Studentenfeesten in Indië - Ploegen in den Wieringermeerpolder Msie Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON De Hermandad, de Heros en de Heroïne mmf—m HOOGTIJ IN DE SPEELGOED FABRICAGE. Te IJlst heerscht in ver band met de naderende feestdagen een groote drukte in de fabricage van speelgoed. De laatste hand wordt aan het speelgoed gelegd. NAUWELIJKS IS DE OOGST 1939 BINNENGEHAALD OF MEN DENKT REEDS WEER AAN DEN OOGST VOOR HET VOLGEND JAAR. Als voorbereiding is mtn in den uitgestrekten Wieringermeer-polder begonnen met het ploegen der akkers. Een hoekje van den grooten polder bij Medemblik. Op den achtergrond het stoomgemaal de „Lely". door FELIX O'DERRICK. .Mijnheer Mandrides onderbrak zijn ora- om een tijdlang peinzend naar zijn Visbeen te loenzen. Daarop hernam hij zachte stem Wie weet, misschien is het wel heele- ^al niet zoo beroerd, dat ze dien knaap '"Jlaten. Ik kan je wel vertellen, Carlos, kleine meld is lang niet kwaad en het een goede mop zijn, als wij haar met Papieren voor den neus van dien dikken W'el zouden kunnen wegkapen. Met hem •ebben we immers nog een appeltje te «billen. Voor het geval hij je morgen de «Dieren niet mocht geven, zullen we hem *°5 van die zijde attaqueeren. Wij bren- haar dan bij jou onder of gaan naar '-n.drie, waar wij ons op de „Knidos" jbien verbergen, voor het geval dat onze pid, de Scotland Yard-stier, al te bijde- ""d mocht worden. Wat zeg jij er van?" •kijk eens even. Jouw smaak is niet gek ie idee nog minder. Wij zullen eens "b'ig een plannetje in dien geest in elkaar .•e:'. Het is weliswaar niet heelemaal ?Jcr gevaar, maar dat is tenslotte onze «•h business". „Precies mijn zoon". „Wat nu dus?" „Huur voor den jongen een kamertje ergens in de Clot-Bey-buurt". antwoordde mijnheer Mandrides „Geef hem te eten en te drinken en zie zijn vertrouwen te win nen. Het is geraden hem voortdurend in de gaten te houden, want de jacht op den werkelijken dader zal wel spoedig begin nen. Bovendien kan hij ons van nut zijn". „Je hebt volkomen gelijk, Mandrides", zei Carlos op somberen toon. „Ik zal den jongen schauwen en voor alles het noodige over dien detective uit Londen te weten zien te komen. Die kerel moest liever thuis blijven in zijn mistbank en ons hier met rust laten. Zoo'n varken!" Hij was oprecht verontwaardigd. Zijn be kommerde ziel zocht naar de bevrijdende gedachte, die zijn nieuwe narigheid verlich ten zou. Andres Ruiz. Hm. Kom maar, beste vent. Carlos Altro is je beste vriend. En Carlos Altro schoot plotseling hartelijk in 'den lach. Inspecteur Bertrand had den volgenden ochtend zijn eerste bericht voor Larkyn Pascha, in wiens groote dienstauto hij ge zwind naar Alexandrië reed. Achter hem zaten twee heeren van de Engelsche politie in Egyptischen dienst, die opdracht hadden ontvangen zich ter beschikking van Ber trand te houden. In de Rue Ismail Pascha no. 8 dreef de heer Joakimoglou een bloeiende import- en commissiezaak. met een groot aantal em ploye's. Bertrand moest ongeveer een kwar- le1' hem warhten en maakte toen ken nis met een kolossalen, zwaarmoedig ult- zienden Levantijn, inet trage bewegingen en de kleine maar charmante hebbelijkheid om zijn woorden te doen volgen door een kleinen motregen. Bertrand bezat het voor een Engelschman zeldzame talent om zonder merkbaar En- gelsch accent Fransch te spreken, zoodat hij wel door een Franschman, maar niet door een Levantijn voor een Engelsch man aangezien kon worden. Hij trad ditmaal als Duitscher op en ging na een korte inleiding regelrecht op zijn doel af. „Wat zegt U van dat ongeluk, dat onzen armen Kopolovici overkomen is?" De Levantijn staarde hem met uitdruk- kingslooze oogen aan. „U bedoelt waarschijnlijk den moord op dien theateragent in Cairo. Hm. Zeer be treurenswaardig. Maar in hoeverre zou zijn dood mij persoonlijk bijzonder moeten ont roeren?" „Ja. persoonlijk natuurlijk niet, maar zakelijk kende U hem toch vrij goed, niet waar. In ieder geval begrijp ik heel goed, dat U geen enkele aanleiding heeft om Uw interesse in zijn persoon rond te bazuinen. Ik moet mij daarom maar eerst even nader bekend maken. Wij zijn hier toch alleen?" „Geen mensch zal ons hier beluisteren. Anderzijds hebben wij trouwens toch ook niets met elkaar te