Oüerstrooming in Tientsin - Skiën op een duinterrein - V.U.C.-Sparta LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad 80ste Jaargang FEUILLETON De Hermandad, de Heros en de Heroïne GROOTE OVERSTROOMING IN DE CHINEESCHE STAD TIENTSIN? ZWEMMEND TRACHTEN DE BEWONERS HUN HUIZEN TE BEREIKEN. ZONDAGMORGEN BRAK BRAND UIT in een der étalages van de H.E.M.A in de Kalverstraat te Amsterdam. Door het kordaat optreden van de brand weer wist men het vuur tot een étalage te beperken. SPANNEND MOMENT VOOR HET V.U.C.-DOEL IN DEN WED STRIJD V.U.C.-SPARTA, WELKE DOOR SPARTA MET 5—1 WERD GEWONNEN. DE NEDERLANDSCHE REIS VEREENIGING heeft haar skibaan op het landgoed buinrell te Wassenaar weer voor haar leden open gesteld. Geen sneeuw? dan maar dennennaalden. EEN CONTINGENT AFRIKAANSCHE TROEPEN, BIJ. AANKOMST IN FRANKRIJK. ERGENS IN FRANKRIJK. Een radio-telegrafist van de Royal Air Force in een radio-auto, bezig met het opnemen van Berichten. door FELIX O'DERRICK. Mijnheer Kopolovlci was door den heer Mandrides als alleenVertegenwoordiger voor Egypte en Syrië aangesteld. Zijn beroemde Spaansche revue garandeerde hem een ge respecteerde, boven elke verdenking staande Positie, wat hem in staat stelde zijn neven- bedrijf volkomen onopvallend waar te ne men. Dat de revue niet floreerde, kostte weliswaar geld, maar daar draaien per slot van rekening toch de artisten voor op. Mijnheer Kopolovici had echter een ern stig gebrek dat hem in ernstig gevaar bracht en tenslotte zijn noodlot werd: hij speelde. Hij speelde niet alleen het liefelijke trlc-trac maar hij speelde ook met dobbelsteenen. kaarten en katoen. Vooral dit laatste, in het land der Pharao's zeer geliefde spel. maakt de menschen daar nu weer eens arm. dan weer eens rijk. al naar de wereldmarkt zich houdt. En hoewel mijnheer Kopolovici her haaldelijk won, verloor hij vaker, en de kos telijke fraise-hemelsblauw-rose-met-goud versierde salon van Amy Hanum. een tref punt voor persoonlijk geïnteresseerde Sy- r'èrs. Grieken en Armeniërs, was voor hem meermalen een plaats der ellende geworden. Zijn gebrek was niet zoozeer een tekort aan ervaring of een overgevoeligheid voor het burgerlijke fatsoensbegrip, maar veeleer zijn cholerische aanleg. Dat kostte dan een hoop geld en in den regel verloor hij meer van dat kostelijk goed dan hij het zijne mocht noe men. Dan zag hij zich gedwongen vertwij felde bliksemsnelle transacties te gebruiken om heelhuids uit de misère te geraken. Het geen hem lukte door zijn toevlucht te nemen tot het enorme saldo, opgebracht door de reeds verhandelde waren. Niets ter wereld kon hem dus ongelegener komen dan een bezoek van zijn schelen superieur, mijnheer Mandrides. Want deze man had een zwak voor een onberispelijke afwikkeling van za ken, voor zoover het hemzelf betrof en haat te iedere overtreding van bevoegdheid van de zijde zijner vertegenwoordigers. „Ik moet eens even met je praten.'Kop," zei hij, „en ben daarvoor persoonlijk van Brindisi teruggekomen. De zaken loopen na melijk niet geheel en al zooals wij dat allen zouden wenschen. Larkyn Pascha (hij had het over den chef van de Engelsche politie in Egypte i heeft Scotland Yard gek gemaakt en Zijne Excellentie Ibrahim Bey. het parle mentslid, dat ik de vorige maand aan den kant heb gezet, omdat ik hem de onbe schaamd hooge provisie, die hij verlangde, niet wilde uitbetalen, schreeuwt nu moord en brand over het hand over hand toene men van de cocaïne-plaag. Verder hebben ze een der onzen te pakken gekregen en die heeft gepraat. Kopolovici, mijn tegenwoor digheid in Egype is noozakelijk geworden en Capo wil dat ik persoonlijk in het vervolg alle zaken behandel. Hij zei mij den verkoop oogenblikkelijk te staken en voor alles zoo veel mogelijk contant geld bij de hand te houden. Hoeveel heb je aan baar geld lig gen?" „Op het oogenblik niet eens genoeg om een doosje sigaretten te kunnen koopen," loog mijnheer Kopolovici, die althans uiter lijk zijn zelfbeheerschlng weer teruggekre gen had. „Hoezoo, heb je nog niets verkocht? Eigen aardig. Nu ja, dat beteekent verder ook eigenlijk niets, is mij zelfs wel zoo lief, want de herrie, die alle kranten op het oogenblik over ons maken, is niet zoo heel voordeelig voor de prijzen. Goederen heb ik nu dan ook het liefste. We zullen nu maar eens een kijk je gaan nemen