Leer om leer De tweelingen Natuur en kunst Zonnestralen in de val! ANEKDOTEN Grapjes Ii\ het Engelse leger was eens een ka pitein, die zich niet veel met de andere officieren bemoeide. Meestal zat hy in zijn vrije tijd maar kalmpjes zijn krantje te lezen en nam geen deel aan de gesprekken. Hierdoor had hij langzamerhand de naam gekregen, niet zoo heel erg dapper te zijn; ja, sommigen noemden hem zelfs, zonder dat ze hiertoe enige reden hadden, „dien lafaard". Eens op een dag wilde de com mandant van de legerafdeling, waartoe deze kapitein behoorde, hem eens op de proef stellen. Bij het middageten bracht hij het ge sprek op het pistoolschieten, waarin hijzelf een erkend meester was en aan het dessert liet hij een paar pistolen halen om een staaltje van zijn bekwaamheid te geven. Hij klopte den stillen kapitein op de schouder en zei: „Goede vriend, houd eens even deze penning voor me vast. Ik zal hem u uit de hand schieten". Alle officieren keken nu met gespannen aandacht naar den kapitein. Zou hij de proef doorstaan? Deze aarzelde geen oogen- blik. Hij nam het geldstuk tusschen duim en vinger en hield het zonder beven vast. Het schot knalde. Het geldstuk vertoon de precies in het midden een kogelgaatje en de officieren waren diep beschaamd, dat ze hun kameraad zoo verkeerd hadden be oordeeld. Maai nu voegde de kapitein zich kalm. alsof er niets gebeurd was, weer bij de an deren, greep het andere pistool en zei: „Meneer de commandant, ik moet zeggen, dat u het keurig gedaan hebt! Dat zou ik ook weieens willen proberen. Houdt U nu maar eens een penning vast, dan zal ik schieten." Angst en schrik lagen op de gezichten van alle aanwezigen te lezen en het meest op dat van den commandant. ..Maar mijn waarde", zei hij, „hebt u dan weieens eerder met een pistool geschoten?" „Neen, dat niet. Des te meer zal ik er me over verheugen, als het gelukt!" De commandant voelde zich, zooals je begrijpen zult, niet bijzonder op zijn ge mak. Hij wilde echter voor al zijn officie ren niet den lafaard spelen. En dus strekte hij de arm uit met het geldstuk tusschen duim en vinger. Langzaam hief de kapitein het pistool op mikte ende adem stokte allen in de keel liet het wapen weer zinken. „Neen," zei hij goedig lachend, ,,ik zal het toch maar niet doen. Ik heb er niet zoo gauw aan gedacht, dat ik misschien mis zou schieten en den commandant in zijn hand zou raken. Ik dank u zeer, meneer de commandant, maar ik doe het toch maar niet." Niemand dacht er in het vervolg meer aan hem te bespotten of „lafaard" te noe men! Marijke en Jet zijn een tweeling Wat lijken ze toch op elkaar! Zij dragen precies eend're jurkjes Dezelfde kleur strik In het haar. Men zegt tegen Jet vaak Marijke En noemt dan Marijke weer Jet Wat hebben die twee kleine meisjes Dan steeds een geweldige pret! 't Is werkelijk „twee druppels water!" Een ieder verwart ze beslist Maar Moes kent ze steeds uit elkander Zij heeft zich nog nimmer vergist. J. v. d. E. S. In een klein stadje in de bergen was eens een toneelclub gevestigd, die het een waar genoegen vond, voor de zomergasten voor stellingen te geven. Meestal werden deze avonden ln een zaal gehouden, maar eens op een dag werden de toeristen, die in het stadje logeerden, verblijd met de mededee- ling. dat het nieuwe stuk „Vreugde der ber gen" buiten ln de vrije natuur zou worden opgevoerd. De toeschouwers verzamelden zich op een mooie zonnige middag aan de rand van het dorp en kijk: daar was op een klein kunstmatig heuveltje uit planken en balken een heel klein, wrak toneeltje opge steld. Een achtergrond van beschilderd pa pier, dat een berglandschap voorstelde, ont trok het echte landschap, een prachtige hei, waarachter de bergreuzen majestueus op rezen. aan het oog! Toen het stuk uit was. vroeg de leider van de toneelclub aan een der zomergasten, of hij het mooi gevonden had. „Prachtig" was het antwoord, „maar denkt u niet, dat de echte bergen een veel betere achtergrond zouden hebben gevormd dan dat houten to