Bloemen voor het echtpaar Baier - De Duitsche troepen in Boelgarije
Tweede Blad
Moord op kasteel
Entzberg
82sfe
FEUILLETON
HET ECHTPAAR BAIER-HERBER oogstte groot succes in de Apollohal
te Amsterdam. Na afloop van hun eerste optreden ontvingen de kunst
rijders bloemen uit handen van Dr. Harster, den vertegenwoordiger
van den Rijkscommissaris. (Polygoon),
LEIDEN'S STADHUIS NADERT ZIJN VOLTOOIING. Het plein
voor den hoofdingang aan de Vischmarkt is van de schuttingen
ontdaan, waardoor het fraaie stadhuis aan deze zijde geheel
zichtbaar is gewórden. (Polygoon)
DE OPPERBEVELHEBBER VAN DE DUITSCHE TROELEN IN BOEL-
GARIJE, GENERA AL-VELDMAARSCHALK LIST, bezichtigt een
pantser-divisie bij den intocht in Boelgarije. (Scherl)
NU HET VOORJAAR NADERT is men alom in de boomgaarden bezig
met het bespuiten van de vruchtboomen, om de schadelijke insecten
te verdelgen. (Polygoon)'
MUZIEK IN „GLAS IN LOOD".
Een raam .van den bekenden Maas-
trichtschen kunstenaar Hub. Le-
vigne, voorstellende Ballade Opus
38 in F van Chopin. (Het Zuiden)
WASCHDAG IN HET WESTLAND. De hooge temperatuur in de
kassen is juist, wat de huisvrouw moet hebben voor het drogen
van de wasch. (Polygoon)
DE DUITSCHE TROEPEN IN BOELGARIJE. Duitsche soldaten
bij het passeeren van den nog met sneeuw en ijs bedekten
straatweg van den Berkovica-Pas. (Hoffmann)
door
PETER PAUL BERTRAM.
(9
„Kriegler moet dadelijk inkoopen gaan
doen," zei vrouw Finl. „We hebben geen
brood meer en geen vleesch. Bovendien
moeten we groente en koffie hebben." Ze
zette zich zuchtend aan de keukentafel en
begon op te schrijven wat ze noodig had.
Sebastian Kriegler, een jonge bediende,
kwam met een knorrig, onuitgesla-
pen gezicht de keuken binnen. „Moet ik
boodschappen doen?" vroeg hij norsch.
Driemaal ben ik vannacht mijn bed uit ge
weest om den zieke warme kruiken te bren
gen. En nu moet ik zeker met een zak op
mijn rug sleepen!" Hij keek nijdig. „Ik ga
niet! Stuur maar een ander, vrouw Fini."
„Mij een zorg wie er gaat," zei vrouw
Fini. „Als er maar iemand gaat."
„Ik ga niet," herhaalde Kriegler koppig.
Daarbij keek hij onderzoekend naar het
keukenmeisje dat de gemalen koffie in de
filtreermachine deed.
In de.kamer er naast werd iets gezegd
en een paar anderen lachten. Wastl was
Öaloersch op Emerenzia. Kriegler kreeg
een rooden kop. Ze moesten hun mond
houden!
Toen de koffie klaar was verscheen ook
Wieninger. Hij zag er bleek en slaperig uit,
alsof hij 's nachts op geweest was. Hij keek
tijdens het ontbijt stom voor zich uit, ant
woordde nauwelijks op vragen.
„Slecht geluimd?" vroeg vrouw Fini.
Wieninger schudde het hoofd. „Neen,
slecht geslapen." Hij dronk snel zijn koffie
en nam een sigaret.
Er klonk een bel. Allen keken op het
nummerbord.
„De graaf," zei Jean en stond op.
Ook het overige personeel stond op, om
met den arbeid te beginnen. Alleen Wienin
ger bleef zitten. Als laatste kwam Emeren
zia uit het bediendenvertrek.
„Karl," zei ze zacht, „wat heb je?"
„Wat zou ik hebben? Niks." Hij stond op.
„We gaan trouwen, trouwen." En hij greep
haar bij den arm.
„Ja?" Een oogenblik lichtte haar jonge,
knappe gezicht op. Toen keek ze hem weer
bezorgd aan. Zijn gezicht had een gepijnig
de uitdrukking. „Karl!" riep ze verschrikt
uit. „Is er iets gebeurd? Ik ben bang!"
Wieninger wilde heftig antwoorden. Maar
op dat oogenblik werd het meisje wegge
roepen. Ze rukte zich los en liep de keuken
in. Wieninger wierp de half opgerookte si
garet weg, stond op en ging den tuin in.
Hij opende de zware deur naar de garage
waar de touringcar stond, ging binnen,
sloot weer, klom achter zijn stuur en ver
zonk in een somber gepeins.
