Tekort van 55% millioen op de rij ksbegrooting De millioenen-nota verschenen Overzicht vorige dienstjaren LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 20 September 1939 Vierde Blad No. 24383 Krachtige bezuiniging noodzakelijk 80ste Jaargang Uitzondering voor defensie en werkloosheidsbestrijding Begrooting voor 1940 Het reëele tekort Nieuwe voorstellen Belastingdruk tot het maximum opgevoerd Naar versobering De gemeente-financiën De Rij ksbegrooting voor het dienstjaar 1940 vermeldt de volgende totaalcijfers: Gewone dienst. Uitgaven f. 746.503.172 Middelen f. 741.096.863 Nadeelig saldo 5.406.309 Kapitaaldienst. Uitgaven f 269.095.854 Middelen f. 28.908.000 Nadeelig saldo 1. 240.187.854 1939 ALS UITGANGSPUNT. Ter toelichting van het eindresultaat van den gewonen dienst is als uitgangspunt ge kozen de vastgestelde begrooting voor den gewonen dienst voor het dienstjaar 1939. Die begrooting vertoonde een tekort van rond f. 25.5 millioen, zulks na medetelling onder de Inkomsten van de opbrengst der tijdelijke heffingen, welker geldigheidsduur ten tijde van het opmaken der begrooting nog moest worden verlengd, en na vermin dering van de bijdrage aan het sociale ver zekeringsfonds met het bedrag v. f 2.500.000 waarmede die bijdrage in de begrooting nog verlaagd diende te worden. De verlenging der tijdelijke heffingen heeft later plaats gehad. Dit tekort van f. 25 5 millioen moest gelijk in de vorige Millloenennota stond vermeld wilde men tot een reëele ra ming komen, verhoogd worden met rond f. 21.6 millioen, zijnde het tekort op de be grooting van het Werkloosheidssubsidie- fonds. en met f. 9 millioen, vormende de destijds stopgezette storting in het Spoor wegpensioenfonds. Dit bedrag van f9 mil lioen werd voorshands aangehouden, in af wachting van het resultaat van het onder zoek, hetwelk door een daartoe In het leven geroepen commissie werd Ingesteld. Naast deze f. 30.6 millioen werd nog noodig ge acht een bedrag van f. 5 millioen als bij zondere steun voor de gemeenten. Aldus werd gekomen tot een gezamenlijk reëel tekort van ruim f. 61 millioen. Ter dekking van dit tekort werden aan gewezen de opbrengst van een in te dienen Nationale Inkomsten- en Winstbelasting, waarvan het netto-rendement voor de schatkist zou bedragen f. 50 millioen, en de fiscale bate, aie verkregen zou worde.i uit een ter stimuleering van het bedrijfsleven tot stand te brengen wijziging van het ta rief van .nvoerreehten, welke bate geraamd werd op f. 5 millioen. Tezamen vormt dit f.55 ir.ii.ioen, die echter niet ,n hun geheel reeds aan het dienstjaar 1939 ten goede zouden somen. De Miilioenennota zeicio dan ook, dat tegenover het geraamde tekort een gedeelte van de opbrengst der nieuwe belastingen zal kunnen worden gesteld." „Welk gedeelte dit za. kunnen zijn, zil af hangen van de.) oalum, waarop de n:euwe heffingen in werking kunnen traden." Daarnaast zou dan worden gestreefd naar verdere beperking der uitgaven. De wijziging van hec tarief van invoer rechten is met 1 Maart 1939 in werking ge treden en zal reeds over de 10 maanden, gedurende welke zij aan het loopende dienstjaar ten goede komt. aanzienlijk méér opbrengen dan f. 5 millioen. De Na tionale Inkomsten- en Winstbelasting kwam tot dusver niet tot stand en bracht dus aan het dienstjaar 1939 geen bate. Ook voor het dienstjaar 1940 zal. wil men tot een reëele raming komen, het tekort van f. 5.4 millioen met belangrijke sommen moeten worden verhoogd. Wanneer deze evrhooging binnen de engst toelaatbare grenzen