80ste Jaargang Zaterdag 23 September 1939 No. 30
De avonturen van de „drie G-men"
Manies en Padje slaan op de vlucht
De man, die Schiller
kende
Een slimmerd
O-
Een jongensverhaal door M. E. L. Hektor.
Toen Padje echter stokstijl bleef staan,
wilde Nelly hem duidelijk maken, dat hij
de steen oprapen en opnieuw gooien moest.
Ze richtte zich op haar achterpoten op en
plantte haar brede voorpoten op zijn
schouders. Padje slaakte een rauwe kreet
en viel met een plof achterwaarts in het
gras. Nelly stond schrijlings over hem en
bewerkte zijn neus en wangen met haar
lange tong. De jongen had een gewaar
wording, alsof een Indiaan hem scalpeer
de, hij kon alleen nog rochelende geluiden
uitstoten bü wijze van S.O.S.-seln, waarop
de clublieden echter niet reageerden. Het
katje was, zodra het zijn vrijheid herwon
nen had, in een hoge iep gevlucht en zat
nu klagelijk miauwend, op een tak, tien
meter boven de begane grond. Els, ziende
dat haar lieveling in veiligheid was, lachte
alweer, toen zij het toneel in het gras
aanschouwde, en de jongens, die ook wel
begrepen, dat de hond niet kwaad, maar
alleen speels was, brulden van plezier, en
dansten in het rond. Ik zou niet kunnen
zeggen, hoelang het lijden van den armen
Padje geduurd zou hebben, als niet het
miauwen van Manies de opmerkzaamheid
van de hond getrokken had. Nelly verstond
de kattentaal verkeerd. De angstkreten
van het poesje hield hij voor een uitnoo-
diging. Zij liet den jongen los en de uitda
ging met vrolijk geblaf beantwoordend,
haastte zij zich naar de iep.
Nelly bewerkte zijn neus en wangen
met haar lange tong
Zodra Padje voelde, dat hij van de nacht
merrie verlost was, rolde hij een paar maal
om zijn lengteas, sprong op en rende hals
over kop naar de keuken, waar hij zijn ge
zicht met water en zeep afboende en toen
aan het venster een observatiepost betrok.
Van deze onneembare defensieve stelling
uit sloeg hij het drama in de tuin gade,
zonder verlangen, daarbij een heldenrol te
spelen. Het bekende motto der K.LM. .Sa
fety first" (veiligheid bovenal! was ook het
zijne. En hij zag hoe het witte diertje in
doodsangst steeds hooger klom, terwijl de
hond luid keffend, tegen de stam opsprong
en zijn makkers beurtelings „Maniiies -
Maniiièes riepen om de kat naar beneden
te lokken.
Het helse lawaai trok eindelijk de aan
dacht van Jenny, die in de keuken bezig
was voor het middagmaal der familie
Blankert te zorgen. Ze kwam aan het raam
en zag wat er gebeurde.
„Nelly, nare hond! Ben je er van door
en breng je de heele straat in rep en roer.
Wacht maar, ik zal je helpen! Meteen
gooide ze een rauw ei, dat ze juist in de
pan wilde bakken, naar de deserteuse;
maar het projectiel sloeg tegen de stam te
pletter en Nelly likte dankbaar de inhoud
op. Ze vond dat ze een echt genoegelijke
middag had. Maar de pret zou niet lang
meer duren. Weldra verscheen Jenny met
een stevige hondenketting in de tuin. Ze
had nog een appeltje met de hond te schil
len van wege de gestoorde nachtrust. Zo
dra Nelly haar in het oog kreeg, staakte ze
haar wilde sprongen, ging in afwachtende
houding in het gras liggen en trok diepe
rimpels in haar voorhoofd. Onbevreesd
greep Jenny haar bij de halsband en legde
haar aan de ketting vast.
Da's goed, juf! Neemt u den barbaar
maar mee, anders krijgen we Manies niet
uit de boom," sprak de Kever.
„Ze heet geen Barbaar, maar Nelly,
Jongeheer en vanwege de kattenjacht en
het gemorste ei zal ik haar wel moris lee-
ren," verzekerde de keukenprinses.
Juist, leert u haar maar mores," ver
beterde de Kever het gezegde, „want haar
zeden zijn nog wild en onbeschaafd."