Toen Josef Vahoda dien morgen in de
hall kwam, vond hij deze leeg op één heer
na, dien hij pas later als Maxwell herkende.
Hij groette zacht, ging op een stoel bij het
raam zitten en begon te lezen. Later kwam
graaf Vestic-Falkenberg door de hall. Hij
knikte verstrooid tegen beide heeren en
stapte door de open deuren op het terras
en van daar het park in.
Een bediende opende de deur naar de
eetzaal en deelde den beiden heeren mede,
dat het ontbijt klaar stond.
Enkele minuten later verschenen profes
sor en mevrouw Pribram.
„Heeft u gehoord hoe het met den heer
Feldmann gaat?" vroegen zij.
Vahoda knipperde achter zijn brilleglazen
en maakte een hulpeloozen indruk. Neen,
hij wist het niet. Ook Maxwell kon tot zijn
spijt geen inlichtingen geven. Hij had niet
eens geweten dat een van de heeren ziek
was. Op dat moment verscheen dr. Muir.
Hij vertelde dat de heer Feldmann zijn
aanval achter den rug had en nu sliep.
Weer ging de deur open en de zusters
Grabner kwam binnen. Ze waren heel
levendig en luidruchtig, begroetten dr. Muir
als een ouden vriend en begonnen te „con
verseeren". Maxwell maakte een wat ge-
irriteerden indruk en keek naar de deur.
De familie De Jongh kwam binnen, zes
man sterk.
Maxwell had juist een kop koffie aanzijn
mond gebracht. Hij stond op terwijl hij het
kopje weer op tafel zette, maar hij was
blijkbaar onvoorzichtig, want luid klette
rend viel het om, en de donkerbruine
vloeistof liep over het lichtblauwe tafel
kleed.
Melitta Grabner zei „O!" en bette met
haar servet de plas op het tafelkleed.
Pieter de Jongh grijnsde en keerde zich
om. Hij trapte daarbij op de teenen van
Dushinsky, die, verborgen achter de mach
tige gestalte van den Hollander, achter
hem binnen gekomen was.
Maxwell wendde zich tot juffrouw Grab
ner.
„Neemt u me niet kwalijk," zei hij.
Melita Grabner sloeg de oogen naar hem
op en kweelde: „O, het is niets, er is niets
gebeurd."
Een bediende bracht versche koffie en
legde een servet over de vlek. Het ontbijt
ging verder.
„Heeft iemand met mijnheer Von Ghe-
taldi gesproken?" vroeg mijnheer De
Jongh. „We moeten over vijf dagen weer
in Weenen zijn
Niemand had Von Ghetaldi gezien of
gesproken.
„Hij zal wel gauw komen," dacht profes
sor Pribram.
Een bediende opende de deur naar de
eetzaal en keek zoekend rond.
„Is mijnheer Von Ghetaldi hier?" vroeg
hij aan Jean, die bij het buffet stond. „Er
is telefoon voor hem uit Weenen."
„Hij is misschien nog op zijn kamer,"
antwoordde Jean.
De bediende ging heen.
Dr. Muir reikte Marie de Jongh den sui
kerpot en gaf inlichtingen over den toe
stand van zijn patiënt.
Duschinsky bestreek tevreden een boter
ham met boter en honing. Hij zag er ver
genoegd uit. Daisy Grabner, die tegen
over hem zat, vroeg zich af, wat daarvan
de reden kon zijn. Zou hij met mevrouw
Fechner tot overeenstemming gekomen
zijn?
De deur van de eetzaal werd opengerukt.
De bediende die naar Von Ghetaldi ge
zocht had, stormde lijkbleek de kamer bin
nen. Hij liet de deur naar de hall open
staan en liep op Jean toe.
„Hij is vermoord..." stamelde hij. „Dood,
gestoken
„Wie?" De gasten sprongen op.
„Mijnheer Von Ghetaidi. Toen ik in zijn
kamer was en niemand van de slaapkamer
uit antwoordde, heb ik de deur openge
maakt en gezegd: „Mijnheer Von Ghetaldi"
zei ik, „Telefoon voor uen ik zeg het
nog eens en weer hoor ik niets. En toen ik
binnenkwam zag ik, hoe hij daar lag, met
een mes in zijn rug. Het heele bed vol
bloed."
„Breng me direct naar boven", zei dr.
Muir. „Misschien kan ik nog iets voor hem
doen".
De bediende knikte en ging voor. Toen
hij aan de deur van Von Ghetaldi's appar
tement gekomen was, bleef hij staan.
„Moet ik weer mee?" vroeg hij.
„Neen," zei een stem achter dr. Muir.
(Wordt vervolgd).