Piet Bluf en zijn motorfiets Het wonderinstrument Uit logeren Hij haalde een domme streek uit, maar. Piet droomde dag en nacht van een mo torfiets. Zo'n heerlijk snel, licht machien tje! Het kwam hem toe, want hij werd de volgende week zestien! Dus bijna een man, nou dan! Op school waren ze er allemaal mèt Piet van overtuigd, dat hij vast en zeker zijn motortje zou krijgen. Alleen Marietje, een van de meisjes uit de derde, had weife lend gezegd: „Och gunst, nee, je vader vindt je vast nog véél te jong!" Maar deze opmer king had Piet niet eens een antwoord waar dig gekeurd. Hij praatte de hele dag maar door over zijn „motor" en blufte van je welste. Maartoen hij op een avond, on geveer een week voor zijn verjaardag, zijn vader eens kwasi-bescheiden polste, zei die heel krachtig en beslist: „Nee!" Wat was dat nou? Piet rolde uit de ze vende hemel, met een smak midden in de droeve werkelijkheid. Ofwas het eigen lijk een droom. „Nee, met zestien jaar rij je nog geen motor", hoorde hij vader zeg gen. Piet wist: als vader zich eenmaal iets in zijn hoofd gezet had, dan bleef het erbij. Och, och. en Piet had om je de waarheid te zeggen, al héél vast met den rijwielhande laar afgesproken, dat hij het karretje zou kopen. De man kende Piet's vader. En dus had hij de zaak vertrouwd en de fiets in de etalage gezet met een kaartje „verkocht". En iedere morgen als Piet op zijn oude fiets naar school reed, maakte hij een omwegge- tje om er even voorbij te komen en zijn motor te bewonderen. Nu was alles uit! Vaarwel, motor! De fietsenman bleef een pijnlijk punt. Piet zou hem moeten verzoeken, het kaartje weg te halen en de koop als ongedaan te be schouwen. Ellendig! Maar het was allemaal de schuld van vader, die zo hopeloos ouer- wets was! Misschien, dat de man het be greep! Toen zijn verjaardag naderde, werd Piet hoe langer hoe stiller. En de avond tevoren was hij opeens wegMoeder werd een beetje ongerust: Piet's fiets stond niet in de schuur. Wat kon er met den jongen gebeurd zijn? Maar vader lachte en zei: „Kom vrouw tje, geen muizenissen. De jongen loopt in geen zeven sloten tegelijk". „Maar man, het is toch geen doodzonde om een motorfiets te wilien hebben?"' „Zeker niet. Maar' als zo'n kwajongen, die nog niets en niets kan, achter mijn rug een motorfiets koopt „Het is toch niet waar?" „Ja, ja. het is waar De rijwielhandelaar maakte zich ongerust over zijn geld. Daar om moet de bengel een lesje hebben1" Piet lachte helemaal niet meer, toen hij die avond naar de fietsenzauk reed om af scheid te nemen van „zijn motortje". Mor gen zou een ander het kopen. Het was een prachtfiets, een wonder der techniek! Daar was de zaak. Maar wat? De motor stond niet meer in de etalage. Piet ging binnen en de fietsenman stotterde iets over een heer, die hem had overgehaald de kar te verkopen. Hij had gezegd, dat je op een koop met een jongen toch niet ver trouwen kon enPiet stoof op. Een jon gen? Hij was zestien en zo goed als een man. „Natuurlijk", zei de fietsenmaker, „brengt u dan eerst het geld maar. Ik kan u nog net zo'n machientje leveren". Een pijnlijke stilte. Piet had er genoeg van. Krakend vloog de deur achter hem dicht. Hij dacht er geen oogenblik aan, dat de verkoop van de motor hem een verne derend gesprekje met zijn vader bespaarde. Hij ziedde van kwaadheid! De fietsenmaker had hem bedrogen. Hij had de motor ijs koud achter zijn rug verkocht! Piet had een hele tijd noodig o. daar overheen te komen. Maar opeens terwijl hij naar huis trapte schoot hem een andere, heel nieuwe gedachte te binnen: had hij eigen lijk niet zijn vader bedrogen? Was hij eer lijk geweest? Wat dat een vertrouwelijke omgang? Piet trapte, dat zijn oude kar kraakte. Hij boog zijn bovenlijf diep over het stuur en suisde naar huis *demloos verscheen hij in vader's kamer. En nu, ter wijl het helemaal niet meer nodig was ge weest om over zijn voorbarige koop te spre ken, biechtte Piet alles op Want hij had op eens goed gevoeld, dat de vriendschap van zijn vader hem meer