De zwaluwmoeder met haar kleintjes Kun je zwemmen Ze sliep als een marmot tot den namid dag. Toen werd ze met een schok wakker. Ze had stemmen, vrolijke jongensstemmen achter de haag in buurmans tuin gehoord. Nelly had een gezellige aard. Ze snakte naar "feen kameraad, het mocht mens of dier zijn. En daar, vlak bij. alleen door een haag van haar gescheiden, waren jongens bezig. Daar moest ze bij zijn. 's Morgens had ze alleen een egeltje in den tuin gevonden, een naar schepsel, dat bij Nelly's nadering haar stekels opgezet en zodoende elke toe nadering afgesneden had. Maar kinderen, vooral jongens, zijn veel toeschietelijker. Dat kon een prettige middag worden. Nelly liep op een drafje langs de afscheiding, om een gunstige plek te vinden, waar zij over het obstakel heenspringen of doorbreken kon. en het onderzoek leverde succes op. Helemaal achter in de tuin was de haag dun; hier was het voor een krachtig dier wel mogelijk zich er doorheen te wurmen; constateerde ze. In elk geval moest het ge probeerd worden en ziedaar het lukte. Ten koste van een paar vlokken kroezelig zwart hondenhaar baande Nelly zich een weg in buurmans tuin. Met lange sprongen en vrolijk blaffend rende zij naar het prieel, waar zij de kinderstemmen gehoord .had. Hier was de G-men-club. zoals gewoon lijk 's Zaterdagmiddags, voltallig verzameld voor een gewichtige bespreking, want de volgende week zou de familie Slier vier logé's krijgen, tante Alice en haar vier kin deren. twee jongens van resp. 15 en 7 jaar en twee meisjes van 13 en 2 jaar. Het was dus nodig een besluit te nemen, welke hou ding de club teeenover de gasten aannemen zou. Padje, die met de kat Manies op zijn schoot naast Els zat, gaf de raad. niet al te toeschietelijk tegen de vreemde snoes hanen te zijn. Men moest eerst zien of ze ook dierenvrienden waren, want dat was een zeker teken van een goed karakter. Daarbij streelde hij Manies en keek Els ver liefd aan tot grote ergernis van den Kever. Natuurlijk was hij het nu met Padje on eens en gaf als zijn meening te kennen, dat zij, als bloedverwanten van hun geacht medelid Sherlock zonder enige beper king in de club opgenomen moesten wor den „Maar hun namen beginnen niet met een G! Het meisje heet Mary en de jongens Eduard en Roger," gaf Padje in overweging. „Doet niets ter zake! Els begint ook niet met een G, en haar neefjes en nichtjes noe men wij eenvoudig; Godelinde of Genoveva, George,e Goliath,' meende de Kever. George en Goliath,meende de Kever. Juist wilde Sherlock als bemiddelaar op treden. toen het onverwachte gebeurde. Voor de ingang van het priëel was een grote, zwarte hond verschenen, die kwispel staartend het gezelschap opnam. „Wat zullen we nou hebben?" hijgde Padje, terwijl hij het katje losliet, dat on middellijk een hoge rug zette. Het lijkt wel de hond van Raskerbille! meende Sherlock. Hoes. hond. maak dat je weg komt! Maar Nelly dacht er niet aan, dit bevel op te volgen. Ze had het katje ontdekt en begroette het met luidruchtig geblaf. Dat kon een aardig spelletje worden. Met Mi- auwke, het witte katje in de „Bonte Koe", had ze ook steeds veel pleizier gehad. Maar Manies begreep de bedoeling van Nelly ver keerd. Met één sprong was ze van Padje's schoot en vluchtte de tuin in. O zó! dacht Nelly, het kleintje wil krij gertje met mij spelen, en zat met lange galopsprongen de vluchteling achterna, liep haar ondersteboven en zette een brede voorpoot op haar borst. Maar in plaats van speels te krabben en te