f 40 Jaar Amsterdamsche tram - Koning Winter slaat het water in boeien LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad Geen bericht van Hamilton 80sie Jaargang FEUILLETON TER HOOGTE VAN MADEIRA werd de „Oranje" door een Fransch eskader aangehouden. Daar de zon tegen was merkte men de signalen niet op, waarop een waarschuwingsschot voor den boeg werd gelost. De passagiers van de „Oranje" vol belangstelling voor den Franschen oorlogsbodem. GISTERAVOND ARRIVEERDE in de residentie de Belgische minister De Man, die zich op de hoogte komt stellen van het O. en O.-werk. DE SCHEEPVAART ONDERVINDT ERNSTIGE MOEILIJKHEDEN DOOR HET IJS dat de kanalen bijna overal met een dikke laag bedekt. Een schip in het Noordhol- landsch Kanaal bij Akersloot IN EEN WINKEL IN DE FERDINAND BOLSTRAAT TE AMSTERDAM ont plofte de kachel van de centrale verwarming. Een groote ravage werd aangericht, terwijl eenige personen verwondingen opliepen. Op den achtergrond ziet men de ontplofte kachel. OP DE PLAATS WAAR HET GRAF VAN DEN STICHTER VAN BATAVIA, JAN PIETERSZ. COEN WERD GEVONDEN verrees het museum „Oud- Batavia". In bijzijn van den Gouver neur-Generaal werd dit müseum plechtig aan de Stichting ,,,Oud Batavia" overgedragen. De G.G. en mevrouw Tjardaluisteren naar de rede van prof. Hoesein Djajadinin'grat HET VEERTIG JARIG BESTAAN VAN DE AMSTERDAMSCHE TRAM WERD HER DACHT met een receptie op het hoofdkantoor, waarbij burgemeester dr. W. de Vlugt de door het personeel aangeboden plaquette onthulde. -.'L OP DE UITGESTREKTE LOOSDRECHTSCHE PLASSEN BEGINT WEER HET IJS- ZEILEN één der heerlijkste wintersporten. Een overzicht van den uitkijktoren aan den eersten Plas af. door HANS HIRTHAMMER. 4) Een poosje bleef hij onbeweeglijk liggen, slechts vervuld van de gedachte, dat hij nog leefde en dat alles vrij goed was afge- loopen. Dan echter deed zijn ongerustheid over het lot van zijn metgezellen hem over eind krabbelen. Dicht bij hem ontwaarde hij een donkere gestalte. „Hallo, Francis!" Floyd ging rechtop zitten en spuwde een lading zand uit, dat hem in den mond was gekomen. „Ah, James? Alle botten nog op hun plaats?" Zij schudden elkaar de hand en haastten zich daarop naar het vliegtuig. „Damned, die arme Hamilton schijnt er leelijk aan toe te zijn!" De machine stond loodrecht overeind en had zich met den neus van den propeller in den grond geboord. Op de plaats van den bestuurder lag Ed ward Hamilton. Het lichaam hing half bui ten boord. Floyd greep den arm van den piloot en voelde zijn pols. „Goddank, hij leeft!" zei hij met een zucht van verlichting. Het donkere gewelf van den hemel vulde zich met licht. De kale rotspunten maak ten zich los uit de duistere omhulling van den nacht en leken als door een schijn werper te worden bestraald. Francis Floyd opende zijn oogen en toen hij zijn pijnlijke ledematen voelde, herin nerde hij zich zijn nachtelijk avontuur. Naast hem. eveneens als een bal In el kaar gerold, zijn knieën hoog opgetrokken, zat James Cookerel. Zijn mond stond half open en een zacht gesnurk bewees, dat hij er voorloopig nog weinig voor voelde tot de wreede werkelijkheid terug te keeren. Het kostte den professor eenige zelfover winning hem wakker te schudden. „Hallo. James, vlug uit de veeren, mijn jongen!" Cookerel knipperde slaperig met zijn oogen en bromde als een hongerige wolf. „Uit de veeren. zeg je? Man. ik voel me als geradbraakt! Een kop thee op bed kan er vanmorgen zeker niet op overschieten?!" Een onderdrukt gekreun van de plaats van den piloot deed hun het gesprek af breken. Floyd klauterde naar voren. „Morgen, mis ter Hamilton! Nog steeds pijn? Ik hoop, dat u tenminste hebt kunnen slapen!" „Het ging!" antwoordde de piloot met een flauw lachje, terwijl hij zich oprichtte op zijn geïmproviseerde legerstede, welke zijn beide passagiers met behulp van eenige wollen dekens in orde hadden gemaakt, nadat het hun niet zonder groote moeite gelukt was het vliegtuig weer in een iet wat behoorlijken stand te brengen. „En hoe staat het met de pijn?" Hamilton betastte voorzichtig zijn voor hoofd, dat iets boven het rechteroog een flinke buil vertoonde. „Ik heb een gevoel, of de China Clipper in mijn hoofd rondtolt en mijn linker arm schijnt wat gekneusd te