bespreken, dat een an der niet zou mogen hooren." „In zooverre dat op U zelf betrekking heeft, monsieur Joakimoglou, is dat stellig juist", sprak de bezoeker met gedempte stem. „Ik voor mij hecht er niet de minste waarde aan mijn aangelegenheden meer openbaarheid te geven dan strikt noodzake lijk is. Kent U deze beide schrifturen?" Hij haalde de beide brieven te voorschijn, die Joakimoglou aan Kopolovici geschreven had. „Natuurlijk ken Ikr die. Die heb ik immers zelf aan Kopolovici geschreven. Wat is er mee aan de hand?" „Ik zal kort zijn. Deze brieven zijn be doeld als mijn legitimatie-bewijs. Ik heb waar." „Wat voor waar?" „Ik heb de functie van den overledene overgenomen. Mijn naam is Meister; Ber nard Meister uit Keulen. Zooals U weet, brengt de „Knidos" nieuw goed en nu willen wij den ouden voorraad opruimen eer wij den nieuwen Inslaan. Heeft U wellicht in teresse?" „Groote goedheid, of ik interesse heb, ik altijd interesse voor een zaak, waar muziek in zit. Maar, mijnheer hoe was Uw naam ook weer?" „Meister." „Mijnheer Meister ik had werkelijk nog nooit het genoegen van U te hooren." „Zoo heel verbazingwekkend is dat ook weer niet. Ik was immers tot nu toe altijd in Duitschland en heb daar met Berberian samengewerkt. U kent Berberian toch, niet waar?" „Niet persoonlijk." „Er zijn nog een paar van ons hier. die U vermoedelijk niet kent. Ik ben met de laat ste Triestino-boot gekomen, aangezien de „Knidos". voor zoover ik weet, door Berbe rian in de beroerdigheid geraakt is." Mijnheer Joakimoglou fronste zijn voor hoofd. „Is er iets niet pluis?" „Hoe je het opvatten wilt. Hier is alles nog in orde. Alleen in het buitenland wer ken ze a' met arrestaties. Zullen we hier binnenkort ook wel krijgen en daarom wil len we voor dien tijd de waar zien te loo- zen. De arme Kopolovici wilde de boel vast houden, maar ik persoonlijk voelde daar minder voor en de anderen zijn het volko men met mij eens." „Hm. Neemt U mij niet kwalijk, mijnheer eh Meister, vergeeft U mij, wanneer ik de vrijheid neem U te zeggen, dat ik veilig mag aannemen, dat ik onze geheele bran che op en top ken. Ik heb jammer genoeg Uw geëerden naam nog nooit gehoord, ter wijl ik Kop daarentegen al jaren lang ken de. Persoonlijke relaties spelen nu eenmaal in zaken een groote rol." Mijnheer Meister werd een weinig onge duldig. „Daar heeft U groot gelijk in, mijn heer Joakimoglou. Maar om U de waarheid te zeggen, heeft Carlos mij naar U toe ge stuurd. omdat hij zelf op het oogenblik liever niet uit huis gaat en er verder nie mand ter beschikking was. Maar zooals U wilt. Ik wil niet den schijn op mij laden, dat ik U wil uithooren. daarom zal ik niet langer aandringen. Anderzijds heb ik U op de hoogte gesteld van de redenen, die ons nopen de oude waar op te ruimen. Er is niets gebeurd. Die waar raak ik heusch wel kwijt. Neemt U mij niet kwalijk, dat ik U zoo lang opgehouden heb." Herr Meister stond op. „Blijft U toch zitten, monsieur", zei Joakimoglou met een vluchtig, ietwat ner veus samentrekken van zijn dikke wenk brauwen. „Wij moeten niets overhaasten. U begrijpt toch wel, dat wij met het oog op de nieuwe razzia, die ze plotseling weer te gen ons begonnen zijn. niet voorzichtig ge noeg kunnen zijn. Al is een zaak nog zoo voordeelig, ik heb er niets aan als de politie mij op de hielen zit. lOnze kleine lieveling voelt nattigheid, dacht mijnheer Bertrand.) Hoe groot is het kwantum, dat U op het oogenblik vrij heeft?" (Nadruk verboden). .(Wordt vervolgd). ERGENS IN BELGIË. Een troepenafdeeling met legerhonden passeert tijdens een oefening een onder bewaking staande brug. STUDENTENFEESTEN IN BATAVIA. Een van de hoogtepunten van de viering van het derde lustrum van de Bata- riasche Studentcn-Vereeniging was een bijzonder mooie uitvoering van Indische dansen door de „Anggana Raras" een ver- eeniging van Inheemsche studenten der Rechtshoogeschool. DE HEER W. JONGSTRA hoofdstationschef van het Centraal Station te Amsterdam, her dacht gisteren het feit, dat hij 40 jaren geleden in dienst trad bij de toenmalige H.S.M. Namens het personeel van het Centraal Station werd den jubilaris door den onder-stationschef, den heer C. van Riet, een prisma-kijker aangeboden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 5