Nieuw belastingkantoor te Rotterdam - Een blijde gebeurtenis in het circus
LEfDSCH DAGD6 AD
ïw^sde Blad
Moord op Kasteel
Entzberg
82sfe Ja&flarg
FEUILLETON
„IJSPRET OP ROLSCHAATSEN". De ijspret is nauwelijks DE DUITSCHE PATROUILLEDIENST OP HET EILAND JERSEY. OP EEN SICILIAANSCH VLIEGVELD.
afgeloopen, of zij is reeds weer begonnen. Rolschaatsers, DAG EN NACHT HOUDEN DUITSCHE SOLDATEN OP DEZEN VOORUIT- GENERAAL GEISLER BIJ ZIJN GEVECHTSVLIEGERS.
die van het ijs profiteeren. (Polygoon) GESCHOVEN POST TROUW DE WACHT. (Holland) (Holland)
DE GEDURENDE DE WINTERMAANDEN IN DE ZGN. UIENHOKKEN VORSTVRIJ BEWAARDE UIEN
worden thans te voorschijn gehaald- Het leeghalen van een dezer uienhokken. De uien worden direct gesor
teerd en in manden gedaan om in de zon te drogen. Dit werk doet men alleen bij zonnig weer,
daar de uien anders niet drogen kunnen. (Polygoon)
HET CIRCUS MIKKENIE-STRASSBURGER, op het oogenblik gehuis
vest in Theater Carré te Amsterdam, heeft bezoek gehad van den ooievaar
de Shetlandsche pony „Chaplin" is moeder .geworden van een rechtschapen,
oikzwarte baby. Hans Strassburgerbesteedt alle goede zorgen
aan moeder en dochter. (Polygoon)
DUITSCHITALIAANSCHE WAPENBROEDERSCHAP.
SOLDATEN VAN HET DUITSCHE LUCHTWAPEN TE GAST BIJ DE
ITALIAANSCHE OORLOGSMARINE. (Holland)
HONDERD EN DERTIG METER LANG wordt de gevel van
het nieuwe belastingkantoor, dat nabij de Parksluizen te Rotter
dam in aanbouw is. Het groote representatieve gebouw zal alle
belastingdiensten herbergen, welke nu nog op verschillende pun
ten in de stad zijn verspreid. Het betonnen skelet in wording,
waarvoor niet minder dan 15.500 M3 beton en 1% millioen kilo
betonijzer worden verwerkt. (Polygoon)
door
PETER PAUL BERTRAM.
(13
„Hm", meende Buschroitner, die verveeld
toegeluisterd had, „waarom heeft de heer
Duschinsky dan een scène gemaakt in
Lienz?"
„Ik weet dat niet?" antwoordde mevrouw
Fechner verontwaardigd. „Felix kwarn op
mijn kamer om me te helpen bij het sluiten
van een koffer. Hij was nauwelijks vijf mi
nuten in mijn kamer vlak voor de afreis. En
toen stormde Duschinsky binnen en ge
droeg zich onmogelijk. Zoo gedraagt zich
geen heer!"
„En wat heeft mijnheer Duschinsky toen
gezegd?'' Buschroitner klopte met het
vouwbeen op zijn tafel.
Mevrouw Fechner herhaalde, zoo goed als
zij het zich kon herinneren, de woorden.
„Juist, en daarvoor? Hebben de heeren
toen ook woorden gehad?"
Mathilde Fechner dacht na. „Eigenlijk
niet. Maar het was duidelijk te zien, dat
mijnheer Duschinsky Felix niet mocht. Er
was trouwens al in het begin telkens wrij
ving. Mijnheer Duschinsky wilde voortdu
rend, dat de touringcar bleef staan, opdat
hij kon fotografeeren en Felix zeide, dat
dat niet kon, omdat hij anders moeilijkhe
den met het reisplan kreeg. Maar dat was
beslist maar een voorwendsel.''
„En wanneer, mevrouw, heeft u mijnheer
Von Ghetaldi het laatst gezien?"
„Gisteravond, na het diner."
Buschroitner zweeg een oogenblik. „Dat
is geloof ik alles. Ik dank u zeer, mevrouw."
Mathilde Fechner stond op. „En wie heeft
volgens u den armen Felix vermoord, com
missaris?"
Buschroitner haalde de schouders op.
„Dat weet ik nog niet."
Ietwat teleurgesteld verliet mevrouw
Fechner de bibliotheek,
Buschroitner wendde zich tot den in
specteur. „Maak een aanteekening, dat we
uitzoeken wat de vermoorde gedaan'heeft
tusschen het diner en het tijdstip van zijn
dood. Zeilmoser!"
„Ja mijnheer."
„Roep dien Duschinsky en zeg Untermo-
ser, dat hij terwijl ik met hem praat eens
op zijn kamer gaat zoeken."
„Jawel mijnheer." De agent verdween.
„En schrijf het heele verhoor op," ver
volgde de commissaris tot den inspecteur.
Duschinsky trad binnen. Hij was zicht
baar nerveus, maar probeerde zijn onge
rustheid te verbergen.
„Mijnheer Duschinsky, eerst de gegevens
over u zelf. Uw naam?"
