LEIDSCH DAGBLAD - Tweede Biad Donderdag 13 Maart 1941 De stemming in Nederland ^Bij rookershoesf. helpen reeds2$Ü klaren, wanneer eénige Amerikanen hon gerlijdenden kinderen in België en Frank rijk kindervoeding willen zenden, heb ik verklaard, er naar te zullen streven, dat de levensvoorwaarden van het Nederlandsche volk niet ongunstiger zullen zijn dan die van het Duitsche volk. Ook dient men te bedenken, dat de weekrantsoenen in Ne derland buitengewoon gunstig afsteken bij die, welke op het oogenblik in België en Frankrijk verstrekt worden, en in hoofd zaak gelijkgesteld zijn met de rantsoenen, die in Duitschland verstrekt worden. Ik kan eraan herinneren, dat de rantsoenen, die hier thans aan brood verstrekt worden, minstens gelijk zijn aan de rantsoenen in Nederland in de jaren 1916 tot 1918, dat toen echter het vastgesteld rantsoen vleesch slechts 200 gram en het rantsoen vet 175 gram bedroeg. De in Nederland rijkelijk vloeiende bron van gruwelgeruchten moest natuurlijk ook op het gebied van de levensmiddelenvoor ziening en -verdeeling tot uiting komen. Wat is er b.v. niet naar aanleiding van de vleeschschaarschte verteld, welke hoeveel heden vleesch naar Duitschland gingen. Thans is van officieele Nederlandsche zijde reeds medegedeeld, hoeveel vee naar Duitschland is gegaan, een hoeveelheid, die in verhouding tot den geheelen veestapel en den normalen uitvoer in het niet zinkt, waarbij nog in aanmerking dient te worden genomen, dat als gevolg van het tekort aan veevoeder toch een zekere beperking van den veestapel zij het ook in de meest beperkte mate noodig was en dus deze verkoopen van levend vee aan Duitschland een mogelijkheid beteekenen, het boeren bedrijf de schade te besparen, die vee als slachtvee in Nederland te moeten verkoopen De vleeschschaarschte, die men thans over wonnen heeft, was uitsluitend te wijten aan het gemis aan discipline van producenten en consumenten. Wat wordt er al niet ver teld over hetgeen van Duitsche zijde be trokken wordt door het, laten wij zeggen, onbevoegd beschikbaar stellen van levens middelenbonnen. Ik zou het Nederlandsche volk slechts kunnen gelukwenschen als de uitdeeling der bonnen daar even precies ge schiedde als bij de Duitsche ambtelijke in stellingen en in het bijzonder bij de Duit sche weermacht. Wat hier bij uitreiking van levensmiddelen aan bonnen afgegeven wordt en langs dezen weg weder naar de inten dance van de weermacht terug vloeit, wordt met de meeste nauwkeurigheid verrekend tot op die rantsoenen, welke de Duitsche weermacht op grond van ha,ar sterkte aan manschappen in een bepaalde periode moet betrekken. Deze hoeveelheden worden ook weer nauwkeurig verrekend met de Neder landsche bureaux. SLUIKHANDEL BLOEIT. Eén ding is zeker, dat de sluikhandel in grooten bloei verkeert. Dit is echter een aangelegenheid voor de Nederlanders, daar immers het bestuur in handen van de Ne derlanders ligt, waarbij ik zou willen op merken, dat dit bestuur zich in toenemende mate moeite geeft de dingen in orde te brengen. Vooral de prijscontrole treedt scherp op en heeft reeds gevoelige straffen tot een bedrag van een kwart millioen gul den opgelegd. Het publiek en wel de z.g. hoogere en betere standen, moet men wak ker schudden en men moet een beroep doen op hun solidariteit met het geheele Neder landsche volk. Wie lijdt ten slotte schade door den sluikhandel? Hetgeen de Duitsche instanties krachtens de afspraken met de bevoegde Nederlandsche instanties moeten verkrijgen, zullen zij ontvangen tot de laat ste gram toe. Wanneer dus gebruiksartike len, als gevolg van den sluikhandel, aan de geregelde distributie onttrokken worden, dan draagt uiteindelijk het Nederlandsche volk daarvan de lasten. Ik zou het doelmatig achten, wanneer juist aan de kringen, die