervol gens wordt hij geblinddoekt den tempel 'binnengevoerd. Dit zonderlinge toetakelen moet gelden als een 'bewijs voor de volkomen onderwerping van het nieuwe lid. Het afleg gen van het metaal geschiedt, omdat bij den bouw van den tempel van Salomo geen metaal werd gebruikt en metaal dezen tempel ontwijdde. Het onfcblooten der borst heeft ten doel te voorkomen, dat een vrouw in de orde wordt opgenomen. Tevoren heeft het aspiramtlid een half uur doorgebracht in het voorbereidings kamertje. Een zwart geschilderd vertrek zonder ramen, waarin een tafel met stoel. Op de tafel een doodskop, een zandlooper en andere attributen. Meestal staat in het kamertje nog een dood/kist met een ge raamte. Op de wanden zijn de toepasselijke spreuken .Memento rnori" en „Ken uzelve" geschilderd. In deze ongezellige omgeving moet de aspirant voor de laatste maal diep nadenken over den stap, welken hij gaat zetten en de gevolgen hiervan. In den tempel aangekomen, wordt hij in zijn potsierlijke uitrusting óp reis naar het Oosten gezonden, d.w:z. hij wordt driemaal rond den tempel geleld. Hieruit blijkt we derom het nauwe verband van. de huidige vrijmetselarij met het oude Oosten, waar over wij reeds in. ons eerste artikel heb ben geschreven. Na nog een reeks ceremo niën te hebben ondergaan, welke van min der belang zijn, moet de aspirant den eed afleggen welken wij in ons eerste artikel hebben opgenomen en waarin hij vol komen geheimhouding en gehoorzaamheid belooft. HET GROOTE NOOD- OF HULPTEEKEN. Hierna wordt hem de blinddoek afgeno men en worden hem de geheime teekens bekend' gemaakt, waarmede hij zich overal ter wereld aan broeders bekend kan maken als mede-broeden 3h Nederland' werd hem ook het groote nood- of hulpteeken bekend gemaakt. Dit teeken mag alleen in grootsten nood en 'bij levensgevaar gegeven worden, doch ieder vrijmetselaar is dan ook ver plicht hulp te verleenen. Dit teeken bestaat in het boven het hoofd vouwen van de handen met de ellebogen haaks boven het hoofd, waarbij geroepen wordt: „a moi les enfonts de la veuve". Volgens de leerlings- katechismus der vrijmetselarij moet zelfs rij and tegenover vijand.' dit teeken erken nen en den broeder van den dood redden. De metselaar heeft geen vaderland meer, hij is wereldburger geworden. Na eenigen tijd als leerling te hebben gewerkt wordt 'hij tot gezel bevorderd. Hij verplicht zich dan tot geheimhouding van hetgeen hij als vrijmetselaar verneemt, niet alleen tegenover „profanen", dat zijn allen, die geen vrijmetselaar zijn, doch ook tegen over de leerlingen. Ook belooft hij zijn broeders te waarschuwen voor gevaar dat hen dreigt, voor zoover dit in zijn vermo gen ligt en ook hen te helpen voor zoover dat mogelijk 'is zonder zichzelf en zijn fami lie nadeel te berokkenen. Als straf bij over treding wordt In - de eedsformule gezegd op geen mindere straf, dan dat mij het hart uit de bloote linkerborst gescheurd worde en tot een prooi aan de gieren der lucht gegeven". Vervolgens worden hem de geheime teekens van zijn graad' bekend gemaakt. Toont de gezel zich een trouw lid, dan wordt hij na eenigen tijd bevorderd tot meester, de hoogste graad in de Johannes- vrijmetselarij. Bij de inwijdingsloge is de tempel geheel met zwart behangen, waarop zilveren tra nen zijn aangebracht. In het midden staat een doodkist, waarover een zwart laken. Dit symboliseert, dat de meester zich op leven en dood aan de vrijmetselarij ver bindt. Ook de ceremoniën van het opne men hebben hierop betrekking. Den aan staanden meester wordt, nadat hij den tempel is binnengevoerd, het verhaal ver teld van den bouwmeester van den tempel van Salomo, Hiram Abiff. Deze had, omdat hij niet alle arbeiders persoonlijk kende, een wachtwoord en een geheimen hand druk ingesteld, verschillend voor leerling, gezel en meester. Op deze wijze wist hij welk loon hij ieder op den betaaldag moest