De Fiihrer op het oorlogsterrein - Na het bombardement van den Helder LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad „BLOED VAN BOEDDHA" 8fsie Jaargang FEUILLETON DE WAPENSTIL- STANDSCOMMISSIE te Wiesbaden bij een. Generaal Huntzl- i?er verlaat de zitting. DE FÜHRER HEEFT VERSCHILLENDE DEELEN VAN HET OORLOGSTERREIN BEZICHTIGD. Hier ziet men hem in gezelschap van generaal Dollmann bij een zwaar beschadigde kazemat, Op den achtergrond een vernielde Rijnbrug. DE BOUW VAN EEN VERKEERSTUNNEL TE GOUDA. Déze tunnel zal den overweg nabij het station vervangen, hetgeen een groote verbetering bcteekent. WAT EENS HET POLITIEBUREAU WAS IN DEN HELDER. MET MAN EN MACHT IS MEN NA HET BOMBARDEMENT BEGONNEN MET HET OPRUIMEN VAN HET PUIN. VIER VAN DE TWAALF EIEREN VAN HET STRUISVOGELPAAR IN ARTIS ZIJN UITGEKOMEN. Parmantig stappen de jongen met de moeder door de ren. BIJ DE HALVEMAANSTEEG TE AMSTERDAM BOUWT MEN EEN BRUG OVER DEN AMSTEL. HET WERK IS REEDS ZOOVER GEVORDERD, DAT BEIDE OEVERS VERBONDEN ZIJN. door HAROLD WARD 13) „Je weet hoe het er in Europa spant, iedere natie doet haar best haar positie zooveel mogelijk te versterken. Er zijn mil- liöenen Boeddhisten in Azië, de steun van die millioenen is wel een hoogen prijs waard Dat snoer is voldoende voor den bezitter om er een oorlog mede te ontketenen." York steunde zijn hoofd op zijn handen. „Ik geloof, dat ik licht begin te zien. De natie, die in het bezit van het halssnoer is, kan verzekerd zijn van den steun van die millioenen Boeddhisten!" Ze glimlachte vermoeid. Van hoogere politiek heb ik geen verstand, York. Ik ben maar een pion op het schaakbord. Er is iemand, die „de Bloeddruppelen van Boed dha" graag hebben wil en bereid is er een Hinken prijs voor te betalen. Ik probeer alleen dien prijs te verdienen, anders niet." ..En er zijn genoeg landen, die er een flink bedrag voor over hebben, niet en al de afgevaardigden schijnen hier bij elkaar te zijnl" „Een prettige toestand, dat moet ik zeggen!" „Eén flinke kerel kan de heele za,ak op het oogenblik nog in handen houden." Ze keek hem recht in de oogen. „Wie was die vent, dien we onder den boom hebben gevonden?" vroeg hij na een korte pauze. Indien hij gehoopt had, haar door deze onverwachte vraag te overrompelen, dan kwam zijn berekening niet uit. „Geen flauw idee!" zei ze eerlijk. „Waar schijnlijk was het een ondergeschikte van de lui, die binnen in het huis werken, iemand, die het vuile werk moest doen, om de aandacht van de hoofdpersoon af te leiden." „Dat is mijn idee ook", stemde York toe. „In ieder geval is de vent in het huis ge weest en daar vermoord!" „Is hij hier in huis vermoord?" vroeg ze ongeloovlg. „Ja, daar ben ik van overtuigd en sheriff Fenton ook. Wel meisje, ik zou nu maar naar bed gaan, anders mis je je beauty- sleep!" Ze trok een gezicht tegen hem en zei dat ze bang was. alleen in het donker naar haar kamer te gaan. York tikte haar pla gend op haar wang en duwde haar de deur uit. Hij vond Fenton, Jake en Fay in het woonvertrek, waar ze bezig waren Lee's whisky op te drinken. York wachtte tot Lydia op de trap ver dwenen was en vroeg toen aan Fenton of ailes in orde was. De sheriff bevestigde het. „Fay heeft acht man meegebracht", zei hij. „Ik heb er twee voor het huls gezet, twee achter en twee aan beide zijden. Ze zitten in het struikgewas verborgen, maar zoo, dat hun niets ontgaan kan. D'r kan geen muis uit of in, zonder dat zij het merken!" „Ik hoop het voor je", zei York en ging toen op zoek naar Tim, den negerbediende. HOOFDSTUK VIII. „Er wordt een man vermistf" Het kostte York eenlge moeite den neger bediende te vinden, ten slotte kreeg hij hem in de keuken te pakken. De deur zat op slot en alle ramen waren gegrendeld. Hij moest een heelen tijd op de deur kloppen, voor er open gedaan werd. Toen de deur eindelijk op een kier open ging, moest York den sidderenden Tim verzekeren, dat er geen enkel gevaar dreigde, voor hij een woord uit hem krijgen