neeltje en dat papieren scherm?" De leider toonde zich echter beledigd over deze opmerking. „Meneer" zei hij, „Ik weet wel, dat we ons niet bij echte kunste naars kunnen vergelijken, maar helemaal geen greintje kunst erbij, neen, dat willen we niet!" De zon is een geweldige kracht, vooral in de woestijn, waar men heel vaak met zijn blote hand het zand niet kan aanraken, anders zou die hand verschroeien. Reeds lang hebben de mensen allerlei pogingen gedaan om de zonnestralen voor hun eigen doeleinden te gebruiken. Als we maar zo redeneren deze mensen alle zonne- energle, die in de woestijnen aanwezig is konden opvangen, wat een enorme kracht bron zou dan tot onze beschikking staan! Kunnen we dan de zonnestralen niet op vangen? Ja zeker: een glazen kist, een broeibak, waarin augurken en radijsjes rij pen, dat la al een val voor de zon. Het glas laat bijna alle stralen door, maar laat ze niet zo gemakkelijk weer wegvloeien. De warmste stralen blijven erin. Dit is dan ook de reden, waarom men in een broeibak augurken kan kweken, ook al zijn de stra ten met sneeuw bedekt. Om nu te zorgen, dat in die val niet al leen die stralen komen, die er al uit zich zelf invallen, maar ook die, welke anders voorbij zouden glijden, moet men in die val een spiegel aanbrengen, waarmee men de zonnestralen om zo te zeggen ln die val trekt. Op die manier kan de mens de zon nestralen vangen. De zon verwarmt het zand ln de woestijn tot een hitte van 80 graden, maar we kunnen met spiegels een temperatuur verkrijgen, die twee of drie keer zo hoog is. Als men dit eenmaal heeft bereikt laat men de zon water in een stoom ketel verwarmen. Zonder enige brandstof, zonder één kilogram kolen te gebruiken, verkrijgt men op deze wijze stoom voor de machines. Zijn er nu al zulke zonnehaarden en zon- nestatlons? Ja, in Egypte bij Cairo werkt zulk een zonnestation met 50 paardekracht. Dit station bevloeit 200 hektaren van een katoenplantage. Ook in Tunis en in Algiers kunnen we enige van die zonnestations vin den. En in de oliebedrijven van Tselkarsk in Rusland zijn zonne-machines, waarmee men het zoute zeewater in zoet water doet veranderen. In Kaplanbek bij Tasjkent werken zonnekookketels. Dit alles is zeer voordelig en goedkoop en nog steeds wer den niehwe mogelijkheden ontdekt om de zonnekracht ten behoeve van den mens te gebruiken. Ingezonden door Sof iet je Lagerwij. Moeder: „Hoe vond je het voor het e< op school?" Wim: „Niets prettig; ik mocht er i eens fluiten." Moeder: „Floot je dan ondeT de les?" Wim: Neen boven de les; dat Is t nieb slim!" Ingezonden door Lena Prevo. Onderwijzer: .Kan iemand mdj zegg wat eigenlfjk water is?" Het snuggere ven je: „Het is een so goedje, quo /awarc wordt, ais je er je m den in steekt." Ingezonden door Willy Haring. Meester; „Noem mij eens een lichaan deel, Bob." Bob: „Een arm, Meester." Meester: „Heel goed; en nu JU. Fran* Frans: „Een arm, Meester." Meester: .Dat heeft Bob al genoemd.' Frans. „JaMeester, ik bedoelde de dere arm." Ingezonden door Arie de Bru:n. Natuurlijk. Meester; „Zeg eens, Piet, wat voor to hadden de oude Germanen?" Piet: „GrUs, Meester." Knapper dan de anderen Fritsje komt huilend uit school. „Wat is er toch. jongen?" vraagt moe< „Ik moest schoolblijven". „Waarom?" „Ik wist meer dan de anderen". „Zo?" „Ja. De meester vroeg, wie het stuk ki in de inktpot had gestopt en toen was de enige, die het wist!' Eerlijke Karelt De meester spreekt over „denken" vraagt aan een paar kinderen, wat eigenlijk is: denken? Eindelijk komt bij Kareltje, die niet kan antwoorden. „Kom, Kareltje helpt de meester he „wat denkt je b.v. op het ogenblik?" Kareltje: „O, was de school toch ma uit!" Uit de scho Meester: „Pieterse, waarom lachte daareven?" .Pieterse: „Ik dacht ergens aan, menee Meester: „Onthoud nu voor eens en v<y al, dat je op school nergens aan mi denken „Ik kijk juist eens naar de passen George, maar hoe zullen ze jou op de foto ooit herkennen?"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 16