Zaterdag 16 September 1939 No. 29 LEIDSCH DAGBLAD De avonturen van de „drie G-men" 80ste Jaargang Hond en kat Een jongensverhaal door M. E. L. Hektor. Na de zomervacantie hadden de leden der „G-men-club" de gewoonte aangeno men 's Zaterdagmiddags bij Sherlock te ver gaderen. Het perceel van de familie Sliers verdiende in menig opzicht de voorkeur boven het nauwe magazijn naast de garage van den heer Holte, vooral gedurende dit jaargetij. Achter het huis, waarin zich de woning en de kruidenierszaak van den heer Sliers bevond, was een aardige tuin, waar de Jongens meer ruimte hadden om te ravot ten dan in de garage. Ook waren zij hier onttrokken aan het voogdijschap van Wil lem, den meesterknecht, die het toezicht soms hardhandig uitoefende, en. lest best stonden in de tuin een paar heerlijke vruchtbomen, zoals peren en appelen, en langs de haag struiken vol braambessen en frambozen. Als een plaats zoveel attracties bezit, trekt zij jongensharten aan als de magneet het ijzer. Bij regenweer vonden de clubleden bescherming in het ruime tuin huisje of op de grote zolder van het koop manshuis waar heel wat belangwekkende rommel opgeborgen was. Maar het liefst werden de vergaderingen in het prieeltje achter in de tuin belegd. Daarbij versche nen dikwijls twee ongenode gasten, n.l. Elsje. Sherlock's zuster, die men moeilijk de toegang ontzeggen kon. omdat zij steeds Haagse hopjes, dropjes of chocolade-repen meebracht, en een vierbenige gast, haar katje Manies, een jong, speels diertje, met grote, goudkleurige ogen en een spierwit velletje. Padje, die een groote afkeer koesterde voor alle krabbende, bijtende, schoppende of stotende viervoeters, was over deze aan was van het gezelschap weinig gesticht. Toen Els de eerste keer met haar lieve ling in het prieeltje verscheen, keek de dikke jongen wantrouwend naar het dier tje en vroeg: Wat komt dat mormel hier doen? Padje, als je nog één keer mormel zegt, trek ik jou de oren van de hoofd!" kreet Els verontwaardigd. Manies is het liefste poesje van de hele wereld. Hm, bromde de aldus terechtgewezene, heet dat morik bedoel, heet jouw poesje Manus? Een rare naam voor een kat! Helemaal niet raar. Manies is een Maleis woord en beteekent zoet, lief. Maar je kent geen vreemde talen en zult wel nooit Maleis leren. Padje wilde juist een gepast antwoord geven, maar het geluid bestierf op zijn lip pen, want het diertje, dat blijkbaar grote sympathie voor den jongen voelde, was met één sprong op. zijn schoot en rolde zich ge noeglijk spinnend op. als wilde het zich er voor langere tijd vestigen. Padje schrok ge weldig en wilde opspringen, maar Sherlock en de Kever grepen hem bij zijn schouders en drukten hem neer. Els lachte onbedaar lijk. Kijk, hoe lief ze is! Ze neemt het niet eens kwalijk, dat je haar een scheldnaam gegeven hebt, meende het meisje en de Kever, die gaarne spreekwoorden te pas en te onpas aanhaalde, zei iets over gloeiende kolen, die men stapelen moest op de schoot van iemand, die ons haat. Padje hoorde hen zwijgend aan. Hij was met zijn figuur erg verlegen. Hetzelfde aandoenlijke tafereel herhaalde zich telkens, wanneer de G.men in de tuin vergaderde. Manies had blijkbaar een op rechte genegenheid voor den jongen opge vat en zij gaf daarvan blijk door spinnen en kopjes geven, onbekommerd om het feit, dat haar vriend dit weinig waardeerde. Maar de aanhouder wint, en toen ze met haar klein tongetje zelfs zijn handen likte, toen was zijn tegenzin overwonnen. Hij schepte moed, streelde het zachte velletje en de vriendschap was nu wederkerig ge sloten. Maar „het ongeluk schrijdt snel". In buurmans tuin bereidde het noodlot de ramp voor, die aan de idylle een ontijdig einde maken zou. In het belendende perceel woonde namelijk het gezin van den heer Blankert, bestaande uit een dochter op rijpere leeftijd, die het hoofd der familie was, mevrouw Blankert, een nerveuze dame steeds bevreesd voor inbrekers, en mijnheer, een klein, beweeglijk mannetje, die door de dames geduld werd. wanneer hij thuis ver toefde, hetgeen niet dikwijls het geval was, want hij was handelsreiziger. Zijn veelvuldige en langdurige afwezig heid droeg er niet weinig toe bij, de angst der huisvrouw voor inbrekers te verhogen. De heer Blankert had nu besloten een kranigen nachtwaker aan het gezin toe te voegen. Toen hij weer op reis moest en me vrouw bij het afscheid erg zenuwachtig was, troostte hij haar met de belofte: Wees maar niet bang. vrouwtje. Als ik terugkom breng ik een hond mee, die haar op zijn tanden heeft; een hond scherp als mosterd, die zijn eigen schoonmoeder bij de keel pakt!" En hij had woord gehouden. Toen hij na een week thuis kwam, werd hij vergezeld van een groot, zwart monster van een hond. „Is hij een echte rashond?" vroeg zijn dochter twijfelachtig, want het dier leek haar alles behalve rasecht. „Wat zeg Je daar? Rashond? Niet één maar vier rassen vertegenwoordigt het beest; van vaderskant is het een bloedhond en een collie van moederskant een New Foundlander en een Airdale. Bovendien is het geen hij maar een zij, en ze heet Nelly." Bij het hooren van haar naam kwam de vierrassige honden-cocktail gemoedelijk na derbij, stiet met haar ruige snuit tegen mevrouw's arm en keek haar met lodder ogen en gefronst voorhoofd aan. In die blik was niets, dat aan bijtende mosterd deed denken. Maar mevrouw beoordeelde zijn waarde als bewaker niet naar de ogen, maar naar zijn omvang en was tevreden; bovendien beschouwde zij het wrijven van de neus tegen haar hand als een spontaan bewijs van trouw en aanhankelijkheid aan haar persoon en van de wil, haar bij dag en nacht tegen overvallen te verdedigen. Nelly werd in een oude wasmand in de bijkeuken geïnstalleerd, en daarmee was het noodlot over twee vreedzame huisgezin nen ontketend. Toen de volgende morgen het was Za terdag de deur van de bijkeuken geopend werd. stoof Nelly naar buiten, om in de tuin een luchtje te scheppen. Ze had zich gedurende de lange nacht gruwelijk ver veeld, want in de herberg „de Bonte Koe" had zij gezelschap gehad van een foxterrier en drie katten, met wie ze in innige vriend schap geleefd had. Alleen gelaten in het nachtelijk duister en opgesloten in de nau we bijkeuken was zij ten prooi geweest aan zwaarmoedigheid en ze had de familie Blankert tot wanhoop gebracht door haar jammerklachten. Maar nu was zij een en al blijdschap en opgewektheid, zoals hon den van zeven maanden kunnen zijn. Ze krabde het gras los en snuffelde aan alle struiken, om zich in haar nieuwe omgeving te oriënteeren, en toen Jenny, het dienst meisje haar een schotel hondenbrood voor zette met als dessert een lekkere kluif, had ze zich met haar lot verzoend. Omdat ze 's nachts weinig geslapen had, zocht ze een schaduwrijk plaatsje onder een heester, waar ze de welverdiende rust vond. „O zo!" dacht Nelly, „het kleintje wil krijgertje met mij spelen".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 15