als opkoopers van de in den sluikhandel voorradige goederen in aanmerking komen, op een verheugend duidelijke wijze gezegd zou worden, dat op dit gebied het Nederlandsche socialisme, waarover thans zoo vaak gesproken wordt, een bewijs kan leveren van zijn waarde, op dat er geen verkeerde indruk ontstaat van hetgeen de Nederlanders willen verstaan onder vrijheid. DE ARBEIDER. Ik ben er zeker van, dat de Nederlandsche arbeider deze beperkingen als feiten be grijpt, er mee rekening houdt, maar deze materieele dingen niet als zoo essentieel be schouwt, dat hij zijn besluiten en zijn hou ding daarvan afhankelijk stelt. Ook de Ne derlandsche arbeider zoekt naar de nieuwe opvatting van maatschappij en gemeen schap, die hem niet meer als voorwerp van uitbuiting of liefdadigheid behandelt, maar die juist in den arbeider den volksgenoot ziet, die met eigen rechten en met deze rechten overeenkomende plichten in het geheel van de volksgemeenschap staat, niet een arbeider, die af en toe een gift ont vangt, maar een persoon, die een werkelijk aandeel heeft in het resultaat van den ar beid der gemeenschap. De Nederlandsche arbeider heeft overi gens positief zijn standpunt bepaald: hij is aan het werk gegaan. Een jaar geleden waren er in dit land ongeveer driehonderd duizend betaalde werkloozen, waarbij nog de niet ingeschreven werkloozen kwamen. Deze toestand bestond ondanks het feit, dat sinds 26 Augustus 1939 een buitengewoon groot aantal arbeidskrachten als gevolg van de mobilisatie uit het bedrijfsleven was weg genomen. Op 1 December 1940 waren er in dit land nog slechts 138.000 werkloozen, ondanks de bijna volkomen uitgevoerde de mobilisatie, hetgeen dus wil zeggen: on danks het afzwaaien van de arbeidskrach ten, die dienst gedaan hadden in het leger. Vele honderdduizenden hebben dus den weg naar den arbeid gekozen en gevonden. De door seizoensomstandigheden ont stane stijging van het aantal werkloozen is thans reeds voor de helft ingehaald. Ruim 118.000 Nederlanders hebben werk in Duitschland gevonden. Natuurlijk zegt de gruwelpropaganda, dat dit onder dwang gebeurd is. Ik verklaar, dat nog geen enkele Nederlander in Duitschland door de politie naar zijn werk gebracht is. Wanneer in den tegenwoordi- gen moeilijken tijd een verschil gemaakt wordt tusschen iemand, die werkloos is buiten zijn schuld, wien men een dienover eenkomstige steunuitkeering moet geven, en den werkwillige, dan mag men in der gelijke economische maatregelen eener ge zonde controle van het eigen bedrijfsleven geen dwang zien. Wat nu het aanvaarden van werk m Duitschland betreft, moet men niet geloo- ven, dat hierachter de neiging schuilt, de Nederlanders aan hun vaderland- te ont trekken. Het betreft hier maatregelen, die uit den noodtoestand van den tegenwoordi- gen tijd voort-spruiten. In de economische plannen voor het nieuwe Europa is niet alleen geen enkel voornemen aanwezig om het industrieele peil van Nederland omlaag te drukken, in tegendeel, in een nieuw geordend Europa kan een krachtige bloei verwacht worden van een geheele reeks van takken van in dustrie en bedrijven, welke in dit land aan wezig zijn. Juist om aan de Nederlanders hier in eigen land werk te geven, was het ons streven, zulk werk in den vorm van overgehevelde orders voor Nederland te re serveeren, opdat ook de ondernemers hun positie konden handhaven en een gunstig begin konden maken met den overgang naar de vredesindustrie, waardoor tevens weer wordt mogelijk gemaakt, dat Neder landsche arbeidskrachten in eigen land kunnen blijven. Om redenen van geheim houding is het mij niet mogelijk den om vang van deze aan Nederland verstrekte orders bekend te maken. In ieder geval heb ben meer Nederlanders als gevolg van door Duitschland overgehevelde orders hier werk" gekregen