bij de waar, die immers naar jouw zeggen nog volkomen onaangeroerd is. Natuurlijk wel uitgepakt, nietwaar?" Het felle vuur, dat mijnheer Mandrides' oogmankementje uitstraalde, stelde den heer Kopolovici allesbehalve op zijn gemak. Weliswaar was de waar inderdaad nog niet „uitgepakt", dat wil zeggen ontdaan van die wonderlijke verpakking, die voor de oogen der douane-autoriteiten de noodzake lijke onschuld der artikelen moest oproepen. Maar de voorraad was met ruim een kwart verminderd, welk kwart door den kooper den heer Joakimoglou uit Alexandrië, stipt betaald was en het lieve geld was zoek. Mijn heer Kopolovici kende Capo en diens rech terhand Mandrides door en door, juist zoo als deze beide hem. „Nog niet uitgepakt, Mandrides", sprak mijnheer Kopolovici, „was mij te gevaarlijk met dat dolzinnige gelamenteer van de kranten. Ik wilde liever nog even afwachten Maar ik zal vandaag en morgen nog laten uitpakken en overmorgen is dan de heele boel kant en klaar voor den verkoop, zoo je wilt". Hij sprak nu als een actief, flink koopman, die weet wat zijn plicht is en op de bres staat voor de belangen van zijn su perieur. .Neen, ik heb de waar liever nu direct. Zooals zij daar opgeslagen ligt en zoo gauw mogelijk." „Onmogelijk; voor vanavond kunnen wij zeker niet in het pakhuis terecht." „Onmogelijk is een woord, dat onze zaak tot op heden niet kende. Waar bevindt zich die opslagplaats?" „Die kun je onmogelijk vinden, wanneer ik je er niet naar toe breng. Vanavond gaan wij er te zamen heen". „Niet vanavond maar nu direct!" „Ik herhaal, het is nu onmogelijk." „Waar ligt dat pakhuis?" „Ik zei je immers al, dat het zonder plat tegrond niet te vinden is!" „Geef mij dien plattegrond." „Er bestaat slechts één exemplaar van en dat heb ik een uur geleden verloren. Maar het Is in code gesteld en voor een vreemde dus onbruikbaar." Met een ruk trok mijnheer Mandrides zijn beenen van het bureau, schoof de handen in de broekzakken en keek den heer Kopo lovici met vijftig procent van zijn gezichts vermogen doordringend aan. Het was het oog, waar hij slechts bij heel bijzondere ge legenheden gebruik van maakte en het was het boosaardigste van de twee. Zijn stem klonk zacht, maar scherp als een scheermes „Kopolovici", zei hij, „je hebt verkocht. Nee, hou je mond, je hebt verkocht, ik weet er alles van. Het is nu bij drieën. Óm vier uur is het geld er. Gesnapt? Klokslag vier uur, laten wij elkander goed begrijpen. En haal niets uit, Kop, het is in je eigen belang Je weet hoe en wie ik ben. Denk er dus om: klokslag vier uur op deze plek." Hij verliet het vertrek. Vijf minuten later volgde hem mijnheer Kopolovici, die een dik pakket onder zijn arm droeg. Hij maak te evenwel geen gebruik van den gewonen artistenuitgang, die naar de Emad ed Din- straat voerde, maar ging door een kleinen nooduitgang, die op een zijsteegje uitkwam. Aangezien hij trachtte met zijn corpulente figuur zoo onopvallend mogelijk het gebouw uit te sluipen, vestigde hij onvermijdelijk de aandacht van twee menschen, die in het cafétje er naast zaten, op zich. De één was Andres, onze smettelooze Andalusiër uit Barcelona, de ander een man van middel baren leeftijd, een krachtige figuur met een bijzonder goedig gezicht. Andres sprong overeind en riep uit: „Kijk eens, Chiquita. daar sluipt het oude nijlpaard", waarmee hij zijn chef bedoelde. „Esta bueno", antwoordde de ietwat fleg matieke schoone, „ga als de duivel naar hem toe en vertel hem met de noodige ener gie, dat hij ons betalen moet". „Of ik dat doen zal! Wacht maar even en gauw ook!" Hij maakte zich gereed om zijn directeur achterna te gaan, doch de dikzak was in geen vélden of wegen te zien; als door den bodem verslonden. Op goed geluk hier en daar zoeken en rondkijken leverde al heel weinig resultaat op: Mijnheer Kopolovici was en bleef zoek. Maar het jagersinstinct was ontwaakt in den temperamentvollen jongeling. Hij moest en zou geld hebben. Het geld, dat hij en zijn Chiquita eerlijk ver diend hadden. Hij keerde terug naar het jonge meisje. .Hij is weg, Chiquita, maar hij kan niet ver zijn." „Neen, dat kan hij zeker niet, mijn beste Andres." „Ik zal hem stellig weten te vinden." „Dat zul je zeker, Andres. Ga maar en laat je niet afwijzen." (Nadruk verboden). (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 5