Het voaterpolo-toumooi te Doetinchem - De athletiekkampioenschappen Hand in hand met Mariene LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad 80sfe Jaargang FEUILLETON Z.K.H. PRINS BERNHARD OPENDE ZATERDAG TE DOETIN CHEM HET WATERPOLO TOURNOOI OM DE HORTHY-CUP. Naast den Prins de voorzitter van den Kon. Ned. Zwembond, de heer Jan de Vries. Achter den heer de Vries, ziet men de reusachtige Horthy-Cup. DE VEREENIGING „DE PRINCEVLAG" BOOD AAN DE STOOMVAART- MIJ. .NEDERLAND" EEN VLAG AAN VOOR HET M.S. „ORANJE". Burgemeester dr. W. de Vlugt van Amsterdam heesch de vlag op 't schip. Een overzicht na deze plechtigheid. DE BESPREKINGEN TUSSCHEN ENGELAND EN JAPAN TE TOKIO. DE ENGELSCHE GEZANT IN JAPAN, SIR ROBERT CRAIGIE (RECHTS) IN GESPREK MET DEN JAPANSCHEN MINISTER VAN BUITENLANDSGHE ZAKEN, ARITA. KANOWEDSTRIJD NEDERLANDDUIÏSCHLAND TE ZAAN DAM. De start van de 4-persoonskano's. Op den voorgrond de Duitsche boot. ARTI3 is in het bezit gekomen van een prachtige Koedoe. Het fraaie dier in zijn nieuwe „home". IN HET FEIJENOORD- STADION TE ROTTER DAM werden de Ned erlandsche athletiekkam- pioenschappen gehouden. Het nummer 110 meter horden. 2de van links Brasser, de winnaar. DE LORD-MAYOR VAN LONDEN bezoekt Zürich. De hooge gast Tin ambtsgewaad) met den burgemeester van Zürich, dr. Klöti, tijdens den intocht. ZATERDAG had op de Noordzee de overdracht plaats van het m.s. „Klipfontein" aan de HollandAfrika-lijn. De directeur van P. Smit jr., (waar het schip werd gebouwd) de heer ir. J. B. Giljam (links) draagt het schip over. door HANS HIRTHAMMER. 28) Degener's blijdschap over het feit, dat Burmester in Berlijn bleef en met hem weer het Jozefsheim zijn intrek zou nemen, had iets aandoenlijks. Hoewel hij zijn treugde zooveel mogelijk trachtte te ver- hergen, omdat hij vreesde, dat deze ver keerd zou worden uitgelegd en den ander onaangenaam zou zijn, openbaarde zij zich poeh, zoowel in den klank van zijn stem als m zjjn geheele gedrag. Zij betraden het perron. Het oorverdoo- vende lawaai van zware locomotieven, die sissend en blazend haar stoom aflieten, vermengde zich met het geroep van con ducteurs en krantenverkoopers; heel de atmosfeer in het schemerduister van de Seweldlge overkapping was doortrokken van die prikkelende symphonie, welke den stations in groots steden eigen is. Lorenz voelde zich met onweerstaanbaren drang m de richting van „zijn" trein ge dreven, die op het punt stond te vertrek ken. De reizigers haastten zich door de controle en verdeelden zidh over de ver schillende coupé's. Als een gevangene in zijn cel zoo stond Lorenz achter het hekwerk, dat hem van het perron van vertrek scheidde. Met brandende oogen staarde hij naar het be weeglijke gedoe voor hem. Nog een paar minuten, dan zou de chef zijn spiegelei opheffen en de trein zioh langzaam in be weging zetten. Degener trok zijn makker aan den arm. „Waarom maakt u het uzelf zoo moeilijk? Gaat u toch mee! Laten we samen een glas bier gaan drinken, dan kunnen wij er eens rustig over parten, wat u te doen staat. Dat hangen hier heeft immers toch geen zin". ,Ach man, als ik aan vanmiddag denk, lieve hemel, wat heb ik me er op ver heugd! Mijn vrouw ach verdraaid nee, je hebt gelijk, het heeft werkelijk geen zin! Laten we gaan!" Toen zij kort daarop een glas bier voor zich hadden staan, begon Lorenz te ver tellen. Hij moest zijn hart luchten en zon der eenig voorbehoud gaf hij dan ook ge volg aan den onweerstaanbaren drang zich tegenover dezen man, tegenover een medemensch te kunnen uitspreken. „Je wordt er zoo moe van", besloot hij zijn biecht, „zoo slapeloos moe. Steeds weer van voren af aan te beginnen, wie kan dat op den duur volhouden? Daar sta je dan. starend naar den top, waarop ie je vlag zoudt willen panten, maar niet in staat er boven op te komen. Hoe vaak hen ik al niet gedeeltelijk op weg geweest zoo, dat het doel tenminste bereikbaar leek, dat ik alleen nog maar mijn handen behoefde uit te steken en altijd was het weer mis, steeds weer ben ik omlaag ge tuimeld". Degener nam af en toe een slokje van het bier en zette, als hij gedronken had, zijn glas telkens uiterst bedachtzaam op de tafel neer. „En toch mag u er niet moedeloos onder worden. Dat in geen geval!" Hij schoof