of hun werk behouden, dan er Nederlanders in Duitschland werk gevon den hebben. INVOER EN UITVOER. Daar wij over economische maatregelen spreken, kan ik er in dit verband op wij zen, dat de verzorging met alles wat Neder land noodig heeft thans, met het oog op den oorlogstoestand, uitsluitend -geschiedt uit het Europeesche gebied. Als de gruwelsprookjes waar zijn, zou er een oneindige stroom van goederen naar Duitschland stroomen en zou er niets terugkomen, In werkelijkheid is het zoo, dat in Januari 1941 uit het Duitsche rijk, met inbegrip van het protectoraat en het gouvernement- generaal, goederen ter waarde van 43 millioen gulden naar Nederland zijn ingevoerd en dat goederen ter waarde van 21.6 millioen gulden naar deze ge bieden zijn uitgevoerd. Wij hebben ons gezet aan het" herstel van de gebieden in Nederland, welke door de oorlogsgebeurtenissen verwoest zijn. Daar toe zijn vooral noodig ijzer en staal. Daar hierbij in de eerste plaats woningruimte ter beschikking gesteld zal moeten worden, is deze wederopbouw vooral in het belang van de arbeidende bevolking. Het ligt voor de hand, dat, met het oog op onzen strijd, elke plaat ijzer beter voor een pantserwagen en elk blok staal beter voor een kanonsloop gebruikt kan worden, dan voor den weder- op bouw van niet-militaire gebouwen. Niet temin was het mogelijk, dat voor den we deropbouw in Nederland, vooral in Rotter dam, de toezegging voor belangrijke grond stoffen verkregen werd. Ik interesseer mij ook voor de tunnel verbinding onder het IJ, om aldus den ar beiders een ongestoorde mogelijkheid tot verbinding te geven tusschen woning en werkplaats. Wij zullen, wanneer het zoover is, zorgen voor de' beschikbaarstelling van het materiaal en van de financleele midde len. Het spreekt echter vanzelf, dat bij de werkelijke verdeeling der grondstoffen de overweging van invloed moet zijn, op welke wijze de Nederlandsche bevolking haar standpunt bepaalt ten aanzien van het tegenwoordige conflict tusschen Duitsch land en Engeland. RIJWIELBELASTING VERDWIJNT. Voor ons nationaal-socialisten, is het interessant te zien, hoe het bestuurs- en belastingstelsel van dezen staat doordrenkt is met liberale, kapitalistische en klasse- tendenzen. Daar de tegenwoordige omstan digheden groote eischen stellen aan de staatsfinanciën dit was overigens ook het geval in de jaren 19141918 moet, om inflationistische invloeden te onder scheppen, een aanzienlijke belastingver- hooging plaats hebben. Wij hebben er op gestaan, dat deze verhoogingen zouden ge schieden volgens sociale normen en ik wil toegeven, dat onze desbetreffende aanwij zingen een toenemend begrip bij de Neder landsche instanties gevonden hebben. Het is thans zoo, dat op het oogenblik hoewél de belastingopbrengst uit de Inkomsten belasting bijv. meer dai\ verdubbeld .wordt een huisvader met drie kinderen min der belasting zal betalen dan volgens het vroegere liberale stelsel. Voorts ligt het niet in mijn bedoe ling de, vooral wat haar controle be treft weinig waardige, rijwielbeiasting op den duur te handhaven. LANDBOUW. Naast den arbeider kan ook het stand punt van den landbouwer als positief be schouwd wordenrDe boer ziet geen loon, hij ziet eigenlijk over het algemeen zelden geld. Daarom is hij bijzonder gehecht aan de reëele waarden welke 'hij bezit. Deze hou ding heeft een positieve beteekenis, want zij geeft aan de volkseconomie de groote elasticiteit om door tijden van crises en nood aldus heen te komen, dat de boer in bepaalde omstandigheden om zoo te zeggen zonder loon werkt voor zijn vele uren werk per dag, en economisch gezien üitsluiténd daarvoor werkt dat hij een vaak karig le vensonderhoud uit zijn boerderij verdient. Deze reële zin van den boer moet als een positief element worden erkend. Het