De tunnelbouw in de Maasstad - Betonmolens aan het werk aan het Kanaal 10^' Huwelijk met modern comfort 5 HELVETIA 5 HELVETIA 81ste Jaargang LEiDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON PROJUVfENTUTE 1ÖAO ;^4C>i Va la bles du dec- 1940 Qu 31 mat 1941 vow 1 OOK DE MELKBOER PAST ZICH AAN DE OMSTANDIGHEDEN AAN. ALS EEN MODERNE BEN-HUR RIJDT HIJ DOOR DE AMSTERDAMSCHE STRATEN. (Holland) MENSCHEN EN MACHINES VAN DE ORGANISATIE TODT ARBEIDEN AAN DE KANAALKUST. De betonmachines staan in rijen opgesteld. Aan de eene zijde wordt het materiaal aangevoerd, aan de andere zijde verlaat het beton de ratelende bakken. (Hoffmann) NIEUWE POSTZEGELS. Boven Japansche zegels, uitgegeven ter ge legenheid van het 2600-jarig bestaan van het Japansche Keizerrijk. Onder: De Zwitsersche „Pro Juventute' 1940" weldadigheidsserie. (Stapf) DAT DE LAMA'S IN ARTIS NIET BANG ZIJN VOOR KOUDE EN REGEN toont ons dit plaatje. Rustig liggen de dieren te wachten, of er misschien nog een zonnetje zal doorbreken. (Holland), HEDEN VIERT DE EERSTE NEDERLANDSCHE JOURNALISTE, mej. Henriëtte van der Mey te Laren, haar negentigsten verjaardag. Zij heeft veel gewerkt voor de rechten van de arbeidersvrouwen en werd bij de (^richting van den Hoogen Raad van Arbeid benoemd tot lid van dit college. (Polygoon), DE BOUW VAN DE GESLOTEN LANDTUNNEL OP DEN LINKER MAASOEVER VORDERT' REEDS. BIJ HET SCHIJNSEL VAN FELLE LAMPEN WORDT DE BESTRATING AANGEBRACHT. (Polygoon) door Mr. CORRY STOLZ—VAN DEN KIEBOOM. 65) Nee, zegt Nick. Eoys heeft er niets mee te maken, heusch niet. En ik heb daar op kantoor ook geen aanbidders gehad. Ik heb me alleeneen beetje gek aange steld-zie je, Kanik ben een tijdje. verliefd geweest op iemanddien ik nog van vroeger kende en toenhaperend en hakkelend doet Nick haar bekentenis ze verzwijgt alleen Frank's naam. En verder? vraagt Kan koud, als ze verteld heeft, hoe ze haar ontslag heeft genomen. Verder niets, zegt ze en zwijgt dan. Nn die mooie vriend van je, die zal toch zeker Die heeft zich inmiddels verzoend met zijn vrouw, zegt Nick vlug. O. Zoo. Nou. daar grijp je dan naast, zegt Han schamper.. Nick geeft, geen antwoord. Dat zegt Han- De beste vriend, dien ze ooit heeft gehad- En dien ze nu verloren heeft. Ze kruipt weg In het hoekje en huilt stil voor zich heen. Om den hopeloozen warboel, dien ze van haar leven gemaakt heeft. HanZe heeft nooit geweten, wat het zijn zou, als ze hem moest missen. Hij was er immers alt"d, zoo trouw, zoo geduldig. En nu, nu het te laat is, nu weet ze pas, dat dit verdriet het allerergste zal zijn. Han zit voorovergebogen, zijn hoofd in de armen op het stuurwiel geleund. Hij kan het niet verkroppen. Wat heeft hij zich niet voorgesteld deze laatste weken, nu hij ein delijk dacht, zeker van haar te zijn. Wat voor plannen heeft hij al niet gemaakt sinds vanmiddagVanavond met haar meegaan naar haar ouders na vier jaar werd ze nu eindelijk zijn meisje. Zijn meis je. Zijn meisje. Nick- Aan de praat gehou den heeft ze hem met brieven en vriende lij kheidj es. En ondertusschen was er al dien tijd een ander. Een vreemde. Nick hoort hem kreunen. Ze legt bevend haar hand op zijn arm. Kanzouden we niet naar huis gaan? Ga weg. schreeuwt hij. Raak me niet aan! Bah! Jijik walg van je! Ik ga al. Ze heeft het portier al open. Nu is het genoeg, Han. Je mag me een heeleboel verwijten, maar datdat hoef ik me niet te laten zeggen. Twee passen op den stikdonkeren weg. dan struikelt ze over een karspoor. Met vol gas en aangeflitste koplampen stuift de doktersauto haar voorbij. De landweg is stikdonker en hardbevro- ren. Nick strompelt door de karsporen. Tien kilemeter van huis is ze. Als ze nu nog eens valt, kan ze beter blijven liggen. Het heeft toch geen zin meer, om verder te