zijn glas wat opzij, alsof hij ruimte noodig had voor zijn woorden. „Ziet u, men kan dat alles nu eenmaal ook van een anderen kant bekijken. De strijd heiligt het leven. Zich tenvolle geven, vasthouden en je door geen enkelen tegenslag van Je doel laten afbrengen, dat is het. wat den mensch sterk maakt. Misschien is het in uw oogen ietwat belachelijk, dokter, een eenvoudig man als ik met zulke dikke woorden te hooren schermen, maai- ik kan u wel zeg gen, dat ook mij het leven behoorlijk te pakken heeft gehad, dat ik uren heb ge kend, waarin ik mijn leed wel kon uit schreeuwen. Maar later, ach, later ben ik stil geworden en vandaag aan den dag vraag ik mij zelf wel eens af, of Fortuna het eigenlijk wel zoo slecht met me ge meend heeft." „Degener, man. dat zeg jij, jij, een stam gast van het Jozefsheim. een man, die er zijn brood mee verdienen moet een stel kwajongens te vermaken?" Degener glimlachte, een weemoedigen glimlach, die indruk maakte. „Komt dat er nu werkelijk wat op aan. dokter? Ik voel me volkomen gelukkig op mijn stroo- zak en wat die kwajongens betreft, u moest eens zien hoe heerlijk ik het vind met hen vroolijk te kunnen zijn". „Ik geloof, dat jij in staat zou zijn te beweren, dat het je in het leven in alle opzichten is meegeloopen!" „Ja, daarvan ben ik inderdaad over tuigd, althans, wanneer u het zoo bedoelt als ik. Het leven heeft me geleerd de men- schen en de dingen te doorzien, het we zenlijke en onwezenlijke te onderscheiden. En het heeft mij liefde en waardeering bij gebracht. Ik houd van mijn kameraden in het Jozefsheim, ik houd van de zon, van den regen, en van den wind, ik houd van verzadigdheid en van honger. Als u eens wist. hoe rijk ik me voel!" Hij is een merkwaarige zonderling, dacht Lorenz, maar er ligt toch wel een grond van waarheid in zijn dwaze opmerkingen. Plotseling herinnerde hij zich, dat hij zelf vroeger ook eens dergelijke gedachten had opgeteekend. Liefde voor alle dingen! Ja, dat moest wel de eenige weg zijn om het leven te kunnen bedwingen. Nu was het hem te moede, alsof zijn leeg gepompt hart zich weer vulde met den leven verwekkenden sap van een of andere geheimzinnige bron. Het stroomde hem toe, hij voelde den wannen vloed, die zich in zijn hartkamer verzamelde en zich van daar uit door de fijne kanalen over zijn geheele lichaam begon te verdeeien Met een lachje, waarmee hij tevens om excuus vroeg, greep Lorenz de hand van den ouden man, die hij vast in de zijne hield. „Je hebt nog niet zoo ongelijk, De gener. Als je er diep over nadenkt, waarin het geluk op deze wereld eigenlijk bestaat, dan dringt het langzaam tot je door. dat het slechts een kwestie is van bereid zijn om lief te hebben." Degener knikte „Maar ook van bereid zijn om te strijden!" „Ja, ook om te strijden!" Hij keek op de klok. „Zooeven is de trein naar Passau vertrokken". Bedachtzaam vroeg Degener: „Bent u niet blij de proef te hebben doorstaan? Als u naar huis was gegaan .zou dat de weg terug en daarmee een nederlaag heb ben beteekend". „Ja, nu ben ik er werkelijk blij om", zei Lorenz Burmester met een zucht, die hem uit het hart scheen te komen. „En nu gaan we naar ons tehuis. Ik moet aan Mariene schrijven. Ik heb haar veel te vertellen." Het geld, dat Lorenz van het ontvangen voorschot was over gebleven raakte op. Weliswaar had hij geen dag verzuimd naar werk uit te zien. maar het leek wel of het noodlot hardnekkig weigerde hem het loon voor zijn dapper volhouden uit te keeren. Op zekeren ochtend na het ontbijt ech ter kwam broeder Vincent de zaal binnen en deelde mee, dat voor een verhuizing in Wilmersdorf eenige flinke mannen werden gezocht. Lorenz meldde zich als eerste en hij werd met twee andere jonge menschen door broeder Vincent uitgekozen. „Maar je kleeding, Burmester, hoe moet het daarmee? Ga eens mee naar de gar derobe, dan zal ik een werkkiel voor je opzoeken." Van den eersten dag af had Lorenz ver zocht hem uitsluitend bij zijn naam te noemen. Hij achtte het niet noodig, dat de menschen in het asyl op de hoogte waren van zijn beroep; het zou zoowel belachelijk als pijnlijk hebben geklonken, wanneer men hem hier met zijn dokterstitel aan sprak. (Nadruk verboden). .(Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 5