wordt gehouden en dus van alle stille reservevorming wordt afge zien, komt men tot de volgende bedragen: WERKLOOSHEIDSSUBSIDIEFONDS. Saneering van het Werkloosheidssubsi- diefonds f. 21.6 millioen. Het is de bedoeling der regeering te breken met het stelsel, dat uit dit fonds naast de gewone bijdragen in de werk loosheidsuitgaven der gemeenten ook bijdragen worden betaald in de begroo- tingstekorten van de gemeenten. Daar de eerstgenoemde, de gewone bij dragen, ber>aald zijn naar vaste normen van draagkracht en omvang der werkloos heid, kan in de laatste niet anders worden gezien dan bijzondere tegemoetkomingen aan verschillende gemeenten, noodig ge worden door de omstandigheid, dat zij in feite noodlijdend zijn. Het betoog in de jongste Miilioenennota, dat hierdoor het inzicht zoowel in de positie van het fonds als in die van de gemeenten vertroebeld wordt, acht de minister juist. Het verdient daarom aanbeveling, dat tot saneering van het fonds wordt overgegaan, in dien zin, dat niet langer het tweeslachtig karakter van algemeen bijdragefonds en steunfonds voor in feite noodlijdende gemeenten gehand haafd wordt, doch dat het fonds, fun- geerend als algemeen bijdragefonds, jaarlijks niet méér verdeelt dan er aan toevloeit. De steun aan de gemeenten ter voorzie ning In de begrootlngstekorten behoort dan rechtstreeks, als steun aan noodlijdende ge meenten, op de begrooting van Binnen- landsche Zaken te drukken. Een saneering van het fonds naar dit beginsel zal budgetair tot gevolg hebben, dat de post voor steun aan noodlijdende gemeenten op de begrooting van Binnen- lanösche Zaken een verhooging ondergaat van rond f. 20.2 millioen. Met dit bedrag zal dan de begrooting van het Werkloos- heldssubsidiefonds worden ontlast. Het te kort van f. 21.6 millioen zal hierdoor om slaan in een overschot van f 4.6 millioen. waarmee mitsdien de Rijksbijdrage aan het fonds zal kunnen worden verminderd. Het eindresultaat voor het Rijksbudget zal derhalve zijn een verhooging van uit- gaven met f. 26.2 millioen, verminderd met f4.6 millioen, d.w.z. een verhooging met het bovenvermelde bedrag van f. 21.6 mil lioen. SPOORWEGPENSIOENFONDS. 2e. Sanbering van het Spoorwegpensioen fonds f. 16 millioen. Het thans bij de Regeering ingekomen rapport van de commissie, die een onder zoek naar den toestand van dit fonds heeft ingesteld, toont, dat voor de saneering een jaarlijksch bedrag van ongeveer f 16 mil lioen derhalve f. 7 millioen méér dan het oude stortingsbedrag vereischt is 3e. De op de begrooting van Sociale Zaken voor 1940 alreeds aangebrachte verlaging van de Rijksbijdrage aan het Werkloosheids- subsidiefonds, in afwachting van het op de begrooting van Blnnenlandsche Zaken te brengen bedrag van f. 26.2 millioen (zie on der le.) f. 4.6 millioen. 4e. Hoogere schuldverplichtingen als ge volg van consolideering van vlottende schuld in 1940 f. 8 millioen. Te zamen f50.2 mil lioen. Het reëele tekort op den gewonen dienst voor 1940 is derhalve te stellen op f. 5.4 -f f. 50.2 millioen, d.w.z. f. 55.6 millioen. Hierbij is aangenomen, dat de raming der belastingopbrengsten, zooals die door het vorige Kabinet was vastgesteld in het begin van Augustus tijdens de verzending van de begrooting naar den Raad van State en sindsdien ongewijzigd is gehandhaafd, in het aanstaande jaar inderdaad zal worden bereikt. Onder de nieuwe omstandigheden is dit uiteraard niet zeker. Wijst reeds dit cijfer van f. 55.6 millioen op den ernst van den flnancieelen toestand, zooals die was vóór het