betrek ken van den landbouwer evenwel bij den dienst voor het algemeen is een aangelegen heid van de boerenorganisaties. En wat er op dit gebied te doen valt, bewijzen de ko lossale stijgingen van prestaties, welke de „Nahrstand" in Duitschland bereikt heeft. Het nationaal-socialistische Duitschland heeft in de eerste vijf jaren van zijn optre den ruim het viervoudige voor landbouw- werkzaamheden besteed als het vroegere systeem in tien jaren. Aan de reëele enmo- reele politiek van den „Reichsnahrstand" is het daarom -te danken dat b.v. de gemiddel de tarweoogst met ongeveer vier millioen ton, de aardappeloogst in het jaar 1939'40, de Oostmark inbegrepen, met 25 millioen ton, de suikerbietenoogst met ongeveer 11 millioen ton is toegenomén en dat de in voer van voeder-graan van 4.4 millioen ton tot 1.4 millioen ton in het laatste vredes jaar kon dalen, hoewel de levering van melk van 14 milliard liter tot 22 milliard liter in het jaar 1940 gestegen is. Terwijl in het jaar 1932 7000 bedrijven met 153.000 hectaren on der gedwongen executie kwamen, kwamen in 1933 slechts 10:000 hectaren tot gedwon gen wijziging van bezit om kolonisatiegebied te verkrijgen. De landbouwers in Nederland staan thans voor dezelfde taak als de „Nahr stand" in Duitschland. Hun deskundigen verklaren, dat het mogelijk zal zijn het Ne derlandsche volk op voldoende, zij het be scheiden wijze, uit eigen land te voeden. De landbouworganisaties zullen nu 'haar be staansrecht moeten bewijzen door aan te toonen, dat zij den boer tot een hoogere capaciteit voor het algemeen welzijn oproe pen. Voor zoover de medewerking van den land bouw door de prijscontrole van ètaatswege gunstig beïnvloed kan worden, is dit ge beurd. Wij hebben den landbouwer prijzen toegestaan, die een voldoenden stimulans moeten vormen om uit den bodem te halen wat er uit te halen valt. De prijzen zijn daarbij zoo gesteld, dat de levensmiddelen niet essentieel duurder zullen worden. Krachtens deze prijzen zal b.v. een kilo gram aardappelen slechts een halven cent en een brood twee cent duurder worden Van meer belang zal het zijn, da-t al wat mogelijk is, geproduceerd wordt en dat deze productie tegen wettige prijzen in het wet tige distributieproces gebracht wordt. Dit' is eventueel een kwestie van discipline van het Nederlandsche volk. Toen den vijftienden Mei 1940 de oorlog na vier dagen ten einde was, herademde de Nederlandsche bevolking. De oorlog was kort, de 'verliezen waren naar verhouding gering en de Duitsche soldaten gedroegen zich geheel in tegenstelling tot de gruwel propaganda van onze vijanden buitenge woon tegemoetkomend. Voor wie inzicht had, was het duidelijk, dat deze stemming nie terg lang zou duren. Want de Neder lander uit zijn rust en relatief comfort meegesleept in de. ontwikkeling der we reldgeschiedenis moest in de toekomst een reeks beperkingen op economisch en maatschappelijk gebied aanvaarden, stond voor een onzekere toekomst en was thans aan de worsteling van politieke krachten blootgesteld. Dat de stemming slechter moest worden, was duidelijk. Datgene waarop het aankwam, is of het Nederlandsche volk houding en discipline bewaart. Wij verlangen geen jubelende verwelkoming en instemming. Een - proces en toestand van eeuwen laat zich niet in maanden wijzigen en slechten. Wij ver langen echter ordelijk gedrag. Ik geloof te kunnen zeggen, dat de lagen, die van volksch standpunt dragers zijn dus vooral het werkende volk in den ruimsten zin des woords, in de fabrieken, in het handwerk en in den landbouw, deze nuchtere houding hebben gehandhaafd. Niet geheel hetzelfde kan men beweren van de kringen der intelligentia en van die lagen, die daartoe gerekend willen worden. Hier is het aT niet anders dan het bij ons in Duitschland was: maatschap