Engelsche bommen op Nederland - Groningsche kinderen op het platteland „BLOED VAN BOEDDHA" 81ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Btad FEUILLETON IN DEN NACHT VAN 31 JULI OP 1 AUGUSTUS HEBBEN ENGELSCHE VLIEGERS „ERGENS IN NEDER- TE PAARD NAAR HET STAD LAND" BOMMEN GEWORPEN. WAARDOOR TWEE WONINGEN VOOR HET HUIS. Een ongewoon tafereel GROOTSTE GEDEELTE WERDEN VERNIELD. in de Amsterdamsche straten. HET GRONINGSCHE COMITÉ „STAD EN LAND" heeft een vacantieplan ontworpen voor de Groningsche jeugd met het doel de kinderen in contact te brengen met het platteland. Een vroolijk groepje onderweg naar den akker. DE TACHTIGJARIGE OMROEPER VAN SCHOONHOVEN, PIET DE HOOP, heeft zijn laatsten rondgang door de stad gemaakt De krasse man gaat een welverdiende rust genieten in een oudeliedentehuis. DE FÜHRER ONTVING DEN SLOWAAKSCHEN PRESIDENT DR. JOSEF TISO VOOR HET VOEREN VAN BESPREKINGEN. DE BEGROETING. EEN OUD STUK KUSTGESCHUT, DAT'DOOR DE DUITSCHE TROEPEN IN CALAIS WERD BUITGEMAAKT. door HAROLD WARD 38) Hij keek om zich heen, het was nog don ker, de duisternis juist voor den zonsopgang. Boven zijn hoofd was een uitstekende punt van het dak, regenwater druppelde cr af en lekte Juist in zijn hals. Hij voelde zich doodmoe, het viel hem moeilijk om na te denken. Toch was er iets dat hem zei, dat hij op het dak van het museum moest lig gen. Zijn hoofd bonsde.iemand had hem bewusteloos geslagenhij was nu een gevangeneVan wlen? Iemand boog zich over hem heen. Weer sloeg York zijn oogen op. Hij zag de flauwe omtrekken van een man naast zich, een man wiens gezicht door een zwarten doek bedekt werd. Zijn hoofd werd omhoog ge rukt en hij voelde dat er een touw om zijn nqk werd geslagen. Hij probeerde wat te doen, te slaan, te roepen, maar het was niet mogelijk. De touwen waarmede hij gebonden was, gaven niet mee en de pleister voor zijn mond be lette hem geluid te geven. Hij tilde zijn voeten op en liet ze met een bons op het. zinken dak neer komen. Het maakte niet veel lawaai, maar het scheen den gemas- kerden man naast hem woedend te maken, HIJ kreeg ten minste een stomp tegen zijn neus dat hij sterren zag. Een oogenblik la ter werd de strik om zijn hals aangetrok ken, het touw sneed in zijn huid en dreigde zijn adem af te sluiten. Door zijn halsspie ren op te zetten voorkwam hij, dat hij het te benauwd kreeg. Zijn hersens werden nu helderder, met een zekere belangstelling volgde hij de toebereidselen van den man aan zijn zijde. Hij begreep dat hij op het punt stond te sterven, over eenige oogen- blikken zou zijn lichaam aan een boom ben- Eclen, zooals dat met Wimpy Knott en Hal cwis gegaan was. Toch kon hij niet nala ten de methodische voorbereidselen van den misdadiger te bewonderen. Of was hij misschien al dood en keek hij uit de verte toe, wat de moordenaar met zijn lichaam deed? Alles scheen zoo onwerkelijk, zoo vaag, dat het een afschuwelijke nachtmerrie scheen, waaruit hij zoo meteen zou ont waken. Plotseling bemerkte hij, dat de man niet meer naast hem knielde, hij zag de ge daante over een tak kruipen, die zich over het dak van het museum uitstrekte, hij scheen het touw ergens aan vast te knoo- pen. Op een dergelijke manier had de moordenaar mot de lijken van Knott en Lewis gehandeld! Het losse einde van het touw was om een tak geslagen. Door er aan te trekken gleed het lichaam van het dak in den tuin, zonder dat het noodig was, dat de moordenaar zich op het dak begaf, het losse einde kon immers van alle kanten getrokken worden. Dan als het lichaam van het dak door de lucht vloog, zwaaide het losse eind van het touw ver uit en slin gerde zich weer om een tak van den boom, zoover was Fenton correct geweest in zijn veronderstelling. York scheen echter eehigszlns anders be handeld te zullen worden, de moordenaar scheen van plan hem zonder meer op te hangen. York kreunde inwendig toen hij de toe bereidselen van den man in den boom zag, die het eind van het touw stevig om den tak knoopte. Daarna zou hij York eenvou dig van het dak duwen en de kapitein zou langzaam stikken, als hij niet het geluk had door den val zijn nek te breken. Hij vond zichzelf een stommeling, dat hij nooit op het