bijten, zoals Miauwke gedaan zou hebben, deed het klei ne wezen onder zijn voorpoten niets dan jammeren en schreeuwen, daarop greep Nellv het diertje met haar tanden voorzich tig bij het nekvel en droeg het naar het prieeltje terug. Intussen waren de G-men van hun schrik bekomen en maakten zich gereed, Manies te redden. Els klaagde onophoudelijk. Mijn poesje! O. mijn poesje! Padje, die totaal vergeten was, dat hij een minuut tevoren een tedere liefde voor alle dieren aan den dag had gelegd, raapte een flinke keisteen op en slingerde hem naar de hond. Hij was echter zo van streek dat hij het doel miste. Ha. dacht Nelly, apporteren! Dat Is juist het spelletje waar ik het meest van houd!" Meteen liet zij Manies los, pakte de steen beet. bracht hem bij Padje en legde hem voor zijn voeten neer. De dikke jon gen had haar volle sympathie. (Wordt vervolgd). Een droeve geschiedenis, die gelukkig nog goed afliep. Een paar zomers geleden was ik al heel vroeg met vacantie gegaan. Ik logeerde in een klein stadje bij een bevriende familie en reeds dezelfde avond toen ik was aan gekomen, werd m(j iets verteld, iets leuks, iets grappigs, iets heel mooie en aardigs, waar het heele gezin in meeleefde. „Kom eens gauw kijken naar onze zwaluwmoe der", zeiden de jongens van tien en elf jaar. Goed, ik liep mee naar de tuin. waar een klein schuurtje stond. En onder tegen de dakrand had een zwaluwpaartje zijn lemen nest vastgeplakt. Het was een allerliefst nestje, mooi rond van vorm en met een ronde ingang. Zes kleine zwaluwtjes waren uit de eitjes gekropen. En juist op de dag. dat een vrolijk gepiep hun geboorte had verkond, was de zwaluwvader niet meer thuis gekomen. Was hij door een kat of een ander dier opgegeten? Wie zal het zeggen? Alleen het zwaluwmoedertje was nog over en moest dus heel alleen voor de kleintjes zorgen. Dat was een enig gezicht! Ds hele dag vloog ze heen en weer. zonder ooit een ogenblik rust te nemen. Het waren mooie, warme Juni-dagen en hele wolken muggen dansten in de zoele lucht. Onophoudelijk was de zwaluwmoeder bij het nest in de weer om voedsel te stoppen in de gretis opengesperde gele bekjes. Zodra ze kwam aangevlogen, begonnen de zes kleintjes hun magere, bijna kale halsjes al uit te rekken en te piepen, te piepen.En dan stopte moeder een mugje in iedere bek en vloog weer weg om nieuwe voorraad te halen. Heel vaak zaten we er in de voortuin naar te kijken en luisterden we urenlang naar het hongerige gepiep, dat nooit op hield. Het leek wel. of de zwaluwmoeder die ontzaglijke massa's muggen stopte in buik jes zonder eind want steeds piepten ze maar door. We waren werkelijk een en al bewon dering voor de ijver en het uithoudingsver mogen van dit moedertje En ondanks onszelf waren we iedere avond een beetje opgelucht, als er met de schemering een eind aan het gepiep kwam en de moeder eindelijk kalm op het nest ging zitten. Ze spreidde dan haar vleugels over haar kinderen uit en keek zoo geluk kig en tevreden, dat we er allemaal schik in hadden. Maar er zou iets vreeselijks gebeuren, waar we geen van allen aan gedacht had den! In de derde week van Juni werd het plotseling koud. regenachtig weer. Het was zó guur als het in geen jaren geweest was. De vacantiegangers stuurden brieven' vol jammerklachten en wij haalden onze win terjurken, die we voor alle zekerheid onder in de koffer hadden gepakt, ijlings te voor schijn. Onophoudelijk was de zwaluwmoeder bij het nest in de weer. Het zwaluwmoedertje vloog dapper in