pelijke, conventioneele, traditioneel©, doch vooral kapitalistische en klassengroepee- ringen ledien tot gei}'verstarring, die met uitzondering vanê§ri verhoudingsgewijs klein deel, dat met het volk verbonden ge bleven is, de burgerlijke kirngen in het al gemeen de politieke ontwikkeling achter na doet hinken. Diegene, wiens trots op niets gebaseerd is, treedt steeds het op vallendst op. Wij zien dat gelaten over het hoofd, wij zullen onze houding ook hand haven, als Engeland verpletterd ter aarde ligt. In dit verband is de houding van de opgroeiende intelligentia typeerend. Naar men weet, hebben we in Nederland een studentenstaking gehad aan de Universi teit van Leiden en de hoogeschool van Delft, die gemotiveerd werd met de om standigheid, dat verordeningen, die zich met de aanwezigheid van Joodsche profes soren aan de inrichtingen van hooger on derwijs bezighielden, in strijd zouden zijn met de vrijheden en geestelijke grondsla gen van het Nederlandsche leven. Dit is voor mij aanleiding mijn standpunt tegen over het Jodenvraagstuk in verband met Nederland uiteen te zetten. JODENVRAAGSTUK. Ik verklaar, dat.mijn woord „Wij willen het Nederlandsche volk niet benauwen en het onze overtuiging niet opdringen", nog steeds geldt, maar dit geldt slechts voor het Nederlandsche volk. De Joden worden door ons niet beschouwd als bestanddeel van het Nederlandsche volk. De Joden zijn voor het nationaal-socialisme en het nationaal- socialistische Duitsche rijkde vijand. Van het oogenblik van hun emancipatie af was hun streven er op geacht de volksche, ze delijke v/aarden in het Duitsche volk te vernietigenden in plaats van een nationaal bewuste en verantwoordelijke wereldbe schouwing een internationaal nihilisme te stellen. Volledig duidelijk werd de nood lottige beteekenis van het Jodendom voor het Duitsche volk in de jaren van den wereldoorlog. Zij waren het immers eigen lijk die dien dolk slepen, welks stoot in den rug van de Duitsche legers toen den te genstand der Duitschers brak en van het jaar 1918 af wilden zij alle traditioneele, volksche, maar ook Zedelijke en religieuze geloofswaarden in het Duitsche volk ophef fen en ontbinden. De Joden zijn voor ons geen Nederlanders. Zij zijn de vijanden, met wie wij noch tot een wapenstilstand noch tot een yrede kunnen kómen. Dit geldt, indien u wilt, voor den tijd der bezetting. Verwacht u van mij geen veror dening, die dit vaststelt behalve regelingen van politioneelen aard. Wij zullen de Joden raken, waar wij hen aantreffen en wie met hen meegaat, heeft de gevolgen te dragen. De Führer heeft verklaard, dat de Joden in Europa hun rol hebben uitgespeeld en der halve hebben zij hun rol uitgespeeld. Het eenige, waarover wij kunnen praten, is de invoering van een draaglijken overgangs toestand met handhaving van het stand punt, dat de Joden vijanden zijn, dus met inachtneming van alle voorzichtigheid, die men tegenover vijanden te pas brengt. Wat evenwel den tijd aangaat, dat Duitschland eens niét als bezettende mogendheid hier te zorgen heeft voor handhaving van de orde en het open bare leven, dan zal het Nederlandsche volk voor de keus gesteld worden of het het kameraadschappelijke samengaan met het Duitsche volk ter wille van de Joden op het spel wil zetten. Deze houding heeft niets te maken met verdraagzaamheid. Ik heb veel nagedacht over het beginsel der verdraagzaamheid, zooals Willem van Oranje dat tot grondbe ginsel van zijn politieke standpunt heeft gemaakt. Het is mij thans duidelijk, dat de diepe zin en bedoeling van dit beginsel en van den categorischen .imperatief bij de tenuitvoerlegging daarvan het welzijn van het Nederlandsche volk was. Opdat het Ne derlandsche volk zich niet onderling zou verscheuren, moest de verdraagzaamheid in geloofszaken tot beginsel