Huldiging van Jan Bosman - Keuring Van pony's - Brand te Boxtel LEIDSCH DAGPAO Tweede Blad 81ste Jaargang V' •'V:: FEUILLETON Het Noodlot van de Ransome Rovers VRIJDAGMIDDAG WERD DE TWEEDE AANKOMENDE VAN DEN ELF STEDENTOCHT Bosman feestelijk in zijn woonplaats Breukelen ingehaald. Jan Bosman wordt door zijn dorpsgenooten toegejuicht. (Polygoon) OP DE VEEMARKT TE ROTTERDAM had Vrijdag de keuring plaats van hengsten ingeschreven in het Nederlandsche Shetlandpony Stamboek. De maat der paarden is een belangrijke factor en wordt tijdens de keuring nauwkeurig op gemeten met een in een wandelstok gemonteerde meetlat. (Polygoon) VELDLOOP IN DE SNEEUW. In de - opleidingskampen van den Arbeids dienst op de Veluwe neemt de lichamelijke opvoeding een belangrijke plaats in. Dagelijks wordt het lichaam gehard en het uithoudingsvermogen geoefend. Een groep toekomstige leiders tijdens een veldloop in het fraaie Veluwsche winterlandschap. (Polygoon) DUIKBOOT KEERT TERUG. Met vroolijke wijsjes ontvangt een muziekkapel van het leger een van een succesvollen tocht terugkeerende duikbootbemanning. (Hoffmann) TE BOXTEL brak door onbekende oorzaak brand uit in de magazijnen van den manufacturen- en meubelhandel „De Ooievaar", waarbij een negen jarig jongetje in de vlammen omkwam. Het totaal verwoeste gebouw. (Hep Zuiden) DUITSCHE SOLDATEN OP SICILIË. Door middel van de gebarentaal wordt spoedig contact gezocht met de kleine Italiaansche vrienden. (Hoffmann) 30.000 GEÏNTERNEERDE FRANSCIIE SOLDATEN KEERDEN UIT ZWITSERLAND TERUG. Met toestemming van de Duitsche Rijksregeering keerden dezer dagen 30.000 geïnterneerde Fransche officieren en manschappen naar hun vaderland terug. Onze foto toont kleurlingen-troepen bij het overschrijden van de grens'bij Veyrier. (Scherl), Een roman uit de voetbalwereld, dóór J. WILMAN. (38 Tot hij opeens flink in zijn geld zat. Het heette, dat een oude schuldenaar, die zijn eindje voelde naderen, over de brug was ge komen en Bowser bazuinde rond, dat hij dit fortuintje te danken had aan de be moeiingen van advocaat Russell. Daarna verdween.hij eensklaps uit Ransome. Sinds een maand of tien blijkt hij te zijn terug gekeerdals een Rothschild. Knoop nu eens een paar dingen in je oor': kort vóór Bowser's vertrek stoofde een meneer Slater zijn Richmondsche bouwplannen gaar; even na Bowser's terugkeer komt de Bourghness- oplichterij aan den dag en merken wij, dat onze portemonnaie zoo plat als een schil letje is." ,.Je beweert dus, dat Thomas Bowser nie- mand anders is dan Henry Slater?" ..Ik beweer niets van dien aard. Maar ik geloof stellig, dat er relaties bestaan tus- schen advocaat Russell en dien plotseling rijk geworden kerel. Naar mijn overtuiging eclipseerde een echte Thomas Bowser uit Ransome en een kunstig nagemaakte nam drie jaar later zijn plaats in. De herrezen Bowser is directeur van de „Gladstone", ad vocaat Russell president van de sociëteit „Harmonie" er boven, een verkapte gokge- legenheid. Dan zit in het bestuur een me neer George Henline, eigenaar van de scheepswerf „Constancy", die door Sullivan vrijwel in den grond is gebpord. Toch loopt Henline scheef van ponden en beweerd wordt, dat ze op niet al te nette wijze zijn bijeengegraaid. Russell, directielid van de Rovers, is erg dik met Henline, den man van de Wanderers -een niet minder verdachte omstandigheid." Cyril's belangstelling steeg eenige gra den. „Is dat de reden waarom je als Guest voor de Rovers gaat spelen?" „Een van de redenen. Er zitten interes sante elementen in je club en ik wil ze van nabij leeren kennen. Bijvoorbeeld dokter Ryan. Als medicus een middelmatigheid met een praktijk van niets. Toch leven hij en zijn vrouw of het niet op kan. Dan ma nager Norton en trainer Brooks, vooral de laatste. Ik verwed er mijn Zondagsche broek om. dat ik via hem bij Slater terechtkom." „Je hebt met slimme lui te doen, Steve. Waarom haal je de politie er niet in?" „Ik denk er niet aan! Ik heb Slater's spoor geroken en ik volg het als een jacht hond. Het gaat voor mij om vijf duizend pond. Heb ik die, dan mogen voor mijn part de agenten hem marineeren. Misschien zie je de toekomst minder somber'in wanneer ik zeg, dat in Londen een van de beste mannetjes van den ouden Wilson voor me werkt, inspecteur Woodrow Gore. Niet offi cieel. Gore heeft vacantie en vindt het zaakje interessant genoeg om er zijn eigen