uitbreken van den oorlog, een kennisneming van de stijging van uitgaven, waarop voor het dienstjaar 1941 moet worden gerekend alweer zonder rekening te houden met den oorlogstoestand versombert dit beeld nog in aanzienlijke mate. Allereerst zal de tijdelijke regeling van de stortingen in het sociale verzekeringsfonds met 1 Januari 1941 afloopen. Er zal van dien datum af f. 27.4 millioen méér moeten wor den gestort dan in de laatstvoorafgegane jaren het geval is geweest. Inmiddels is de schuld van den Staat aan het fonds nog I belangrijk gestegen. Niettemin wordt voors hands. in afwachting van de nadere over weging van deze zaak door de Regeering na ontvangst van het rapport der Commissie, welke voor deze aangelegenheid is ingesteld, uitgegaan van een verplichting, v/elke op de basis van het oude annuïteitsbedrag f. 27.4 millioen hooger is dan voor 1940 is geraamd. In de tweede plaats moet, in verband met de bevolkingstoeneming, gerekend worden met een normaal accres van uitgaven, dat gewoonlijk wordt ingesteld op f 10 millioen. In de derde plaats zal ook in 1941 consoli deering van vlottende schuld noodig zijn, waaruit een stijging der schuldverplichtin gen met ten minste f. 8 millioen is te ver wachten. DEFENSIE VAN INDIË. In de vierde plaats zal 6e versterking van de maritieme defensie van Ned. Indië offers eischen. Over de vraag, op welke wijze die ver sterking zal worden verkregen, zal nog nader beslist moeten worden, nu het rapport der onder het vorige Kabinet ingestelde commissie eerst dezer dagen is ontvangen. De gebeurtenissen der laatste weken hebben het binnenkomen van dit rapport vertraagd. Echter moet in elk geval voor de versterking van de maritieme defensie in Indië gerekend worden op een jaarlijksche meerdere uitgave van vermoedelijk f. 15 millioen. In totaal vormt dit tegen 1941 een ver meerdering van uitgaven van f. 60.4 millioen, zoodat, indien de overige uitgaven niet om laag zouden gaan en de middelen-opbrengst dezelfde zou blijven, een tekort voor het dienstjaar 1941 moet worden verwacht van f. 55.6 -f f. 60.4, d.WJZ. f.116 millioen. hij toch van meening, dat de daarvan ver wachte bate in de huidige omstandigheden voor de schatkist niet kan worden gemist. Hij stelt zich voor, de vereischte ver sterking der middelen te verkrijgen door een herziening van de inkomstenbelas ting en de vervanging van de bestaande dividend- en tantièmebelasting door een winstbelasting. Daar de herziening van de inkomstenbelasting eenigen tijd van voorbereiding zal vorderen en bovendien doordat het belastingjaar niet met het kalenderjaar samenvalt in geen geval over 1940 haar volle bate zal kunnen afwerpen, welke volle bate niettemin door den budgetairen toestand wordt vereischt, ligt het in de bedoeling, voor het eerste jaar een provisoiren maat regel te nemen en de herziening van meergemelde belasting eerst met 1 Mei 1941 te doen ingaan. De beoogde maat regel zal kunnen bestaan in de heffing ten behoeve van het Rijk van 45 op centen op de Gemeentefondsbelasting. De techniek van deze belasting, waar onder ook het onderscheid, dat daarin gemaakt wordt tusschen gehuwden en ongehuwden, eigent haar meer dan eenige andere directe heffing voor een noodvoorziening als thans geboden is. De opbrengst van den genoemden provi soiren maatregel kan. over een vol jaar be rekend, gesteld worden op rond f. 30 mil lioen. Ten einde dit resultaat reeds in 1940 te verkrijgen, zal het ontwerp een bepaling bevatten, strekkende tot het heffen van 1/3 van 45. derhalve 15 