Gezonken schepen worden gelicht - Vincent van Gogh herdacht
8fsfe Jaargang LEEDSCH DAGBLAD Tweede BSad
„BLOED VAN
BOEDDHA"
ft
FEUILLETON
GESLAAGDDe leerlingen van de prof. Gunning-school te
den Haag maakten na hun eindexamen een rit In een
ouderwetsche Jan Plezier door de stad.
IN HET STEDELIJK MUSEUM TE AMSTERDAM had de
herdenking plaats van den 50sten sterfdag van den èchilder
Vincent van Gogh. Herman van den Eerenbcemt tijdens zijn
rede over het leven van den kunstenaar.
EEN ONGEKENDE DRUKTE IIEERSCHT IN DE WAGENMAKERIJEN
vele oude en vergeten vehikels worden weer opgeknapt
en bedrijfsklaar gemaakt
DE TERUGTREKKENDE FRANSCHE TROEPEN bliezen deze waterleiding op
en sneden zoodoende hun achterblijvende landgenooten van allen
drinkwatertoevoer af.
ALS EEN VISCfl OP HET DROGE. In de Lcuvehaven te Rotterdam
werden tijdens de oorlogsdagen verschillende schepen tot zinken gebracht,
welke nu van gemeentewege worden gelicht en op den wal gezet,
waarna zij gesloopt zullen worden.
i
LEVENDE MAAIMACIIINES. Om het gras op de velden kort te houden, hebben
verschillende voetbalvereenigingen in het Westland schapen op haar terreinen loopen.
Een goedkoope en tegelijk nuttige manier om het veld in goede conditie te houden.
door
HAROLD WARD
35)
„Wat was de oorzaak van het ongeluk...
was het lichaam erg verminkt?"
„Wel allemachtig!" riep Lukens uit en
vervolgde toen nadenkend: „Ik weet niet,
waar u naar toe wilt, maar ik wil u graag
alles vertellen wat ik weetLee reed met
zijn wagen over een weg, die bekend staat
als de Sinnlssipl Heights, een kronkelenden
weg tusschen Lyndon en hier. Waarschijn
lijk heeft hij de macht over het stuur ver
loren, de wagen is naar beneden gestort,
hij raakte onder de auto, die in brand
vloog. U begrijpt dus dat het lichaam vrij
wel onherkenbaar verminkt was".
„Speciaal het hoofd?"
„Inderdaad!"
„Was identificatie nog mogelijk?"
De advocaat schudde zijn hoofd. „Nee,
maar dat was ook niet noodig. Iedereen
wist, dat het Lee was. Een heele massa
menschen hadden hem den Sinnisslpiweg
zien oprijden Men kende zijn wagen, het
aulonummcr zijn kleeren.
„Maar zijn gezicht was dus niet te her
kennen?"
„Nee, het was geheel verkoold".
York bedankte den advocaat kort, draalde
zich om en verdween, voor Lukens hem
verdere vragen kon stellen.
Uit het Noorden kwamen zware on
weerswolken aandrijven.
York haastte zich naar Fenton's kantoor
en arriveerde juist toen deze op het punt
stond te sluiten en naar huis te gaan.
„Wil Je dadelijk naar de plaatselijke auto
riteiten gaan, die je een machtiging kun
nen geven voor het opgraven van Horace
Lec's stoffelijk overschot?" beval hij den
verbaasden sheriff.
„Wwatbegon deze.
„Opschieten!" barstte de kapitein uit. „Ik
heb nu geen tijd om vragen te beantwoor
den. Zorg er verder voor dat dokter Fay en
de noodlge helpers met touwen en schop
pen aanwezig zijn zoodra het donker is.
we moeten lantaarns hebbenen schroe
vendraaiers! En vertel niemand, wat we
van plan zijn, begrepen?"
Fenton, nog steeds verbaasd, schudde het
hoofd. „Jajaik geloof het ten
minste wel!" stotterde hij. „Wat is er In
godsnaam aan de hand?"
„Als ik me niet vergis' leeft Horace Anson
Lee nog!!"
HOOFDSTUK XXI.
Aasgieren.
York soupeerde laat met Fenton, nadat
hij eerst Washington nog eens had opge
beld. Hoewel de gouvernementskantoren alle
reeds gesloten waren, gelukte het York
iemand aan de telefoon te krijgen die zou
probeeren Horace Anson Lee's pas op te
duiken, want op dien pas souden zijn vin
gerafdrukken voorkomen. Inderdaad ge
lukte dit en de kapitein, die zelf een expert
op dit gebied was nam de classificatie tele
fonisch op. Hij noteerde de bijzonderheden
in zijn zakboekje.
De onweersbul brak los, toen hij nog aan
het telefoneeren was. Het was een typische
Zuidelijke midzomer-storm, de regen viel
bij stroomen neer. Het was aardedonker, de
winkels in Arrapahoe, uitgezonderd een
enkele sigarenwinkel of blljartgelegenheid,
sloten om zes uur. De straten waren dan
ook in duisternis gehuld. Slechte een en
kele lantaarn wierp een schemerachtig licht
op de natte glimmende keien.