tijd aan te geven. Ik verwacht hem elk oogenblik in Ransome." ..Dat verandert." Curtis gaapte opnieuw. „Hoe denk je er over, ons mandje op te zoeken?" Hanley's gezicht straalde, „Ongeloofelijk, zulke gezonde ideeën jij soms hebt! Ik wou, dat je er eerder op was gekomen!" De portier van het Rovers House maakte de noodige bezwaren zoodra hij open had gedaan. Hij beloofde Curtis, de directie van cle nachtbrakerij in kennis te zullen stellen. Hanley weigerde hij zeer beslist den toe gang. „Hou even je mond, opstandige dorpel wachter, zoodat een fatsoenlijk man er een woord tusschen krijgt! Je kunt lezen, niet? Hier mijn aanstelling, geteekend door Mr. Sullivan en Mr. Silvers." Steve duwde den man een papier onder den neus. „Mijn schuld niet, dat de regels van het huis nog onbekend voor me zijn. Curtis haalde me van den laatsten trein en we dronken er eentje -op de kennismaking. Hoe zit het? Laat je me door, ja of neen?" De portier trad terzijde. „Rapport wordt gemaakt, al had je een driemaal grooteren mond!" Vóór Cyril in bed stapte, vroeg hij strijd lustig: „Jij maakt je dus sterk, in een vloek en een zucht het probleem op te lossen waar ik zelf nu al maanden over tob?" „Sullivan is een stille weldoener. Moge lijk beteeken je een aanwinst voor zijn zaak ik wil er het beste van hopen. Als advo caat zou je het zout in de pap niet verdie nen." Wat schiet je er mee op al ken je alle artikelen van alle wetboeken van buiten en je beschikt over geen grein fantasie?" „Ben jij 'zoo dik in het artikel gesor teerd?" „Voor het moment meer in het artikel slaap. Slaap ze!" Hanley trok de dekens over het hoofd en was direct onder zeil. XV. Zij verschenen te laat aan het ontbijt. Norton kwam op hen af, het gezicht als een donderwolk. „Hoe waagden jullie het, pas- om één uur 's nachts boven water te komen?" blafte hij. „Om tien uur behoort ieder binnen te zijn! Al noemen jullie je amateurs op dien régel wordt geen uitzondering ge maakt! Voetballen en nachtbraken gaan niet samen." Hanley trok een grimas. „Wacht maar tot je me heb zien spelen, vader!" „Iéts beleefder, hè? Ik ben de manager. Je hebt je gelijke niet voor." „Gelukkig niet," gaf Steve met een zali gen zucht toe. Norton ging tot sarcasme over. „We heb ben dus den beroemden linksback William Guest in ons midden, opgeduikeld uit een club ergens in Schotland! Nou, het zal er naar wezen! Ik heb je naam nooit eerder gehoord." „Nog zoo gek niet. Managers weten in den regel niet wat ze moeten weten. Van daar dat ze onder het stel een grondige op ruiming gaan houden." Curtis mengde zich in het dispuut. „We waren te laat, Norton, het is zoo. Maar ge lijke monniken gelijke kappen. Geef Fedler den raad, dat hij de bovenruit van zijn deur afschut. Er brandde nog licht bij hem toen we langs kwamen". Fedler had zich omgedraaid. „Ik hoorde mijn naam noemen. Wat heb je op je lever Curtis?" „Ah, de aanvoerder!" Hanley stapte op hem af. „Al vindt mammie je een knap ventje mijn smaak ben je daarom nog niet. Je buurman is Buck Mullin, hè? Een kerel, die op de kleintjes past. Ziet hij een oud hoefijzer, dan bulkt hij en zegt: mijn! Spreek mij nooit over hoefijzers, vrind, wil je er niet één op je neus uitgeteekend krijgen!" Norton, die naderbij was gekomen, zei ge melijk: „Voor een nieuweling heb jij mach tig veel praats. Je schijnt nogal met jezelf ingenomen, niet?" „Ik heb tenminste geen hekel aan mij zelf", glunderde Steve. „Nou, laat je gezegd zijn, dat we van op scheppers niets moeten hebben. En er wordt géén ruzie gezocht uit!" Fedler stootte Mullin aan. „De windbuil! Ja, zoo'n vent zal de lakens uitdeelen! Als ik manager was nou!" Het werd zóó demonstratief verkondigd, dat de bedoeling geen andere kon zijn of de nieuweling moest het hooren. Een oogen blik vreesde Curtis, dat het den eersten morgen al op vechten zou uitdraaien. Maar Steve bedacht zich. Hij lachte en legde een hand op Cyril's schouder. „Broeder, laat ons gaan eten!" Invi teerde' hij. Nauwelijks zaten ze aan tafel of Hanley begon wederom op te pijpen. Hij riep een bediende. „Dit ei is ter wereld gebracht door een kuiken, dat in een aanval van hoogmoeds waanzin geloofde, een kip te zijn. Leen me een vergrootglas." „Een normaal ei," vond de bediende. Hij bekeek het van dichtbij. „Mmmeen tikje kleiner misschieneen tikje." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1941 | | pagina 5