Slotvaaksche en Bulgaarsche staatslieden in Salzbarg- Trek naar Marken LKDSCH DAGBLAD Tweede Blad „BLOED VAN BOEDDHA" 81ste Jaarnang FEUILLETON HET BEZOEK VAN DEN SLOYVAAKSCIIEN MINISTER-PRESIDENT DR. TISO AAN DUITSCHLAND. Op het station te Salzburg werd hij begroet door den minister van Buitenlandsche Zaken von Ribben- trop. Foto genomen tijdens het verlaten van het station. Achter de beide staatslieden in het midden de chef van het protocol, gezant Freiherr von Dörnberg. OOK DE BULGAARSCHE MINISTER-PRE- SIDENT FILOFF werd door den Duitschen minister van Buitenlandsche Zaken von Ribbentrop op het station te Salzburg begroet DE „GROOTE TREK" naar het eiland Marken, vroe ger internationaal, nu nationaal toeristencentrum, is begonnen. Een botter met gasten onderweg naar het eiland. DE VROUW IN DEN LANDBOUW. Ook in Italië worden vrouwen en meisjes in grooten getale in den landbouw te werk gesteld, o.a. als chauffeuse op tractors, zooals deze foto toont. DE EENZAME BADGAST „HONDENWEER OP SCHEVENINGEN". DEZE DUITSCHE VLIEGER werd bij den wapenstilstand uit Fransche krijgsgevangenschap bevrijd. De kameraden bekijken belangstellend zijn uniform, waarop de letters P. G. (prisonier de guerre) en een witte stip, kenteekenen van zijn krijgsgevangenschap. door HAROLD WARD 37) „En rechter Twitchell dan?" bracht Fay in het midden. „Hij is wel te vertrouwen, maar de mogelijkheid bestaat dat er op zijn kantoor een lek zit". „Heeft hij een assistent?" vroeg York. Fenton schudde ontkennend het hoofd. „Nee", zei hij, „dat kan het district niet betalen. Hij heeft zelf de machtiging ge tikt op die ouwe machine van hem Nee, ik zou mezelf nog eerder verdenken dan hem „Waarom zou je dat niet?" vroeg Fay grinnikend, „ik heb wel eens van zooiets gelezen. In alle detective-verhalen is de man, die het onschuldigst schijnt, juist de dader. Dus waarom zou jij het niet zijn. of de kapitein?" Fenton snoof verontwaardigd. Fay schonk zich nog eens in en vervolgde: „Nu eens over het aftappen van de telefoonlijn. Ik weet dat zooiets voorkomt, maar je ver wacht het niet in een plaatsje als Arra- pahoe Zou in zoo'n geval de misdadiger ge makkelijk jouw gesprekken kunnen afluis teren. York?" „Dat zou beteekenen, dat de moordenaar niet op Oakwood Manor zit", zei deze na denkend. „Niemand kan daar in of uit zon der dat ik het weet. En een clandestien toe stel of andere apparatuur zou gevonden moeten zijn bij de herhaalde huiszoekin gen". Hij stopte en dacht plotseling aan de kleine dictaphone, die onder het kleed in zijn kamer verstopt was geweest. Er moest dus wèl iemand zijn die de beschikking had over apparatuur waar hij, York, niets van af wist. „Welke bewijzen heb je, dat de dader in het huis is?" ging Fay voort. „Wij veron derstellen dat iemand op Oakwood Manor in verband staat met de moorden, maar het kan toch wel dat er anderen zijn. die bui ten het huis werken, de hoofdaanlegger bij voorbeeld. de eigenlijke hersens van het complot!" „Nonsens!" zei Fenton verachtelijk. .„Daar ben ik niet van overtuigd", hield de dokter vol. ,.Je kunt niet ontkennen dat er vreemde dingen gebeurd zijn, dingen die nuchter bekeken niet mogelijk zijn. De ope ning van het graf vóór ons is er een van. Ik ben er van overtuigd dat iemand bui ten het huis er de hand in heeft.daar blijf ik bijen dat z'n medeplichtige op Oakwood Manor allerlei handigheidjes uit haalt om ons op een dwaalspoor te bren gen Hij keek York aan om te zien wat die er van dacht, Fenton wreef zijn kin met den rug van een harige hand. „Ik heb het in mijn gesprek met den chef in Washington er niet over gehad, wat ik met de classificatie van Lee's vingerafdruk ken wilde doen", zei York ten slotte. ..Ik heb uitsluitend laten uitkomen, dat ik ze direct noodig haa". „Maar als de moordenaar inderdaad zoo pienter is als jij denkt", viel Fay in, „dan was dat voor hem voldoende. Hij begreep heusch wel, wat je met die classificatie wilde! Misschien heeft hij ook wel gehoord van je bezoek bij Lukenshij stopte plotseling, zijn onderkaak zakte naar be neden. „Allemachtig....! Lukens!" riep hij uit. „Lukens!" snoof Fenton, „geen sprake van! Die is te suf van de verdoovende mid delen om zooiets op touw te kunnen zet ten!" „Wie Is er nu beter in de gelegenheid om dat