Toen York Fenton's huis bereikte was hij
doornat. Fenton leende hem een pak en
mevrouw Fenton, een goedige, moederlijke
ziel, hing zijn kleeren in de keuken voor
het vuur te drogen.
Een oogenblik later kwam Fay, rubber
laarzen aan en geheel verscholen in een
geweldige cape: twee politiemannen met
schoppen en touwen gewapend, zaten te
wachten in de voorkamer.
„Ik begrijp niet, waarom we dit zoo ge
heimzinnig moeten behandelen", mopperde
de sheriff. „We hebben toch een machtiging
om Lee's graf te openen!"
York antwoordde niet.
Het was over negen, toen ze opbraken.
Fay en de beide politiemannen zaten ach
terin, York reed en Fenton zat naast hem.
Toen ze eenmaal uit de stad waren bleek de
weg er niet beter op te worden. Hij slin
gerde over heuvels en door dalen, een enkel
licht uit een hut van een neger was het
eenige teeken van leven dat zij zagen. De
regen kletterde op de kap. Ze konden niet
verder vooruitzien dan de lichtkegel dien de
koplampen op den smallen weg wierpen.
Fenton, die den weg kende, stelde voor het
stuur over te nemen, waaraan York ten
slotte met tegenzin voldeed. Niemand was
op zijn gemak. De gedachte dat zij bij der
gelijk beestenweer in het duister een lijk
moesten opgraven vervulde hen met weer
zin. Alleen York scheen zich van de situ
atie niets aan te trekken. Met saamgekne-
pen lippen staarde hij recht voor zich uit.
Allen zwegen. Zoo nu en dan bromde
Fenton iets. wanneer ze door een kuil in
den weg reden. Fay mopperde onophoude
lijk in zichzelf. Hij nam groote slokken uit
een flesch, die hij In zijn zak had en die
hij zoo nu en dan aan de twee politie
mannen doorgaf.
Fenton had het te druk met rijden om
tijd te hebben voor een slok en York be
dankte, toen hem de flesch werd toegereikt.
Hij zat somber aan zijn leege pijp te trek
ken.
Ten slotte kwamen zij aan een wit ge
verfd hek aan den linkerkant van den weg.
Fenton reed langzaam tot hij een geopend
hek ontdekte, waarop hij den wagen het
kerkhof op liet zwenken. In het licht der
koplampen strekten zich twee rijen witte
grafsteenen uit.
Ze stopten bij een groepje boomen In den
uitersten hoek van het kerkhof en Fenton
wees met zijn duim in de duisternis voor
hen.
„Daar is het", zei hij, een heuveltje aan
wijzend. „er ligt nog geen steen op".
Ze klommen stijf uit de auto én knoop
ten hun Jassen zoo hoog mogelijk dicht.
„Wat een beestenweer!" mompelde Fen
ton.
De politiemannen haalden hun lantaarns
te voorschijn, staken ze aan en plaatsten
ze om het graf. Daarna kregen zij de schop
pen en touwen. De aarde was zacht en
modderig, het kostte niet veel moeite een
kuil te graven.
Fay huiverde. „Het lijkt wel een tafereel
uit een sensatie-roman", probeerde hij te
schertsen. Hij hield meteen op, want een
van de schoppen schraapte over hout. De
bovenkant van de kist was nu weldra bloot
gelégd en York gaf den mannen een hamer
en breekijzer aan om het deksel op te lich
ten. Knarsend ging de buitenste kist open.
De touwen werden nu om de hengsels be
vestigd en de mannen klommen weer uit
het graf Samen hesclien zij de kist naar
boven en plaatsten haar op een grasachtig
plekje in de nabijheid. Een van de assisten
ten haalde een schroevendraaier te voor
schijn en ging aan het werk. Hij beefde als
iemant} die zware koorts heeft.
De regen bleef stroomen en de mannen,
die hun jassen hadden uit gedaan om beter
te kunnen werken, waren tot op hun lijf
toe nat.
Fay haalde zijn flesch te voorschijn.
..Hier, neem eerst een slok", zei hij. Jullie
zijn kletsnat en doodsbangdat zal je
nieuwen moed geven!"
De beide mannen namen een flinken slok
en begonnen toen met vernieuwde woede
aan hun onpleizierige taak.
Eindelijk waren de schroeven verwijderd
en werd het deksel van de kist afgenomen.
Geen van beide politiemannen scheen lust
te hebben er in te kijken. Ze stapten op zij,
trokken hun jassen weer aan en lieten d?
rest van het werk aan hun superieuren
over. York nam de lantaarn uit Fenton's
handen en hield haar boven de kist
(Nadruk verboden). (Wordt vervolgd).