gaan. Verder loopen verder leven, waarvoor nog? Ze gelooft het nu verder wel. Er was eens een meisje, dat op eigen beenen wilde staan. Dat iets wilde worden, iets bereiken, het groote leven meemakenEn er was een jongen, die zei: ik geef je niet op, nooit en nooit. En: ik krijg mijn zin, Nikker Vol gas en een rood achterlicht, dat in de verte verdwenen is uren geleden Twee koplampen en een zoeklicht komen haar achterop. Lichtbundels in het helsche donker van den landweg. Knarsende rem men en een portier, dat wordt dichtge- smakt. Voetstappen achter haar Nikker. Ze klefnt zich aan hem vast. Zijn ruige winterjas. Ik dacht, dat je voorgoed weg was Ik moest even uitrazen, zegt Han. Dat begrijp je toch wel. En nou weg er mee. Dat hebben we gehad Mijn radiateur staat te bevriezen, ont dekt Han bijtijds. Ben je mal, het is ineens niéts koud meer, vindt Nick. Maar we moeten nu toch wel naar huis. Je gaat toch mee, hè? V/at dacht je? Ik laat jou geen mi nuut langer alleen, dan strikt noodig is. Koog tijd, dat je onder behoorlijk toezicht komt, jonge dame. En dat zal ik wel op knappen, zegt Han. Laat dat maar aan mij over. Lies had gesnikt tegen Frank's schouder en Frank had haar tranen weggeboend met zijn zakdoek, had toen met een paar nij dige vegen zijn eigen gezicht bewerkt. En Ineens, nu de eerste opwinding van het weerzien voorbij is, dringt het weer tot Lies door .dat eene. dat vreeselijke Frankie, vraagt ze voorzichtig, hoe komt het, dat je mochtdat ze je heb ben laten gaandat Je zoo maar weg kon vandaag? Nou, dat spreekt toch vanzelf, zegt Frank. Alleen, het was natuurlijk wel een hcele consternatie. Als Jimmy er niet zoo achterheen had gezetenEn ik kon niet voor half tv/aaif los komen. Ja, het is een beroerd geval. Heb je het in de krant gelezen? Ja. Ze knikt- Ze kan geen woord uit brengen. Westhove is er ook kapot van, vertelt Frank verder. Je snapt, dat we ons lam schrokken, toen de Officier opbelde. Wij hals over kop naar het Parket natuurlijk. O. hemel, o hemel, hijgt ze. O, Frank hoe heb je dat kunnen doen? Nou, een prettig karwei was het niet, zegt Frank. Maar ja, het moest nu een maal. Ja en voor het kantoor is het ook een geweldige strop, dat begrijp je. We ra ken er heel wat cliënten door kwijt na tuurlijk. Met starre oogen kijkt ze hem aan. Hoe kun jehoe kun je er zoo onverschil lig over spreken? Heb je dan heelemaal geen gevoel meer? Ik ken je niet meer. Lieveling, je ijlt, zegt Frank, ineens in doodsangst. Houd je toch stil. Je kent me toch nog wel weet je het nu ineens niet meer, dat ik bij je ben? Nee, ik ijl niet. zegt Lies beslistEn je hoeft me niet te ontzien, zoo ziek ben ik niet meer. Ik weet het immers al drie da gen. Van Dinsdagavond af, toen het in de krant stond. Haar lieve schat, zegt Frank, dat hoef jij je toch niet zoo aan te trekken. Wij kunnen er hoogstens beter van worden, fi nancieel tenminste. Nu mkt Lies de verfrommelde krant van onder haar kussen te voorschijn. Frank, zegt ze heesch. Een ik nu krankzinnig aan het worden of ben jij het? Daar! Moet ik me dat niet aantrekken? Kunnen wij daar financieel beter van worden? Frank kijkt en leestWel alle go den, barst hij uit. Groote hemel, Lies! Lies! Een jij daar ook ingevlogen? Jij? Stralend kijkt ze hem aan. Ben jij het niet? Ben je stapel? zegt Frank. Ben je nou heelemaal van Lotje getikt? Ze wijkt angstig voor hem terug. Ikjaals het niet zco is, zul je wel kwaad zijn, dat ik dat gedacht heb. Maar het klopte zoo precies. Er sullen toch wel andere menschen ookZe duwt haar hoofd in het kussen en snikt, alsof ze nooit meer zal ophouden. Met beide handen in de verwarde krul len trekt Frank haar hardhandig overeind. (Nadruk verboden).. „CWordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1940 | | pagina 5