te doen, dan de advocaat, die de heele erfenis behandeld heeft", schreeuwde Fay opgewonden. „Jij houdt hem natuurlijk de hand boven het hoofd, omdat hij jou bij de laatste verkiezing gesteund heeft! Neem het van mij als medicus aan, dat je die lui met slaperige oogen dubbel in de gaten moet houden! Hij heeft wel begrepen, dat de kapitein al die vragen niet gesteld heeft uit nieuwsgierigheid. Verder ligt zijn kan toor Juist tegenover het telefoonkantoor!" „Hetgeen aftappen van de lijn voor hem betrekkelijk eenvoudig zou maken", stemde York toe. „Als hij ten minste de handigheid voor zulke dingen heeft", wierp Fenton tegen. „Zooiets kun je laten doen!" zei Fay. „Als hij werkelijk het hoofd van de organisatie is, dus iemand met een buitengewoon stel hersens, dan Is een dergelijk klein onder deel van geen belang voor hem". Een oogenblik zwegen de drie mannen. „Toch geloof ik niet dat hij voor zooiets verstand "genoeg heeft' hield Fenton vol. ..En wat ik wel eens zou willen weten is dit: Als het niet Horace Lee's lijk is, dat we vanavond opgegraven hebben, wie is het dan wel? En wat is er met Lee gebeurd, waar is hij gebleven? Als hij niet dood is, moet hij toch ergens uithangen?" „Misschien houden ze hem ergens gevan gen", zei Fay nadenkend, „zooiets komt voor! Misschien hebben die Tibetaansche priesters hem wel te pakken gekregen, wie weeter zijn honderd mogelijkheden!" Fenton keek den kapitein aan. „Wat denkt u er van, kapitein?" vroeg hij. York haalde zijn schouders op. „Fet Is in ieder geval de moeite van het onderzoe ken waard", zei hij, „als we eerst eens we ten, wie daarginds begraven is, dan zijn we al een heel eind op weg". Hij stond op en ging naar het -aam. De regen had opgehouden en het was heerlijk koel geworden. Hij keek op zijn horloge. Het was drie uur en hij besloot naar huis te gaan. Hij voelde zich onrustig, tevergeefs deed hij moeite zich aan die stemming te onttrekken. Zijn kleeren voor den haard waren intusschen droog gewoide/i. hij ging naar een andere kamer om ze aan Ie trek ken. „Ik ga naar huis terug", zei hij weer bin nenkomend. Fenton keek op. „Mijn vrouw rekent er anders op. dat u vannacht hier blijft", zei hij. York bedankte hem. maar zei. dat hij liever terug ging. Fay drong er ook nog op aan, dat hij blijven zou, maar York wei gerde. Hij klom in zijn wagen en verdween in de duisternis. Toen York Oakwood Manor bereikte, lag het geheele huis in het donker alleen het nachtlicht in de hall beneden brandde. York stopte cn keek naar boven. Voor het raam van zijn kamer meende hij vaag een gedaante te zien, waarschijnlijk Muer, die op hem stond te wachten. Hij had den lui tenant in het begin van den avond nog op gebeld om hem op het hart te drukken goed uit te kijken. York zette den wagen achter het huis en probeerde de zijdeur onder de porte-cochère. Ze was niet op slot. Hij verwonderde zich er over, waarom het licht op de gang bo ven niet brandde, zooals gewoonlijk. In het voorbijgaan draaide hij de schake laar aan den voet van de trap op, maar het bleef donker boven. Het nachtlicht in de hall gaf echter voldoende licht op de trap en boven op de gang liep York voorzichtig met uitgestrekte hand, tot hij de deur van zijn kamer voelde. Meteen meende hij iets achter zich te hooren. Bliksemsnel draaide hij zich om, maar het was te laat. Hij kreeg een hevigen klap op zijn hoofd en zakte be wusteloos ineen. HOOFDSTUK XXIII. Op het dak. York opende zijn oogen, om hem heen was alles donker. Hij had een verschrikke lijke pijn in zijn hoofd, vaag drong het tot hem door dat er iets niet in orde was. Hij opende zijn oogen weerhet was nog donker, hij lag in een plas water, op zijn zij. met het gezicht naar een muur. Met een geweldige krachtsinspanning draaide hij zich op zijn rug, hij trachtte zich te bewegen, maar dit was niet moge lijk, zijn voeten waren gebonden, evenals zijn handen, die op den rug saamgesnoerd waren. Het ademhalen viel hem moeilijk; hij trachtte zijn mond te openen en ont dekte dal zijn lippen met een stuk hecht pleister aan elkaar geplakt waren. De grnnd waarop hij lag helde en plotseling drong de waarheid tot hem door; hij lag op een dakl (Nadruk verboden). CWordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1940 | | pagina 5