Als een overwinnares marcheerde de
dame met haar gevangene af, die met de
staart tussen de benen en hangende oren
volgde, niet zonder nog een weemoedige
blik op de kinderen en op het katje te
hebben geworpen.
Ziezoo, nu kan Manies weer naar be
neden komen," meende de Kever.
„Ze kan wel, maar ze durft niet," ver
klaarde Sherlock, toen het diertje, onge
acht hun lokken en roepen steeds hooger
klomHoe krijgen we haar er uit?"
„Met een ladder," suggereerde Els. „Je
wilt toch zeker niet Manies tot aan haar
dood daar boven laten!"
„D'r is geen ladder in de hele stad
die zoo hoog reikt," oordeelde de Kever, de
hoogte schattend.
„Ik weet wat!" riep Els in eens. .Pad
je, hè Padje, kom eens hier en klim in de
boom. Manies houdt dolveel van jou. Als jij
naar boven gaat en haar roept, komt ze
wel bij Je."
(Wordt vervolgd).
Omstreeks 1850 woonde er te Weimar een
geleerde professor, die een nieuwe biografie
over den beroemden dichter Schiller wilde
schrijven. Hij verzamelde allerlei herinne
ringen en ging alle mensen opzoeken, die
Schiller persoonlijk hadden gekend.
Zo heel veel waren dit er niet, want
Schiller was al sinds vele jaren gestorven.
Toen de geleerde geschiedschrijver eens
met een paar vrienden in een café zat, zag
hij daar een oud mannetje zitten, dat aan
dachtig luisterde naar hun gesprek, dat na
tuurlijk over Schiller ging en telkens heftig
knikte ten teken van instemming.
„Mijnheer", vroeg de professor eindelijk
nieuwsgierig, „het lijkt wel, of u nog meer
van Schiller afweet dan wij allemaal samen.
Hebt u hem misschien persoonlijk gekend?"
De oude heer nam zijn pijpje uit de mond,
glimlachte bescheiden en zei: „Dat zou ik
menen! Mijnheer Schiller heeft mij wel
vijfhonderd keer bezocht. Ik sprak hem
bijna dagelijks!"
„Wat? sprak u hem dagelijks?" riep de
geleerde verbluft uit. „Maar mijn beste me
neertje, komt u dan toch bij ons zitten en
vertelt u eens wat van hem!"
De oude man nam de uitnodiging aan en
de professor trok reeds zijn notitieboekje en
potlood.
„Wie bent u eigenlijk?" vroeg hij nieuws
gierig.
„Mijn naam is Victor Seeger, mijnheer de
professor".
„Seeger, Seeger, nooit van gehoord! Maar
vertelt u dan toch!"
„Ja, mijnheer Schiller was een erg aardige
man en altijd heel tevreden over me. We
konden erg goed samen opschieten. Menig
maal heeft hij tegen me gezegd: „Seeger,
zoo goed als jij kan niemand het".
„Ging u vertrouwelijk met hem om?"
„Heel vertrouwelijk. Ik heb hem zelfs vaak
genoeg bij zijn neus gepakt".
De professor keek den ouden heer ver
bluft en wantrouwend aan.
„Hoe dat zoo?" vroeg hij.
„Mijn eerewoord, mijnheer de professor.
Het was een flinke neus. dat verzeker ik u!"
„Maar hoe kan dat? Waarom pakte u hem
bij zijn neus?"
De oude Seeger lachte slim en zei: „Wel
omdat ik jarenlang te Weimar een kappers
zaak heb gehad en mijnheer Schiller zich
iedere dag door mij niet scheren!"
„Ik geef nooit handteekeningen" verklaar
de de bekende filmartist aan een vriend.
„Nooit? Onder geen enkele omstandig
heid?"
„Neen. soms is het weigeren erg moeilijk.
Maar ik weiger altijd op een beleefde ma
nier, weet je. Gisteren kreeg ik nog een brief
van een dame van het platteland. Ze vroeg
me om mijn handteekening en sloot een
postzegel voor antwoord in.
„Nu. en? Je weigerde natuurlijk".
„Spreekt vanzelf. Maar aangezien ze een
postzegel insloot, moest ik toch een lettertje
terugschrijven. Ik schreef dus aan mijn ver
eerster, dat ik nooit handteekeningen gaf en
dus voor haar geen uitzondering kon maken.
Netjes onderteekend en meteen op de bus.
Ja, dat weigeren geeft nog het meeste last
Maar men moet consequent zijn" besloot hij