„Otto Duschinsky met een y."
„Adres?"
„Woning: Rüdengasse 4, Weenen III, Fa
briek: Er'oergerlande 72."
„Beroep?"
„Fabrikant van schoonheidsmiddelen."
„Ouderdom?"
„Twee en veertig jaar."
„Al eens gestraft?"
„Nee."
„Nou ja," Buschroitner glimlachte vrien
delijk en ging achterover in 2ijn stoel zit
ten, „dat moet ik nu eenmaal vragen."
„Ik begrijp het," antwoordde Duschinsky.
„En wat die beschuldigingen tegen u be
treft", hij maakte een nonchalant gebaar,
„daar hoeft u zich geen zorgen om te maken
behalve als u den heer Von Ghetaldi
werkelijk vermoord hebt."
„Neen, ik heb hem niet gedood. Ik weet
dat de schijn tegen me is, maar
„Weet u," zei Buschroitner, „het is het
beste dat u alles in volgorde vertelt, o.m,
wat u gisteravond gedaan hebt."
„Met genoegen." Duschinsky haalde diep
adem. „Na het eten ben ik naar de hall ge
gaan, met de andere gasten, en daar heb
ik koffie gedronken met likeur. En toen
heb ik een partij biljart gespeeld."
„Met wien?"
„Met mijnheer Maxwell."
„Goed. Hoe lang heeft dat geduurd?"
Duschinsky dacht na. „Ik heb niet op de
klok gekeken, maar het zal zoo tegen tien
uur geweest zijn."
„En toen?"
„Toen ben ik naar mijn kamer gegaan."
„U is dus omstreeks tien uur in uw ka
mer geweest?"
„Ja. Ik ben daar een poosje gebleven en
toen viel me in, dat ik eigenlijk nog wel
de films kon ontwikkelen. Ik wist, dat er
in het kasteel een donkere kamer was
mijn daglichtdoos was gebarsten en toen
heb ik de films genomen en ben mijn ka
mer uitgegaan."
„U v/as op de eerste verdieping onderge
bracht. Uw kamer was in de buurt van het
appartement van den heer Von Ghetaldi,
niet waar?"
„Ja, schuin er tegenover."
„Hoe laat was het, toen u uw kamer uit
ging?"
„Precies kan ik het niet zeggen; tusschen
kwart over tien en half elf."
„Juist. Vertelt u verder."
„Ik ging naar de trap om te zien of er
nog iemand in de hall was, v/ant ik wist
niet waar de donkere kamer was. De hall
was evenwel leeg. Ik wilde juist weer naar
mijn kamer teruggaan, toen er een bedien
de met een warme kruik langs kwam. Hij
zei, dat hij me naar de donkere kamer zou
brengen. Eerst ging hij de kamer van mijn
heer Feldmann binnen. Ik heb enkele mi
nuten op de gang staan wachten. En toen
heeft hij me naar de donkere kamer ge
bracht."
„Heeft hij op u gewacht?"
„Neen. Ik heb in de donkere kamer ge
werkt en ben toen naar mijn eigen kamer
teruggegaan, heb me uitgekleed en ben
gaan slapen."
„Hoe lang was u in de donkere kamer?"
„Ongeveer een half uur, misschien iets
langer."
„Is u op den terugweg iemand tegenge
komen?"
„Neen, ik heb zacht geloopen om niemand
te storen."
„Hm. Hoeveel films heeft u ontwikkeld?"
„Eén maar."
„Waarom maar één?"
„Toen ik na het ontwikkelen van de eer
ste film de strook gespoeld had, maakte de
afvoer zoo'n leven, dat ik bang was dat ik
iemand zou wakker maken. Toen ben ik op
gehouden."
„Wanneer heeft u den heer Von Ghetaldi
het laatst gezien?"
„In de hall, na het diner.".
„Ja, hij vertelde me dat er een donkere
kamer in het kasteel was en dat de graaf
er niets tegen had, dat ik er gebruik van
maakte."
„Was u toen alleen met hem?"
„Neen. Ik geloof dat het heele gezelschap
toen in de hall bijeen was."
„Waarom heeft u zich niet direct tot den
gastheer gewend?"
„Omdat mijnheer Von Ghetaldi met den
graaf bevriend was."
„Nou ja, dat is ook niet belangrijk. Ik
dacht alleen maar zoo, omdat u met den
heer Von Ghetaldi op voet van oorlog was."
„Och, hij was toch de reisleider."
Buschroitner zweeg een oogenblik.
„En hoe is het ongenoegen met den heer
Von Ghetaldi ontstaan?"
„Ja, kijk eens," zei Duschinsky, „ik ken
de mevrouw Fechner reeds geruimen tijd.
Deze dame stond mij zeer na en ik heb
haar zelfs herhaaldelijk gevraagd mijn
vrouw te worden. Ja. Ik was besloten deze
reis met haar te maken, om haar toestem
ming te krijgen. Ik verwachtte, dat deze
reis onze toekomstige verhouding ten goede
zou beinvloeden."
„Ik begrijp het," knikte Buschroitner.
.(Wordt vervolgd). J