worden verheven, gedicteerd door de zorg voor het volk als hoogste goed. Derhalve is de zorg voor het volksche welzijn van het volk het dragende, beslissende beginsel, de verdraagzaamheid in geloofszaken binnen het volk een gebod van volkschen plicht. Verdraagzaamheid om zichzelfs wille is een uitvloeisel van den reeds genoemde hang tot de idylle. Ik ge loof, dat wij thans in het Nederlandsche volk veel meer gespletenheid en negatie dan verdraagzaamheid kunnen aantreffen. Ik herinner mij nog een gesprek met een poli ticus, die destijds in dit land zeer toonaan gevend was en mij zei, dat Katholieke boe ren door Calvinistische boerenleiders of Cal vinistische boeren door Katholieke boeren leiders zouden kunnen worden geleid. Voor mijn vraag, of hij zich niet kon voorstellen, dat Nederlandsche boeren geleid kunnen worden door Nederlandsche boerenleiders, ontbrak den man alle begrip. Overigens zou ik er, wat de Joden betreft, volkomen ge noegen mee nemen, als zij thans dezelfde maatschappelijke en politieke plaats zouden innemen en hun dezelfde beperkingen opge legd zouden worden, als ten tijde van Wil lem den Zwijger het geval was. DE STUDENTEN. Wat nu de inrichtingen van hooger onder wijs betreft, heb ik den indruk, dat het hier en zoo was het immers destijds ook bij ons om jonge menschen gaat met een klassenwaan, die steeds verder van het eigenlijke volk afraakt, om louter gegadig den voor betaalde posten, van ambtenaar tot lid van den raad van toezicht. Ook bij ons hadden wij dergelijke verschijnselen en wel voor den wereldoorlog. De wereldoorlog heeft de Duitsche jeugd wakker gemaakt en gestaald. Maar te voren gedroeg een deel van onze academische jeugd zich ook zoo, totdat de boeren en arbeiders drastisch dreigden deze jongelui over de knie te leg gen en hun energiek aan het verstand brachten, dat zij slechts de academie be zochten om een grondige studie in den voor geschreven tijd te voltooien, opdat zij nut tige medewerkers der gemeenschap worden. De academische studie is geen privilege, maar een verplichting. Ik wil mij overigens in deze dingen niet mengen. IK laat deze ontwikkeling over aan het gezonde instinct van het Nederlandsche volk en aan den re- volutiormairen geest van de volksche ver nieuwingsbeweging. Indien ik het Neder landsche volk slecht gezind zou zijn, dan zou ik zeggen: „Deze academische jeugd kunnen jullie houden, die is toch nergens goed voor". Van het standpunt der bezetting is het in het geheel niet noodig, dat er in richtingen van hooger onderwijs geopend zijn, maar rust en orde moeten heerschen. Nu ik bij de behandeling van afzonder lijke verschijnselen op het terrein van het hooger onderwijs reeds bij déze tegenspre kers en neen-zeggers ben, zou ik in het al gemeen willen zeggen, dat er stellig niet al te groote kringen in het Nederlandsche volk zijn, die zich overigens steeds op de eerste rij dringen en zich gedragen als kinderen, die in den regen staan en onder elkaar zeggen: „Lekker voor vader word ik nat." Nu, die mogen, wat mij betreft, nat wor den. Ik koester ook geenerlei vaderlijke ge voelens jegens liet Nederlandsdhe volk. Ik ben evenwel bereid tot een kameraadschap pelijke verhouding op den grondslag van Germaansche gelijkgerechtigdheid als de andere partij zich evenzoo gedraagt. WINTERHULP. Interessant is in dit verband b.v. het lot van de Nederlandsche Winterhulp. Vooral zou ik duidelijk willen maken, dat volgens onze opvatting Winterhulp niets met lief dadigheid te maken heeft. Liefdadigheid is een maatschappelijke, politieke of confes- sioneele gebeurtenis en een middel om maatschappelijke, politieke of confesslo- neele doeleinden te bereiken. Ik ontken niet dat er ook in dde kringen menschen zijn, die handelen uit een werkelijk verantwoor delijkheidsbesef, De