31
Frederik de Grote als
geneesheer
iW
Van dokters moest hij niets hebben,
hij genas zijn soldaten zelf
ANEKDOTEN
er iets aan de hand is! En als je de moed
eigenlijk al hebt opgegeven, dan komt
Keetje zo maar opeens het dorp in! denken
de kabouters. En ze nemen het kleine witte
vrouwtje in optocht mee naar het huis van
Dikkerdak.
De zieke is vast in slaap en naast hem
ligt een vette, lege zak. Keetje Snibbeleetje
pakt de zak op en ruikt er eens aan. Dan
neemt ze een dikke vette krent, die er nog
in zat, tussen duim en wijsvinger en zegt:
„Hm, als het anders niet is! Hebben jullie
een kruiwagen?" „O, er zijn wel twintig
mooie, sterke kruiwagens in kabouterdorp."
„Mooi" zegt Keetje met haar snibbig stem
metje „dan hoef ik vandaag eens niet te
toveren". En ze beveelt, dat Dikkerdak in
het feestgebouw op de grond moet worden
neergelegd en dat er niemand tegen hem
mag spreken Als iemand het tóch zou
doen, nou, dan zou Keetje toch immers
maar even met haar toverstafje behoeven
te zwaaien en het hele kabouterdorp zou
als pluisje in de lucht vliegen! O zo!
Het is Oudejaarsavond. In alle huisjes
van kabouterdorp branden kaarsjes en de
houtvuurtjes vlammen vrolijk. En alle ge
zinnetjes zitten om de popperige tafeltjes,
eten gepofte kastanjes en gebraden appels,
drinken kabouterslemp en spelen het edele
ganzenspel, dat zo oud als de wereld is.
Toen juffrouw Dikkerdak. die middag
thuis kwam, is ze erg geschrokken. Want
het huis is opeens helemaal schoon geweest
en versierd met sparregroen. In de haard
brandde een lekker vuurtje, maar het bed
was leeg! „Waar is Dikkerdak?"
„Als je het waagt aan mijn hoofd te zeu
ren, neem ik mijn toverstafje en dan
dreigde Keetje Snibbeleetje, die in de deur
stond.
En nu loopt het tegen twaalf uur.Nog
een kwartiertje, nog tien minuten, nog
vijf
De lichten in het feestgebouw gaan alle
maal tegelijk aan, de deuren vliegen open
De klok van kabouterdorp laat twaalf
plechtige slagen weerklinken over bos en
hei. En bij de twaalfde slag gaan alle deur
tjes open en golft een opgewonden menig
te kaboutermannen, -vrouwen en -kinde
ren het feestgebouw binnen
Handen worden geschud, juichkreten ge
slaakt. mutsen vliegen tegen de zoldering
en kussen klappen En dan begint de mu
ziek te spelen en het nieuwe jaar wordt
ingezet met een dolle danspartij.
Ergens in een hoek van het feestgebouw
ligt een vreemd, bol ding, bedekt met een
laken. Er is niemand, die erop let en som
mige overmoedige kabouterkinderen dan
sen er ijskoud overheen
Kabouter Dikkerdak slaapt en merkt niets
van al die feestvreugde. In zijn droom
staat weer het goudgele koninklijke kren
tenbroodje voor hem en het lachthem zoet
sappig tegen. Het zegt: „Dikkerdak, is het
haast niet weer tijd om nieuwe voorraad
in te slaan?"
Dikkerdak knort enroept au! au!
Want juist gaat de hele stoet trappelend
en springend over hem heen. Hij wordt nu
klaar wakker, slingert het laken weg en
kijkt verdwaasd rond. Au! een trap op zijn
neus, au! een trap op zijn borst en één op
zijn knie en wel honderd trappelende voe
ten op zijn bulk, au! au! au!
En dan wordt Dikkerdak opeens woe
dend. Hij springt op, grijpt met bevende
hand zijn punnemuts van het hoofd, smijt
die tegen de grond en brult tegen het kren
tenbroodje: ..Ellendeling, nu heb je me al
zóver gebracht, dat iedereen over me heen
loopt! Maar het is nu uit. zeg ik je! Het is
uit hoor!" Woest als een stier holt hij door
het feestgebouw rond, terwijl honderden
armen geestdriftig omhoogvliegen en hon
derden stemmetjes jubelen: „Hoera voor
Dikkerdak! Hoera voor Keetje Snibbe
leetje!"
Zo wordt kabouter Dikkerdak op de
Oudejaarsavond van zijn geheimzinnige
ziekte genezen. Met tranen in de ogen be
looft hij beterschap aan zijn brave vrouw
en lieve kinderen en hij neemt zich voor.
morgen direct aan het werk te gaan om
zo spoedig mogelijk de rekening van Smul-
lenburg te kunnen betalen en zijn buikje
kwijt te raken.
Denken jullie maar eens aan Dikkerdak,
lieve kinderen, als je soms van plan bent
op Oudejaarsavond meer lekkers te eten
dan goed voor je is!