opcenten, in het belas tingjaar 1939/1940. Naast de herziening der inkomsten belasting zal, gelijk gezegd, ter hand ge nomen worden een vervanging van de vigeerende dividend- en tantièmebelas ting door een winstbelasting. De voorbereiding hiervan behoeft niet denzelfden tijd te vorderen, terwijl boven dien daar de winst van het laatst voor afgegane boekjaar belast wordt de in werkingtreding in den loop van het aan staande voorjaar niet zal beletten, dat de volle opbrengst reeds aan het budget van 1940 ten goede komt. Door de beide vermelde maatregelen zal het tekort op het budget van 1940 voor een bedrag van f. 50 millioen worden overbrugd. De overige f. 5 millioen zullen worden ge vonden moeten worden door een verdere besparing op uitgaven, naast die. welke reeds op de begrooting is aangebracht na dat zij van den Raad van State was terug ontvangen. De volstrekte noodzaak van een beper king van 's Rijks uitgaven zal op dit oogen- blik wel door niemand worden betwijfeld. Dringt reeds het ongunstige perspectief van de begrooting van 1914 in dit opzicht tot de uiterste diligentie, in den laatsten tijd is daar als overweldigende prikkel bij- Het zal duidelijk zijn, dat in deze om- gekomen de ingetreden oorlogstoestand in standigheden, nu voor 1941 slechts met groote moeite een sluitend budget zal kun nen worden benaderd, een eerste vereischte is. dat op den gewonen dienst van 1940 het evenwicht tusschen uitgaven en inkomsten worde verkregen. Bij de Tweede Kamer is aanhangig een belastingontwerp. waarvan, zooals hiervóór reeds herinnerd werd, het netto-rendement is geraamd op f.50 millioen. Al bestaan tegen de handhaving van dit onderwerp bij den minister overwegende bezwaren, zoo is Omtrent de vorige dienstjaren is het vol gende aan de millioenen-nota ontleend: Dienstjaar 1936. De definitieve cijfers zijn: Gewone dienst. Uitgaven f. 656.043.345.05. middelen f. 618.443.324.91 y2. nadeelig saldo bedraagt: f. 37.600.020.131/2 Kapitaal dienst Uitgaven f. 112.920.952.64. middelen f. 88.939.714.21 y2, nadeelig saldo f. 23.981.238.42i/2. Dienstjaar 1937. De cijfers zijn: Gewone dienst. Uit gaven f. 662.887.168,39y2, middelen f. 703.667.891,231/2, voordeelig saldo f. 40.780,722,84. Kapitaaldienst. Uitgaven f. 142.703,176.78, middelen f. 52.420.268,24, nadeelig saldo f. 90.282.908,54. De uitgaven blijken derhalve thans f. 2.463.696,03 lager, de ontv. f. 648.303,231/2 hooger te zijn dan in de vorige nota. Dienstjaar 1938. De voorloopige gegevens leveren de vol gende uitkomsten op: Gewone dienst. Uit gaven f. 708,360.790,80, midd, f. 738.986,548 -, voordeelig saldo f30.625,757.20. Kapitaal dienst. Uitgaven f. 1.926.636.503.45, middelen f. 131.394,810.waarvan een nadeelig saldo van f, 1.795.241,693.45. Blijkens de aanvankelijk toegestane be grootingen werd aan gewone uitgaven ge raamd f. 703.590.115 en aan gewone midde len f. 689.950.275.Aanvankelijk werd dus een nadeelig saldo verwacht van f. 13.639.840.—. De aanvankelijke raming der middelen werd vastgesteld op f. 689.950.275.Volgens de voorloopige cijfers hebben de middelen opgebracht f. 738.986.548.Derhalve meer f. 49.036.273.