geven. Een drietal 'gezellen nu had afge sproken hem te dwingen het meester- woord aan hen mede te deelen, opdat zij het loon van een meester in ontvangst zou den kunnen nemen. Zij overvielen Hiram in den tempel en toen deze weigerde het v/oord te zeggen, sloeg de eerste hem met een maatlat tegen den strot. Hiram vlucht te en wilde door de Westelijke deur den tempel verlaten. Hier stond de tweede ge zel, die op het afwijzende antwoord van Hiram, hem met een winkelhaak tegen de linkerborst sloeg. Hiram poogden u langs de Oostelijke deur den tempel te verlaten, doch hier stond de derde gezel en toen Hiram voor den derden keer weigerde het meesterwoord bekend te maken, sloeg deze hem met zijn hamer dood. Tijdens het ver tellen van dit verhaal slaat de voorzitter den adspirant-meester op de drie genoem de plaatsen met een hamer. HET HERKENNINGSWOORD. Bij den derden slag moet de candidaat omvallen en wordt hij in de kist gelegd. Hij moet het geheele verhaal doorleven. Wanneer hij in de kist ligt in den laat- sten tijd werd het slachtoffer ook wel naast de kist gelegd, of moest gaan liggen op een tapijt, waarop een doodkist stond afgebeeld wordt het verhaal verder ver teld. Koning Salomo miste Hiram en liet naar hem zoeken. De gezellen hadden het lijk in den grond verstopt. Salomo vreesde, dat het me ester-woord verraden was en bepaalde, dat het eerste woord, dat gespro ken zou worden bij het vinden van Hiram, voortaan het meester-woord zou zijn. Het meester-ritueel gaat dan als volgt voort: „Laten wij Salomo's bevelen volgen en het lichaam van den vermoorden meester zoeken. Op deze plek is de grond pas om gewoeld, hier moet de vermoorde meester liggen(met deze woorden komen de voorzitter en de opzieners bij de doodkist, de tweede opziener neemt het laken weg en beschrijft hiermede het groote meester- teeken). „Broeder, probeer of gij uw li chaam kunt oprichten." De tweede opzie ner pakt den wijsvinger van den liggenden candidaat, laat deze door de vingers glip pen en zegt: „mac benac." Mac benac is Hebreeuwsch en beteekent in goed Neder- landsch „hij stinkt al". Deze woorden zijn nu het herkennigswoord van den meester graad. De nieuwe meester wordt opgericht en wordt ingewijd in de verdere geheime teekens en woorden, waardoor hij zich in alle loges ter wereld kenbaar kan maken als meester. De drie tot nu toe behandelde graden, welke de basis van de vrijmetselarij vor men, worden te zamen ook wel de „blauwe" vrijmetselarij genoemd, aangezien de kleur van tempel en distinctieven in hoofdzaak blauw is. Zij zijn de verzamel-organisatie, waar-it de hoogere graden bij keuze voort komen. De hoogere graden noemt men ook ,roode" vrijmetselarij naar het overheer- schende rood als kleur des distinctieven. Ieder, die in een hoogere graad wordt op genomen, blijft evenwel meester van de Johannesloge en neemt als zoodanig deel aan de „loges" van dezen graad. Reeds in de ceremoniën van deze drie laagste graden komt de sterk Joodsche in slag tot uiting. Hoe hooger men komt, hoe sterker dit wordt. Het zou te ver voeren de ceremoniën van deze hoogere. graden, te behandelen. Alleen willen we er nog op wijzen, dat het schootvel, dat door de vrij metselaars in alle graden tijdens de „loges" wordt gedragen, herinnert aan het kleed van den Joodschen hoogepriester, hetgeen door den vrijmetselaar-schrijver Gloede wordt toegegeven. Op merkelijk is ook het ritueel voor de bevordering tot den dertigsten graad, die van ridder Kadosh of wreker. Hierbij moet de candidaat een tegenstander symbolisch met zijn dolk doorsteken. De naam van deze graad spreekt voor zichzelf, evenals de symbolen op het schootsvel, een vuist, waarin een bebloede dolk geklemd en een afgesneden hoofd, van bloed druipend, of een doodskop met twee gekruiste doods beenderen. t—3

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1941 | | pagina 10