Voetbal Van Zondag - Uitreiking Sau er-beker - Hockey-kampioenen 82sfe Jaargang LEiSCH DAGBLAD Tweede Blad Moord op kasteel Entzberg FEUILLETON TIJDENS DE ZONDAG IN HET JAARBEURS-RESTAURANT te Utrecht gehouden jaarlijksche algemeene vergadering van de Nederlandsche Athletiek Unie werd de Sauer-beker dit maal uitgereikt aan onze bekende athlete Fanny Koen. Uit handen van den voorzitter G. E. v. d. Werff jr. ontvangt Fanny Koen den beker. Van links naar rechts G. E. v. d. Werff jr., J. B. Wisseling, A. Toonen en W. Wirtz. Voor de tafel Fanny Koen. (Polygoon) ZONDAG WERD TE DEN HAAG de spannende wedstrijd V.U.C.Ajax gespeeld, 66. Terwijl:de rust inging met een stand van'60, wist Ajax in de tweede helft gelijk te maken, 66. Een spannend moment voor het Ajax-doel. (Polygoon) STAATSCHEF ANTONESCU ZIET „SIEG UVI WESTEN". De chef van den Roemeenschen Staat, generaal Antonescu, zag de groote Duitsche documentaire film „Sieg im Westen", welke ook in Roemenië vertoond wordt. Antonescu bij aankomst in het Aro-bioscooptheater in Boekarest (Holland) HET RAKETSPEL, EEN GELIEFD TIJDVERDRIJF VOOR DE JONGE DAMES IN HET VERRE OOSTEN. ~T'. (Holland) OP HET XERXES-TERKEIN TE ROTTERDAM werd Zondag de voetbal- wedstrijd XerxesV.S.V. gespeeld (17). Door deze overwinning werd V.S.V. kampioen. Tijdens een aanval op het V.S.V.-doel. Keeper Michel sluipt achter den bal aan. (Polygoon) LUCHTWAPENBEZOEK AAN EEN ONDERZEEBOOTEN-STEUNPUNT. OP KLEIN ZWITSERLAND'in den Haag werd Zondag de belangrijke dameshockeywedstrijd gespeeld om het Westelijk kampioenschap tusschen H.H.Y.C. en Bloemendaal (B.D.H.C.) De H.H.Y.C.-dames, die het kampioen schap wonnen en met bloemen gehuldigd werden, keeren verheugd naar de kleedtent terug. (Schimmelpenningh) Officieren van het Luchtwapen, die een laten zich door hun kameraden van hun onderzeebooten-steunpunt bezoeken, inlichten over de inrichting boot (Hoffmann) door PETER PAUL BERTRAM. (12 „Dat was in ieder geval heel verstandig." Vahoda maakte een afwerende beweging. -Dat sprak natuurlijk vanzelf. Nu mijn ont dekkingen. Duschinsky is volgens mij zeer verdacht. Hij heeft een sterk motief: ja loezie". Hij legde een dramatischen klem toon op het woord. „Dat weet ik," zei Buschroitner. „We zullen zijn alibi moeten onderzoe ken." „Maar heeft hij er dan een?" vroeg Buschroitner. Vahoda keek hem verbaasd aan. „Iedere moordenaar van eenige intelligentie ver schaft zich een alibi. Slechts blijkt later, dat het valsch is. Denkt u maar eens aan het geval Margarete Odell." „Odell, Odell," bedacht de commissaris. ^Wanneer is dat dan geweest?" „Wat Kent u den beroemden roman van 8.S. Van Dine niet?!" Een glimlach van begrijpen trok over Buschroitner's gelaat. „Aha, u leest dus de tective-romans." Zijn stem klonk medelij- Idend. „Stelt u zich eens voor," ging Vahoda Uverig verder, „dat er een door jaloezie ge kwelde man hier in het kasteel komt. De wanden van de hall en de gang zijn behan gen met exotische wapens. Dolken, speren, overal moordinstrumenten. Reeds lang wil hij den mededinger, die hem de vrouw, waarvan hij houdt, wil ontstelen, van kant maken. Maar de gelegenheid en mis schien ook het wapen ontbreekt hem. Hier evenwel „Luister eens, mijnheer Vahoda," viel de commissaris hem in de rede, „dat zijn maar theorieën. Wij hebben evenwel feiten noo- dig. U moet mij geen theorieën vertellen, maar precies wat u gezien en gehoord heeft." Vahoda keek beleedigd en zweeg. „Wanneer heeft u. mijnheer Von Ghetaldi het laatst levend gezien?" „In de hall na het diner." „Is u er bij geweest, toen de graaf zijn verzameling liet zien?" „Ja." „En was de heer Von Ghetaldi daarbij?" Vahoda overlegde bij zch zelf. „Ik geloof het niet, maar zeker kan ik het niet zeg gen. Ik herinner het me niet precies." „Gelooven," zuchtte de commissaris mis moedig. „Gelooven. En u wilt nog wel voor criminoloog doorgaan!" Vahoda was zwaar beleedigd. „Heeft u 's nachts nog iets gehoord?" „Ik heb geslapen. Bovendien kon ik bij de ligging van de mij toegewezen kamer on mogelijk iets gehoord hebben." Op dat oogenblik kwamen twee heeren de bibliotheek binnen. „Ik zal u misschien later nog laten roe pen, mijnheer Vahoda," zei Buschroitner. Toen de kleine man de deur achter zich gesloten had, wendde de commissaris zich tot de beide heeren. „Wel?" Dr. Geier stak een sigaret aan. „Een een voudiger doodsoorzaak heb ik lang niet ge had. De wond loopt van den schouder