de regen uit. Ze worstelde tegen de storm op en fladderde de grijze wolken tegemoet. Maar al haar zoeken was vergeefs. Er was geen enkel mugje meer! Uit de muurspleten onder het dak van het schuurtje haalde ze de eerste dagen nog een paar vliegen, die daar voor de kou waren gevlucht. Maar de volgende dagen vond ze niets meer. Toch gaf ze de moed niet op. ja van uur tot uur vloog ze wilder! En telkens kwam ze weer bij het nest, zonder eten en alleen om de kindertjes te troosten; net als een men senmoeder doen zou, die zegt; „Nog niet, nu nog niet. Maar heb nog maar eventjes geduld. Straks komt er wel uitkomst! En de kleintjes rekten met wilde noodkre ten de zielig magere halsjes uit. En dan vloog het moedertje weer weg, zocht en speurde alle hoekjes van de tuin af en vloog door de druipende bomen.tevergeefs! Na een paar dagen werd haar vlucht on zeker en wankelend, misschien van moe heid en honger, misschien uit angst en zorg. Haar schrille kreten maakten ons allemaal angstig en ongelukkig. We zagen haar ver driet en wilde dolgraag helpen. Maar we konden niet, waar moesten we zou gauw muggen vandaan halen? „Och", dachten we, „wat zijn wij mensen met al onze geleerdheid en knapheid toch hulpeloze wezens!" En ons dienstmeisje, dat uit een boeren dorp kwam, zei; „Hè, hadden we maar een stal met koeien! Daar is het altijd lekker warm en er zijn vliegen genoeg. Op het platteland gebeurt het nooit, dat jonge zwaluwen verhongeren!" Een stal met koeien, dat zou dus de redding voor de jonge zwaluwen beteekenen! Maar helaas, er was er geen in het hele stadje. En dag in, dag uit bleef het maar regenen. De zwaluwtjes waren het gesprek van de dag. „Kwam er maar één warme, droge dag!" zuchtten we telkens weer, „dan zouden ze nog wel te redden zijn!" Maar die dag kwam niet. We durfden op het laatst haast niet meer luisteren naar het wanhopige gepiep van de kleintjes en we verbeeldden ons, dat het steeds zwakker werd. Toen op een morgen, vond een van ons een klein, dood vogellijfje onder het nest. Eén zwaluwtje het zwakste van het zestal was van honger gestorven en de moeder had het, zoals vogels altijd doen met hun dode kindertjes, uit het nest gegooid. Die nacht kon ik haast niet slapen, zó moest ik denken aan het droeve lot van de zwaluw moeder en haar kleintjes. Maar kijk: de volgende morgen brandde reeds 'vroeg een warm en koesterend zonnetje op huis en hof. Een juichkreet ging op toen we de zwaluwmoeder zagen uitvliegen en reeds een uurtje later met een paar vliegjes terug komen. Om twaalf uur ongeveer wemelde het in de tuin van de muggen. De vijf zielige magere jonkies kregen nu weer volop voed sel. En gelukkig: ze brachten er het leven af! Juist toen het moedertje begon haar kin dertjes de eerste vlieglessen te geven was mijn vacantie om en moest ik tot mijn spijt naar huis terug. Nog nooit heb ik zó met een paar diertjes meegeleefd als die zomer! ARJA. Vaar dan mee! Hoe spiegelt het water, Hoe licht is de lucht. Hoe zacht ruist de wind door de bomen! Nu wil ik gaan varen, Mijn kano Ügt klaar, Wie mee wil, die mag gerust komen. Want kijk, in mijn bootje Is ruimte voor twee. Stap in nu maar. zit niet te mieren Je rug in de riemen, Want wind is er niet Da's prachtig gezond voor je spieren Maar vóór we vertrekken Eén vraag nog, jongmaat Je zwemt toch óók als een visje Een Hollandsen knaap, die De zwemkunst niet kent. Dien neem i k niet mee in dit kistje MARIE MICHQN.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 16