R. DE RUYTERv. d. FEER.
Onder de vele vermakelijke verhalen, die
over Frederik den Grote de ronde doen,
zijn ook tal van anecdotes over zijn afkeer
van alle dokters. De grote koning van Prui
sen moest niets van deze gestudeerde man
nen hebben en geloofde in geen enkel mid
del, dat ze hem voorschreven. Merkwaardig
was het echter, dat hij een onwrikbaar ver
trouwen had in een paar huismiddeltjes,
die hij steeds bij zich droeg. Juist op het
gebied van de geneeskunst was hij bijzon
der graag aan het liefhebberen en al zijn
hovelingen mochten zijn recepten probe
ren. Of ze het altijd trouw deden, is een
andere kwestie. Het is bekend dat de
koning zeer trouw en liefdevol voor zijn
soldaten zorgde. Eens schreef hij aan een
familielid: „Het is verschrikkelijk, zoo
slecht als mijn zieke en gewonde soldaten
door de dokters verzorgd worden. Niets
maakt me zo verdrietig als te moeten aan
zien, dat men deze brave mannen, die hun
leven voor het vaderland over hebben,
slecht verpleegt. Maar ik heb in de laatste
oorlog zulke strenge bevelen gegeven, dat
het alle schelmen, schurken en spitsboeven,
die willen proberen hun koning te bedrie
gen en de arme soldaten zonder hulp te
laten, slecht zal vergaan!" De chirurgen te
velde konden dan ook zeker zijn van een
grote beloning als ze de soldaten goed be
handelden, maar dokters, die hun plicht
verzuimden, werden streng gestraft. Eens
werden in een veldslag twee vaandrigs
zwaar gewond. Men bracht hen in een na
burig dorp, doch besloot, hen niet te ver
binden, daar er toch wel niets meer aan te
doen zou zijn Maar opeens stond de ko
ning midden in de kamer en zei: „Wat
drommel nog aan toe, zijn Jullie nog niet
verbonden? Hier, dokter, laat direct deze
mannen verbinden. Ze zijn nog jong en de
natuur kan bij hen nog wonderen doen".
Zo gebeurde het, en de soldaten werden
beter en dienden den koning hun leven
lang.
Ook voor de gewonden van de tegenpar
tij was Frederik de Grote steeds een en al
zorg. Er mocht niemand van hen op het
slagveld blijven liggen.
Gedurende een mars in 1761 bemerkte de
koning naast zich een onderofficier, die
vreselijk krom in de zadel zat.
Ingezonden door Jan Crama.
Oom: .Pietje, wat is Katwijk voor een
plaats?"
Pietje: „Het strand, Oom".
Oom: „Nee, Pietje, het is een vissers
plaats".
Pietje: „Hoe kan dat nou, Oom?"
Oom: „Omdat daar alle mensen vis
sen
Ingezonden dooi- Aukje van der Walle.
„Maar Fritsje, je kijkt zo bedrukt en je
hebt nog wel zulk mooi speelgoed gekre
gen".
„Jawel, Moe. maar ik denk aan al die
knorren, die ik krijgen zal, als ik er iets
van gebroken heb".
„Wat scheelt eraan?" vroeg Frederik.
„O, Sire, ik heb zo'n vreselijke buik
pijn".
„Je hebt beslist kou gevat. Dat is vrese
lijk, maar wacht ik zal je helpen. De apo
theek is vlakbij'.
Met deze woorden wendde de koning,
zich tot een majoor, van wlen hij wist, dat
hij een flesje maagdruppels bij zich had
en zei: „Geef op je druppels majoor, hier
is iemand met buikpijn".
De majoor trok een lelijk gezicht, maar
de koning stoorde zich hier niet aan. Hij
overhandigde den onderofficier het flesje
met de woorden: „Hier, drink maar zoveel
als je wilt".
Deze liet het zich geen tweemaal zeggen:
hij dronk het hele flesje in één teug leeg
en kon een half uur later aan den koning
rapporteren, dat hij zich een ander mens
voelde
„Zie Je wel. ik ben de dokter hier en hij
daar op den majoor wijzend is de
apotheker", zei Frederik voldaan.
Behalve voor zijn beroemde maagdrup
pels, welke hij zelf trouw gebruikte, had de
koning een voorliefde voor rabarber als
geneesmiddel. Maar in badkuren en reis
jes voor de gezondheid had hij heel geen
vertrouwen. Toen een van zijn hovelingen
hem eens verlof vroeg, een badreisje te
mogen maken, zei Frederik: „Als je zo
graag naar Italië wilt, moet je het maar
doen. maar ik heb nog nooit gehoord, dat,
wie in Duitschland ziek is, in Italië plot
seling gezond wordt".
Wat zijn eigep kwalen betreft, hij had
hoofdzakelijk te lijden onder de jicht en
een lastige hoest en was de moeilijkste pa
tiënt. dien men zich maar kan voorstellen.
De lijfartsen hadden handen vol werk aan
hem. In zijn laatste levensjaren was hij ge
woon te zeggen, dat de dokters er alleen
maar waren om zijn ziekte te verlengen.
Hij deed dan ook nooit wat ze zelden en at
bij voorkeur de scherpe, zware spijzen, die
ze hem ten strengste verboden hadden.
Zijn lijfspreuk was: „Hoe meer een mens
zich in acht neemt, hoe zwakker hij wordt.
Mijn ambt als koning eist arbeid, mijn
geest en lichaam moeten zich buigen voor
deze plicht. Dat ik lang leef is niet noodig,
maar wel, dat ik werk".
Ingezonden door Jannie de Neef.
Een boerin ging met haar man naar de
stad. De man ging naar de markt en de
vrouw naar een klokkenwinkel om een klok
te kopen. In de winkel vraagt zij verschil
lende klokken te zien. De winkelier laat
haar een klok met carillonslag zien. een
met gongslag en nog een andere. Maar
deze bevallen de boerin geen van alle. Nu
zegt de winkelier tot de vrouw: „Ik heb
nog een heel mooie". En hij laat haar een
koekoekklok zien. Hij zet de wijzers op acht
uur en nu zegt de klok acht maal „koe
koek". De boerin slaat haar handen in el
kaar en zegt: „Mijnheer, die moet ik heb
ben. Ik begrijp niet, hoe U dat vogeltje zo
mooi gedresseerd hebt".
Zijn jullie nog niet verbonden....??