—. Ten aanzien van de verschillende in het overzicht voorkomende mindere of meer dere opbrengsten kan nog het volgende wor den medegedeeld: De hoogere ontvangsten op het grootste deel dezer middelen moeten in hoofdzaak worden geschreven op rekening van een doorwerking der aan het eind van 1936 in getreden opleving. Voor de inkomstenbelas ting is de meerdere ontvangst verder nog I f 238.707.355. een gevolg van de met ingang van het be lastingjaar 1938/'39 ingevoerde 10 opcenten voor de defensie, terwijl bij de omzetbelas ting de op 1 October 1938 ingevoerde techni sche herziening een invloed ten goede op de opbrengst oefende. Wat de lagere ontvang sten betreft, de grondbelasting blijkt ach teraf te hoog te zijn geraamd; voor het sta- tistiekrecht, den zoutaccijns en de registra tierechten zijn de verschillen van relatief geringe beteekenis; de zegelrechten zijn be langrijk teruggeloopen als gevolg van de ge ringe bedrijvigheid op kapitaal- en geld markt, terwijl de lagere opbrengst van de couponbelasting moet worden toegeschreven aan den algemeen verlaagden rentestand. Dat de uitgaven van den gewonen dienst 1938 betreft, wordt er, evenals vorige jaren, ook ditmaal op gewezen, dat als gevolg van de Comptabiliteitswet betalingen, welke on der de vroegere wetgeving ten laste van den dienst 1937 zouden zijn gekomen, uit het dienstjaar 1938 zijn gekweten. Er is, voor zoover den gewonen dienst be treft, een bedrag van f. 9.538.299 van den dienst 1937 haar het dienstjaar 1938 overge bracht. Is de gewone dienst 1938 derhalve door het overbrengen van die uitgaven ongunstig beïnvloed, daar staat tegenover, dat zich deze overboeking weder van 1938 naar 1939 zal herhalen. Het bedrag daarvan is thans uit den aard der zaak nog niet met juistheid bekend, doch naar uit de voorloopige cijfers blijkt, zal het voor den gewonen dienst ver moedelijk een som van omstreeks f 28.600.000 bedragen. Er is dus voor de gewone uitgaven naar de voorloopige gegevens, waarbij ook de. naar de onderstelling nog te verrichten uit gaven in rekening zijn gebracht f4.770.675,80 méér uitgegeven dan werd ver wacht. Dienstjaar 1939. De begrooting van het loopende dienstjaar 1939 is vastgesteld als volgt: Gewone dienst. Uitgaven f. 744.732.786. middelen f. 716.718,493. nadeelig saldo f 28.014.293. Kapitaaldienst: Uitgaven f. 264.057.505. middelen f. 25.350.150, nadeelig saldo Europa, welke ook van ons land, gedurende een tijd welken niemand voorzien kan, ge weldige offers zal vergen. EEN LEENINGSFONDS In 1914 toen men voor een soortgelijken toestand kwam te staan, is enkele maanden na het uitbreken van den wereldoorlog het „Leeningfonds 1914" gesticht. Het ligt in het voornemen van de regee ring, straks een voorstel te doen om ook ditmaal over te gaan tot de instelling van een soortgelijk leeningfonds. Dekking van de mobilisatieuitgaven uit de gewone mid delen van het jaar, waarin zij gedaan wor den, is vanzelf uitgesloten. Anderzijds zou een dekking, welke zich over een zöö groot aantal jaren uitstrekte als met de kapi taalsuitgaven in het algemeen plaats heeft, kwalijk te verantwoorden zijn. Een aflos singstermijn van 15 jaar schijnt ook nu aangewezen, wil men niet het onmogelijke vergen en niettemin met de eischen van een juist financieel beleid rekening houden. Uiteraard brengt het aannemen van een dergelijken beperkten aflossingstermijn op zich zelf nog niet mee, dat de fondsvorm gekozen wordt. Het ware denkbaar de lee ningen met een korten aflossingstermijn aan te gaan en toch de betrekkelijke uit gaven en dekkingsmiddelen over den „nor malen" dienst (verzamelwoord in den oor logstijd voor den „gewonen" en den „bui tengewonen" dienst) te doen loopen. Even wel bestaan er ook nu goede redenen, hier voor een afzonderlijke financiering in te stellen. De onzekerheid van de bedragen, die benoodigd zijn, maakt een betrouwbare raming onmogelijk en zou daardoor het jaarlijksch