museumdak gekeken had. al die keeren dat zij het huis onderzocht hadden, maar het was nooit bij hem opgekomen, dat de moordenaar op deze wijze te werk zou gaan. De man was inderdaad begaafd en een psycholoog bovendien anders had hij de plek om de lijken zoolang te verbergen niet met zooveel inzicht kunnen uitzoeken, een plek. waaraan niemand denken zou, juist omdat het zoo eenvoudig was. Want het museumdak lag aan drie kan ten open en was bovendien van de ramen van de kamers er boven gemakkelijk te overzien. Door de lijken tegen den muur onder de ramen te leggen waren ze niet dadelijk opgevallen, terwijl niemand er aan gedacht had een nauwkeuriger onderzoek op het dak in te stellen. De gemaskerde man in den boom scheen klaar te zijn met zijn werk. Hij sprong handig terug op het dak en begon York naar den rand te sleepen. Voor hij hem een zet gaf voelde hij eerst nog eens of de strik om York's nek goed werkte hij deed alles even grondig en zorgvuldig als een beul die een executie uitvoert. Toen hij zich overtuigd had, dat alles in orde was gaf hij een zucht van verlichting en schoof daarna den gebonden man over den rand. HOOFDSTUK XXIV. Nog een Moord! Luitenant Muer was nog jong, maar hij nam zijn plichten ernstig op. Hij kon zich achteloos voordoen, vooral wanneer hij bij zijn superieuren was, maar de taak, die hem werd opgedragen volvoerde hij tot het' bittere einde. Hij stond dan ook bij het In- telligence-departement goed aangeschreven waar men wist dat onder het onverschillige en spotzieke uiterlijk een karakter school, waarop men bouwen kon. York had zijn assistent in het begin van den avond opgebeld om hem nog eens op het hart te drukken toch vooral goed uit te kijken. Muer had met een grapje geant woord, maar York wist dat hij het huis rustig aan de bewaking van zijn luitenant kon overlaten. Hij had niet tevergeefs op Muer ver trouwd Deze had eenige malen de ronde door het huis gemaakt, tot hij er zeker van was, dat alle gasten naar bed waren. Daar na had hi] nog een tijd beneden in de hall gezeten en was ten slotte naar zijn kamer gegaan. Hij had het licht uitgedraaid en was daarna voor het open raam gaan zitten rooken. Zooals York verondersteld had was hij het geweest, dien hij voor het raam ge zien had. Muer had den wagen van zijn chef zien aankomen, hij had hem binnen hooren komen en had toen gewacht tot hij de kamer binnen zou stappen. Maar de mi nuten verliepen en niemand verscheen. Hij begon ongerust te worden en liep onrustig door het vertrek heen en weer. Onder nor male omstandigheden zou hij kalm ge wacht hebben tot York verscheen, wel be grijpend dat zijn chef met opzet zoo lang talmde, maar dien avond voelde hij bij in tuïtie dat er iets niet in orde was. Hij stak zijn revolver bij zich, opende de deur en liep op zijn teenen de gang op. Het viel hem op dat er geen licht brandde, hetgeen hem verdacht voorkwam, daar er gewoonlijk den heelen nacht licht brandde, zoowel op de gang boven, als in de hall beneden. Haastig liep hij de trappen af, ging het woonvertrek in waar hij een oogenblik scherp luisterend, bleef staan. Hij hoorde niets, dus ging hij verder en onderzocht de andere vertrekken op de benedenverdieping. Zijn chef was echter nergens te vinden. Hij voelde zich hoe langer hoe ongeruster worden, in de deur naar de porte-cochère bleef liij weer staan luisteren. Hij was er zeker van dat York het huis binnen gegaan was. waar was hij gebleven? Juist op het punt weer naar boven te gaan om zijn onderzoek daar voort te zetten hoorde hij buiten een bons. het geluid scheen van het dak van het mu seum te komen. Hij wilde het licht onder de porte-cochère aanknippen, maar bedacht zich. Indien er werkelijk iets niet in orde was. was het beter zijn aanwezigheid niet door licht te verraden. Daar hoorde hij het geluid weer. een eigenaardig schuivend geluid, vlak boven hem. Hij ging verder naar buiten en stond onder den grooten eik, trachtend door de duisternis naar bo ven te kijken. Vaag zag hij iets liggen op den uitersten rand van het dak, een andere gedaante boog zich er over heen. (Nadruk yerboden). (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1940 | | pagina 5