di rect naar het hart. Beide kamers zijn be schadigd. Vandaar de sterke bloeding." „En wanneer?" De arts haalde de schouders op. „Dè.tzou ik je eerst na de sectie kunnen vertellen. Naar schatting tusschen half elf en één uur. Heb je het lijk nog noodig, of kan ik het laten wegbrengen?" „Is er een foto gemaakt en zijn de vinger afdrukken van den doode genomen?" vroeg Buschroitner aan den anderen man. „Jawel, commissaris." „Laat het dan maar weghalen. Bel me even op als je met de sectie klaar bent." Dr. Geier knikte den commissaris toe en ging heen. „En u, hebt u iets gevonden?" De beambte knikte. „Vingerafdrukken van den doode en andere, min of meer uitge veegde. Het handvat van het wapen ver toont geen sporen." „En dat noemt u iets? Geen voetsporen op het kleed? Niets anders?" De beambte schudde het hoofd. „Enfin, dan kunnen we er ook niets aan doen. Blijft u nog, misschien vinden we nog iets." „Jawel, commissaris." Een inspecteur kwam binnen. „Hier is de inventaris van de bezittingen van den doode, commissaris." Hij overhan digde een lijst. „En hier zijn de voorwerpen van waarde, portefeuille en porteïhonnaie. Twee honderd zeven en zestig schilling en drie en tachtig groschen Hij legde een envelop op tafel. Buschroitner haalde een paar hand schoenen uit zijn zak, trok die aan en nam de portefeuille uit de envelop. In een vakje bevond zich een dun notitieboekje met rekeningen. Hij bladerde het door en be gon op een stukje papier te rekenen. „Als de rekeningen van den man kloppen, dan moeten er drie honderd schilling meer zijn," wendde hij zich tot den griffier. „Maak daar een aanteekening van, Zell- moser!" En toen de agent binnenkwam, droeg hij hem op den deskundige voor vin- geraidrukken te roepen. De beambte was er spoedig. „Raak dit ding niet zonder handschoenen aan," zei Buschroitner, „en onderzoek de portefeuille en ieder stukje papier er in op vingerafdrukken. Er ontbreken waarschijn lijk drie honderd schilling. Als iemand die gestolen heeft, moet hij de portefeuille in de hand gehad hebben. Misschien vindt u iets. En zeg dan tegen Zeilmoser, dat hij mevrouw Fechner brengt." De beambte nam de envelop in ontvangst en ging heen. Mathilde Fechner zonk in een stoel tegenover den commissaris, alsof ze in een stoel van een tandarts ging zitten. Dat zij de rol van demonische vrouw zou spelen om wie moorden gepleegd werden, had haar verrast. Daarom had zij ook onmiddellijk een streng Engelsch costuum aangetrokken met een heerenblouse. Ze had ook de rouge van haar wangen geveegd en er met oker- kleurige poeder een interessant tintje aan gegeven. Dat kwam overeen met haar voor stelling van een vampier. De vragen omtrent haar persoonlijke omstandigheden beantwoordde zé achteloos en verveeld. Eerst toen Buschroitner over Von Ghetaldi begon te spreken, toonde ze belangstelling. „Ik heb Felix pas bij het begin van deze reis leeren kennen," zei ze. „Hij was een volmaakte cavalier, waarlijk een heer. Het zou nooit bij hem opgekomen zijn een dame in een compromitteerende situatie te brengen." „Men zegt, mevrouw," zei Buschroitner, „dat de vermoorde den heer Duschinsky aanleiding tot jaloezie gegeven zou hebben." „Och, Duschinksky was jaloersch op Felix maar hij had er het recht niet toe. Ik heb hem nooit aanleiding gegeven om te ver moeden, dat ik meer dandat hij meer dan een goede vriend van mij wasik bedoelhij had geen rechtbegrijpt u me, commissaris?" Buschroitner glimlachte. „Ik begrijp het volkomen. In onze ambtelijke taal zou het heeten, dat u met den heer Duschinsky niet verloofd was. En hoe was uw verhouding tot den vermoorde?" Mathilde Fechner verkreukelde een klein zakdoekje. Wat gebruikten die politiemen- schen toch een onaangename woorden. „De arme Felix!" zuchtte ze. „Toen we in Weenen instapten voelde ik direct, dat ik hem aantrok. Een vrouw merkt dat in stinctief. Maar hij was een volmaakte heer, zeer terughoudend. En zoo attent!" Ze keek smartelijk voor zich heen. „Het is zoo moei lijk te neggen. Felix was verliefd op me, ofschoon ik hem waarlijk niet aangemoe digd heb. dat kunt u van me aannemen, commissaris. Ik kende hem tenslotte nau welijks en een dame moet voorzichtig zijn. En toen hij merkte dat de heer Duschinsky ialoersch werd, heeft hij zich teruggetrok ken. Felix zou nooit een dame gecompro mitteerd hebben!" (Wordt vervolgd), j

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1941 | | pagina 5