kon. Hij bracht den neger aan het verstand, dat hij een kamer wilde hebben, waar hij rusten kon. Tim knikte en bracht hem naar boven. Toen ze door de hall kwamen riep York den sheriff. Deze nam de whisky-karaf mee en volgde den kapitein naar boven. Dr. Fay en de zwijgende Jake, die den drank omhoog za gen stijgen, wisten niet beter te doen, dan er achter aan te klimmen. York grijnsde maar zei niets. Tim gaf ze een kamer aan het einde van de hall, aan den tegenovergestelden kant van de porte-cochère. De bovenverdieping werd in tweeën gedeeld door een breede gang, die het huis in twee richtingen door sneed. York wilde eerst den bediende vra gen, waai- de kamers der andere gasten wa ren. maar bij nader inzien liet hij dit na. Het was intusschen bijna zes uur geworden, de zon stond al hoog boven den horizon. Het beloofde een heete dag te worden. Tim gooide een raam open en York keek naar buiten. In de bijgebouwen heerschte al bedrijvigheid, waarschijnlijk was men al bezig voor het ontbijt.. „Hoe laat ontbijten we hier?" vroeg York. „Om acht uur, meneer, meestal om dien tijd, meneer, dus vanmorgen ook om acht uur, denk ik, meneer!" antwoordde de ne ger gedienstig. De dokter en de sombere assistent-sheriff waren aan dc tafel gaan zitten en namen om beurten een slok uit de whiskyflesch. York gaf Fenton een teeken en op hun teenen slopen ze de kamer uit over de gang naar 't raam boven de porte-cochère, waaruit, volgens Watson, het lichaam van den vermoorden man naar beneden gewor pen moest zijn. Op de bedekking van de porte-cochère zagen zij vage sporen, die misschien door het schrapen van de hak ken van den vermoorde veroorzaakt kon den zijn Zwijgend gingen zij naar hun ka mer terug. Jake en Fay zaten nog te drin ken, Fenton nam hun de flesch af, dreigend ze op den bon te slingeren. York ging naar de badkamer om zich te scheren en een bad te nemen. Fay had kleeren voor hem mee gebracht, de kapitein kwam een oogenblik later weer te voor schijn om door een ringetje te halen. Men kon hem het tekort aan slaap heelemaal niet aanzien. Hij viel in een gemakkelijken stoel en keek Fenton aan. „Wat gaan we nu doen?" vroeg deze. „Zoodra het goed licht is, gaan we naar het souterrain om vingerafdrukken van dien dooien vent te nemen", antwnordde York. „Dan zal ik Washington opbellen en de identificatie-afdeeling opdragen zoo gauw mogelijk na te gaan, of ze in onze regis ters voorkomen". „Hm", bromde Fenton, „zoü daar kans op zijn?" „Wanneer die vent inderdaad iets met de zaak te maken heeft, dan is dat wel zeker. Ze hebben vingerafdrukken van alle internationale spionnen". Fenton beweerde, dat hij niet kon ge- looven. dat die bedelaar een internationale spion geweest zou zijn. Volgens hem was het een gewone landlooper, die hef huis binnengedrongen was om te kijken of er niets van zijn gading te halen was. „Dergelijke lui loopen anders niet met imitaties van de „Bloeddruppels van Boed dha" in hun zak!" merkte York sarcas tisch op Fenton wreef zijn kin en keek beden kelijk. „We zullen eens laten informeeren bij firma's, die dergelijke imitaties vervaardi gen", zei York. Fay, die een beetje had zitten soezen, werd op dat moment wakker en vroeg wanneer hij het lijk naar de stad kon laten vervoeren, hij was bang, dat met die hitte spoedig bederf in zou treden. Bovendien moest hij er gauw bij zijn, om te onder zoeken, welk vergif voor de injectie gebruikt werd. York zei hem, dat zoodra de vinger afdrukken genomen waren, hij met het lichaam doen kon wat hij wilde. „Ik zou alleen wel eens willen weten, waar de vent vermoord werd", ging de ka pitein dooi. „Wij zijn er zeker van, dat ophanging niet de oorzaak van zijn dood was. want het lichaam was stijf voor het den strop om kreeg. Dat is een mooi werkje voor jou, Fenton. om dat eens uit te vis- schen. Zoodra de gasten van hun kamers zijn, begin je daar mee!" INadruk verboden),, IWordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1940 | | pagina 5