Instellingen zelf stre ven echter in werkelijkheid altijd andere doeleinden na. Winterhulp heeft met lief dadigheid niets te maken, zij spruit voort udt de verantwoordelijkheid voor den volks genoot en is de vervulling van een ver hoogden plicht, welke ontstaat uit de groo- tere mate van recht en bezit. Deze liefda digheidsorganisaties kunnen en zullen meestal de dekmantel zijn voor alle moge lijke machinaties. Zij moeten daarom ten tijde van de bezetting geneutraliseerd wor den. Dit is gebeurd in de Winterhulp. Deze instelling is ook tegenover de Duitsche zijde welbewust geneutraliseerd geworden. Wij hebben daarmede niets meer te ma ken dan de nu eenmaal onvermijdelijke aandacht als bezettende macht vereischt.- Wanneer onze adviezen op grond van onze ervaringen nuttig kunnen zijn, zal ons zulks verheugen. Maar deze geneutraliseer de vfinterhulp, die althans uitsluitend volksche verantwoording en niet meer lief dadigheid is, schijnt velen Nederlanders niet naar den zin te zijn. Natuurlijk werden weer de dolzinnigste geruchten verspreid. Het geld zou naar Duitschland.gaan. Alsof ik als Rijkscommissaris op deze moeizaam en openbaar verzamelde centen en guldens zou zijn aangewezen. Waar is het, dat het Duitsche winter- hulpwerk, dat vergeleken met verleden jaar een aanzienlijk hooger resultaat ver toont, en voor welk resultaat ik u, partij- genoot en, vooral echter den directeuren zeer hartelijk dank, ook Nederlandsche kin deren en moeders naar de Duitsche her stelhulzen zal zenden. Niettemin: de Ne derlandsche winterhulp is een succes, dat bewijzen de cijfers. Het totale resultaat benadert thans reeds de vier millioen gul dén,'de -collectes in de maand Februari vertoonen de hoogste totale bedragen sinds met dit werk begonnen is. Het Nederland sche volk mag deze ontwikkeling voor zich zelf als een goed teeken beschouwen. ARBEIDSDIENST. Den laatsten tijd is er ook geschreven over den arbeidsdienst. De arbeidsdienst is een voortreffelijk middel voor de volksche verbetering van de natie. Wanneer wij het met de Nederlanders niet goed zouden mee- nen, zou er nooit sprake van zijn, ópt de ■Nederlanders een arbeidsdienst mochten# Vefirijgbar bij ApotheVerc en Drogisten f.-30en X 326 4 (Ingez. Med.j inrichten. Er liggen volksdeelen binnen ons bereik, wien wij dit beslist niet zullen toe staan, niet omdat wij het niet goed met hen meenen, maar omdat wij hun bij ge brek aan Germaansche substantie geen aanspraak op leiding kunnen toekennen. De arbeidsdienst is echter een voortreffelijke scholing voor leiders. Nu heb ik onlangs gelezen, dat deze ar beidsdienst slechts dan beteekenis kan hebben, wanneer hij een nadrukkelijk Ne derlandsche arbeidsdienst is. Ik heb in het artikel, dat dit onderwerp behandelt, lang gezocht naar de verklaring wat eigenlijk onder den nadrukkelijk Nederlandschen arbeidsdienst verstaan moet worden. Zulk een verklaring viel er niet- in te lezen, er werd slechts een bewering gedaan. Nu zeg ik tot mezelf, wat heeft de arbeidsdienst tot doel? Hij moet de jonge menschen van een bepaalden leeftijd, zonder acht te slaan op maatschappelijke afkomst, te za- men brengen, waarbij het voortreffelijke opvoedingsmiddel het grondelement van den arbeid en het werken aan grond en bo dem is. Daar komt bij een opvoeding in discipline. Kortom, in dit halve jaar vergeet een leder van welke speciale afkomst hij is en gevoelt hij zich slechts als een jonge man van zijn volk, wien een waardeering voor werkelijken arbeid wordt bijgebracht, Ik geloof dat deze grondbeginselen overal gelijk zijn, althans in alle Germaansche landen. Dat de jonge menschen zich daarbij er van bewust moeten zijn, dat het gaat om den vaderlandschen bodem en dat in de gemeenschappelijk opvoeding de mooie volksliederen gezongen worden, dus, dat