budget, zoowel van den kapi taaldienst, als van den gewonen dienst in zoover deze de rente en aflossing te dragen heeft, op losse schroeven zetten. De omvang van de benoodigde bedragen zou voorts het normale begrootingsbeeld in die mate verwringen, dat het zelfs versto rend zou kunnen werken op den thans meer dan ooit noodzakelijken drang tot be sparing. In het nieuwe Leeningsfonds zal aan vankelijk worden ondergebracht zoowel het crediet van f 100 millioen voor het buitengewoon onder de wapenen roepen van dienstplichtigen, dat in 1938 werd gevoteerd, als de daarop dezer dagen in te dienen suppletoire aanvrage van een tweede f 100 millioen. Indien de oor logstoestand aanhoudt, zal. naar te vreezen valt, hiermede het eindpunt nog niet zijn bereikt. Overigens laat het zich aanzien, dat, evenals in de vorige oorlogsperiode, naast de mobilisatie-uitgaven zich suc cessievelijk nog andere uitgaven zul len aanmelden, welke rechtstreeks hc gevolg zijn van de abnormale omstan digheden en welke derhalve op gelijke wijze zullen worden gefinancierd. De indiening van een wetsontwerp tot regeling van een en ander zal eer lang kunnen worden tegemoet gezien. De minister wil niet nalaten reeds nu hieraan toe te voegen, dat de dekking van I rente en aflossing der door het fonds op te nemen gelden ditmaal heel wat bezwaar lijker zal zijn dan in 1914 en volgende jaren. De nieuwe last van f. 50 millioen, die ten behoeve van den gewonen dienst op de I volkshuishouding moet worden gelegd, I schijnt op zich zelf, na al wat in de laatste j 7 jaren aan belastingverzwaring is tot stand gekomen, wel het uiterste dat nog van de contribualen kan worden gevraagd. Ruimte voor een nieuwe reeks heffingen ter finan ciering van de fondsleeningen waarvan het bedrag ook nu aanzienlijk kan wor den. al zal waarschijnlijk weer een deel der uitgaven rechtstreeks gedekt kunnen wor den door een oorlogswinstbelasting schijnt nauwelijks te bestaan. Wanneer van de meergemelde f. 50 millioen straks een gedeelte aan de jaarlijksche begrooting I van het fonds zou kunnen worden ten goede geschreven, dan zou daarmee onge twijfeld een landsbelang worden gediend. De stand van de gewone begrooting, zooals die zich na de achterliggende depressie- jaren vertoont, biedt daartoe op dit oogen- blik intusschen weinig vooruitzicht. Indien dan ook de nieuwe oorlogstoestand iets duidelijk maakt, dan is het wel. dat naar versobering in den publieken dienst moet worden .gestreefd. De groote beper king, die men zich in 1914 aanstonds in de gewone uitgaven oplegde, is thans in nog veel sterkere mate gebeden dan toen. De ramp van 1914 viel, wat den finan- cieelen toestand van ons land betreft, in een toegerusten bodem. De staatsschuld was betrekkelijk laag.De vlottende schuld baarde geenerlei zorg. De belastingen bewogen zich binnen redelijke grenzen. Een periode van toenemende welvaart lag achter den rug. Er was voldoende elasticiteit in het budget van het rijk en in het draagvermogen van de bevolking om met zekere berusting, zon der vrees voor ernstige repercussies, de nieuwe zware lasten te aanvaarden, welke het uitgebroken conflict ons opdrong. In 1939 is dit alles anders. Reeds de torenhooge schuld en de sterk opgevoerde heffingen spreken van een verzwakt weerstandsver mogen. Reden om den moed te laten zak ken, is dit stellig niet. Veeleer om door ver hoogd krachtsbetoon de ernstiger moeilijk heden te overwinnen. Maar% aan dat ver hoogde krachtsbetoon zal hét dan ook niet mogen ontbreken. Het zal o.a. meebrengen, dat