zijn. Ik moet u nog wel bedanken, sir, dat u „Onzin, Hamilton! Dat was Immers van zelfsprekend. Laten wij nu liever maar eens beraadslagen, wat ons te doen staat. Denkt u, dat uw krachten toereikend zijn om de machine weer vlot te krijgen?" Cookerel, die intusschen zijn plaats had verlaten en om het vliegtuig was heenge- loopen, stak zijn hoofd over den rand. „Dat zal ons weinig baten!" beantwoord de hij de vraag van den professor. „Ik vrees, dat we met een gebroken propeller niet heel ver zullen komen." „Mooi!" riep Floyd, ontsteld. „Wat nu?" „Er zijn twee mogelijkheden," meende Cookerel zakelijk, nadat hij den brand in een sigaret had gestoken. „Of we binden het noodzakelijkste op onzen rug en pro- beeren te voet het Gainermeer te bereiken óf wij wachten hier, tot ze ons komen halen. Ik persoonlijk voel meer voor het laatste." Edward Hamilton was achter Floyd uit de kist geklommen. Nu liepen zij alle drie naar voren om de schade in oogenschouw te nemen. De piloot brak een stuk van den versplin terden propeller, dat er los bij hing, af en wierp het met een vloek op den grond. „Ik heb u daar even in een genoeglijke situatie gebracht! Het zou mij een lief ding waard zijn geweest, als ik die ontdekking maar voor mijzelf had gehouden!" „U vergeet, dat ik het was, die u tot deze nachtelijke vlucht overhaalde. Het motor defect is tenslotte niet uw schuld. Boven dien lijkt het mij even nutteloos als be lachelijk om ons hier over de schuldvraag het hoofd te breken." „Hoe groot is de afstand naar het Gai- ner-meer?" Cookerel haalde de landkaart, welke een paar scheuren had opgeloopen, uit de ma chine en spreidde haar zorgvuldig in het zand uit. Met zijn wijsvinger tipte hij op een bepaalde plaats. „Dit zal ongeveer het punt zijn, waar wij ons op het oogenblik bevinden. En dat hier is het Gainer-meer. De afstand bedraagt dus ongeveer hon derd mijlen." „Dat wil dus zeggen, dat wij ons op een marsch van tenminste vijf dagen zouden moeten voorbereiden." „Ten eenenmale onmogelijk!" consta teerde Floyd. „Wij mogen niet vergeten, dat wij veel te weinig levensmiddelen en. vóór alles, geen water hebben!" Cookerel wierp de rest van zijn sigaret weg. „Dan blijven wij hier! Wij kunnen er op rekenen, dat. er reeds morgen, misschien zelfs al wel vandaag, naar ons zal worden gezocht." „Stellig!" verzekerde Hamilton. „Maar u vergeet, dat niemand het zal durven ris- keeren in dezen zandkuil te landen!" „Dat is ook niet noodig! Men kan er ge voeglijk mee volstaan ons van het noodige water en wat levensmiddelen te voorzien en ons van het Gainer-meer een paar men- schen tegemoet te sturen." Floyd lachte spottend. „Niet slecht be dacht. James. Maar hoe wil je de beman ning van het vliegtuig van je wenschen in kennis stellen? Wij bezitten helaas geen radio." Cookerel krabde zich verlegen op het hoofd, maar Hamilton slaagde er weldra in zijn beide passagiers gerust te stellen. „Hebt u daar maar geen zorg over. Wij, piloten, seinen in dergelijke noodgevallen met onze armen. Daardoor kunnen wij ons heel goed verstaanbaar maken." „Mooi. zoo!" zei Floyd, kennelijk opge lucht. „Dan blijft ons dus voorloopig niet veel anders te doen dan rustig af te wach ten. Laten wij intusschen maar eens zien, ■wat wij aan proviand bij ons hebben." Het resultaat van deze inventarisatie was niet bepaald moedgevend, maar wanneer zij zich met een paar tabletten chocolade, wat biscuit en eenige bananen tevreden stelden, zouden zij toch wel tot den vol genden dag kunnen rond komen. Tot hun groote verrassing vonden zij ook nog een flesch whiskey en van sigaretten en tabak was men voorloopig voldoende voorzien, dank zij miss Hugsley. die haar vriend Cookerel twee groote doozen had toege stopt. Intusschen was de zon boven den rand van het gebergte uitgestegen en wierp zij haar verzengende stralen in het dal. Drie mannen legden hun vliegkleeding af. „Wij hebben tenminste een schaduwrijk dak boven ons hoofd!" troostte Cookerel, terwijl hij op de geweldige draagvlakken van het vliegtuig wees. „Het dunkt mij het verstandigst, dat wij ons, evenals de kip pen, in het zand ingraven en ons den tijd met slapen verdrijven." iNadruk verboden). (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1940 | | pagina 5