deze opvoeding in den Nederlandschen Ar beidsdienst op Nederlandschen bodem en onder de opwekking van de Nederlandsche volksliederen geschiedt, is duidelijk. En dit leidt ook tot de volksch-Nederlandsche op voeding. Te betoogen, dat de Arbeidsdienst in dit opzicht Nederlandsoh moet zijn, i3 overbodig. Want dit resultaat van opvoe ding tot het volksche bewustzijn is over eenkomstig het wezen van den Arbeids dienst. ONDERWIJS. Geenszins mag gezegd worden, dat wij de beteekenis van de opvoeding over het hoofd zien. Van essentieel belang voor de opvoe ding is de drager er van. En het ziet er in Nederland op dit gebied treurig uit, wan neer wij zien, dat er 6.000 kweekellngen zijn die geen werk hebben of onder de meest beschamende omstandigheden moeten wer- kpn. Om hierin verbetering te brengen en tegelijkertijd het onderwijs te verbeteren, ben ik het met den secretaris-generaal van het departement van Onderwijs eens ge worden over een maatregel, die voor het Nederlandsche volk van nut zal zijn. Het lag geenszins in onze bedoeling in breuk te maken op een gebruik, dat krach tens de ontwikkeling van land en volk als een groot belang beschouwd wordt. Wij hebben ons derhalve niet gemengd in het onderwijs door orde-geestelijken op andere dan kloosterscholen. Op grond van de over weging echter, dat deze mannen volgens hun gelofte in armoede willen leven en dat derhalve een deel van de middelen, die de staat voor de leerkrachten beschikbaar heeft gesteld, in het geheel niet aan deze onderwijzers ten goede komt, hebben wij een passende salarisbeperking ingevoerd, om met de aldus bespaarde gelden kweeke llngen aan te stellen. Het resultaat zal eenerzljds zijn een intensiveerlng van het onderwijs door uitbreiding van het aantal schoolklassen, anderzijds zal aan duizenden jonge mannen de mogelijkheid worden ge boden, een gezin te stichten. Van dezen maatregel zal dus het Nederlandsche volk zoowel in nationaal als in sociaal opzicht voordeel ondervinden. Ook aan het taalonderwijs zal bijzondere aandacht worden geschonken en wel in de eerste plaats aan het onderwijs in de Neder landsche taal, waarbij het naar ik hoor van bijzonder belang is, eindelijk eens een uniforme spelling tot stand te brengen. Wanneer op deze wijze het aan de Nederlandsche kinderen te geven ou derwijs in de Nederlandsche taal, vol doende gewaarborgd is, kan er aan ge dacht worden aan het onderwijs in het Duitsch de aandacht te schenken, die deze taal, als de toekomstige voertaal, althans in het gebied der Germaansche gemeenschap, toekomt. Want het is duidelijk, dat de voertaal in dit gebied zich zal richten naar het Duitsch sprekende volk van SS millioen zielen, aangezien het op één na sterkste lid dezer gemeenschap, de Nederlanders, nog slechts 9 millioen zielen telt. De kennis van de Duitsche taal zal daar om een der voorwaarden zijn voor de bewe gingsvrijheid, om te beginnen in het Ger- maa/nsche gebied, daarenboven echter in Europa en waarschijnlijk in niet onaan zienlijke mate in de geheele wereld. De ken nis van deze taal mag echter niet een voor recht zijn van de hoogere scholen en zoo doende slechts van enkele welgestelde klassen. De kennis van de Duitsche taal zal den Nederlander slechts ten voordeele strekken. Zij zal en mag hem niets van zijn ware Nederlandsche wezen ontnemen, DE NEDERLANDSCHE AARD. In dit verband zou ik in het algemeen iets kunnen zeggen over het veelvuldige beroep, dat gedaan wordt op het Neder landsche wezen. Dat wij voor de werkelijk Nederlandsche waarden begrip hebben, blijkt wel uit hetgeen ik in den aanvang gezegd heb en uit de erkenning van bijzon dere prestaties der- Nederlanders als kolo nisatoren, op scheeps- en waterbouwkundig 3—2

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1941 | | pagina 7