wij ons dingen zullen weten te ontzeg gen, waaraan wij gehecht zijn, en dat wij wenschen zullen weten prijs te geven, ook al kan de redelijkheid daarvan op zich zelf niet worden betwist. Moet er intusschen zwaar worden be zuinigd, een uitzondering zal worden ge maakt voor de defensie en de werkloos heidsbestrijding. De werkloosheid moge ten gevolge van den ingetreden oorlogstoestand een ietwat gewijzigd aspect kunnen verkrijgen, een verzachting in totaal van het euvel kan uit die oorzaak nauwelijks verwacht wor den. Tegenover de noodzaak van tijdelijke vervanging van velén, die onder de wape nen geroepen zijn. staat de verminderde werkgelegenheid, welke uit de inzinking van een deel van het bedrijfsleven dreigt te ontstaan. Het ligt dan ook in het voor nemen der regeering, op dit gebied het aangevangen werk onverdroten voort te zetten, al zal ook hier de uiterste zuinig heid moeten worden betracht en al zullen dus uitgaven, waarvan het nuttig renda- ment voor het betrokken belang problema tiek is. moeten achterwege blijven. Krach tig zullen worden bevorderd maatregelen van training en scholing (of herscholing) van werklooze arbeiders, mede als onder deel van het algemeene streven om de werkloozen. voorzoover eenigszins moge lijk, naar het normale bedrijfsleven terug te voeren. DE JEUGDWERKLOOSHEID. De gelden hiervoor worden op de inge diende begrooting aangevraagd, terwijl in verband met een en ander het wetsont werp ter zake van de jeugdwerkloosheid, zal worden ingetrokken. Daarnaast zal staan de voortgezette terhandneming van productieve openbare werken, waarbij het begrip productiviteit niet beperkt behoeft te blijven tot rentabiliteit, maar reeds aanwezig kan worden geacht, indien door de werken economische waarden, liefst ge paard aan nieuwe blijvende werkgelegen heid, zullen worden verkregen. Tegen het aangaan van leeningen voor werken van dien aard zal bij de regeering in beginsel geen bezwaar bestaan, al zal de nieuw in getreden toestand de mogelijkheden in dit opzicht in hooge mate kunnen beperken. Aan het voorafgaande wordt nog een korte opmerking toegevoegd over de ge- meentef inanciën Het bedrag van f. 21,6 millioen. dat als nieuwe uitgaaf op het rijksbudget zal worden uitgetrokken ten behoeve van de gemeenten (zijnde f. 26,2 millioen op de begrooting van binnenlandsche zaken, ver minderd met f. 4,6 millioen. waarmee op de begrooting van sociale zaken de rijks bijdrage aan het werkloosheidssubsidie- fonds wordt verlaagd), zal een zóódanige besteding moeten vinden, dat het. gevoegd bij hetgeen tot dusver reeds te dien aan zien op de rij ksbegrooting drukte een rede lijke. thans verkrijgbare, saneering van het gemeentelijk financiewezen bevordert en op die wijze den weg effent tot herstel van de gemeentelijke zelfstandigheid. In hoever dit doel op dit oogenblik reeds in bevredigende mate zal kunnen bereikt worden, moet voorsnands, met name onder den ingetreden oorlogstoestand, in het midden worden eplaten. Dit neemt niet weg, dat juist de huidige omstandigheden de nood.p -c het organisme der gemeenten weer op nor- mol° wijze kan \unctionneeren. Bij net wetsontwerp, dat. eerlang zal moeten wor den ingediend in verband met het feit, dat tegen 1 Januari 1940 de werkingsduur van de wet op het w.rkloosheidssubsidie- fonds afloopt, hoopt de regccring zoo mogelijk reeds concrete voorstellen (^doen en in elk geval van haar inzichten en voornemens in deze materie te doen blijken

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 13