waard was dan de fijnste motorfiets. Zonder zij zoon in de rede te vallen luisterde vader toe. En toen zei hij: „En Hoe Jack de goudgraver zijn negers onder de duim kreeg. Jack de goudgraver, een volhardende en moedige kerel, vertelde laatst de volgende makelljke geschiedenis: „Jarenlang heb ik in de bodem van Nieuw-Guinea geboord om goud te vinden, echter met een pover resultaat. Daarna zocht ik in Brazilië tevergeefs naar diamant en tenslotte ben ik terechtgekomen in de goudvelden van Bilwarra in West-Australië. Ik kocht daar een kleine claim, waai ik genoeg water tot m'n beschikking had en begon opnieuw te graven. Dit keer scheen het te willen lukken, ik nam enige inboorlingen in dienst, en na een poosje was de buit zeer bevredigend. Welis waar kon ik nog niet van rijkdom spreken, maar als ik aan mijn vroeger getob terug dacht, was ik toch zeer dankbaar. Maar opeensjuist toen ik al begon te dromen van een mooi huis en een eigen auto, nam de goudbuit zienderoogen af Er kwamen alleen nog maar een paar handenvol goudgruis te voorschijn en de grotere klompen, d e ik vroeger gewonnen had. bleven uit. Nu had ik toendertijd al een beetje ervaring met gouddelverij opge daan en ik wist dus, dat dit niet zomaar zonder reden mogelijk was. Bovendien zette mijn goudader zich bij mijn buurman voort en die dolf zeer veel goud op. Het enige, wat ik bedenken kon om die plotselinge ommekeer te verklaren was be drog onder mijn negerarbeiders. Ik begon dus van stonde af aan. de zwartjes scherp op de vingers te kijken De eerste dag merkte ik niets bijzonders, maar op de tweede zag ik duidelijk, hoe een van hen, Jokoho genaamd, een sterke forse jongen, telkens van zijn plaats wegliep en met soortgenoten uit het naburige dorp lange gesprekken hield. Dit was nu op zichzelf niets bizonders. zoals een ieder, die de Austraalnegprs kent, wel weet. Maar ik merkte bovendien, dat Jokoho ook 's nachts wegsloop en dat kwam me heel verdacht voor. Hij moest iets in zijn schild voeren, dat het daglicht niet velen kon. Ik moest en zou ontdekken, wat dat was! De punt van het kompas was precies op Jokoho gericht. Ik begon met Jokoho aan de wasma chine te zetten, zodat ik hem voortdurend in het oog had. Zo'n wasmachine is een eenvoudig houten kastje, waarin van voren water binnenstroomt, terwijl men er van boven het zand, dat gouderts bevat, indoet. Ais hier nu een grote goudklomp tussen zit, zakt die door zijn zwaarte vanzelf naar beneden en verstopt de watertoevoer. Dan houden we even met de zandtoevoer op en halen de klomp eruit. Jokoho stond dus bij deze machine en waste. Zonder dat hij het merkte had ik in de loop van de dag een grote klomp goud in de machine gesmokkeld, zodat hij dit al gauw aan de langzame loop van het water moest merken. In de nabijheid van zijn standplaats stond ik achter een boom en lette scherp op. Schuw en behoedzaam keek hij om zich weet je ook, wie die heer was, die de motor fiets gekocht heeft?" „Nee, vader, en dat laat me ook Sibe risch „Zo. Nou, als het je Siberisch laat Toen kwam juist moeder binnen. Ze had de laatste woorden gehoord en riep lachend „Domme jongen, begrijp je het dan nóg niet?" Voordat Piet kon antwoorden, had vader hem al in zijn kraag gepakt en mee gesleept naar zijn slaapkamertje: Midden ln de kamer stond de motorfiets! Hij was zo nieuw en fonkelend, dat hij zelfs door de verpakking heenschitterde 1 heen, begon eerst ijverig te wassen en. greep toen Ineens in het kastje en stak blik semsnel de goudklomp in zijn broekzak. Ik liet hem stil begaan. In de schafttijd riep ik echter al mijn ar beiders bijeen, ging met hen in een schuur en hield een donderende toespraak. Ik zei hun, dat er zich onder hen een dief bevond, die mij mijn goudklompen afstal en dat ik hem aanraadde, onmiddellijk te be kennen, omdat ik anders genoodzaakt zou zijn, mijn wonderinstrument „de levende naald" voor de dag te halen om den dief aan de kaak te stellen. Vreselijke opwinding onder de Australiërs! Heftig gebarend betuigden ze hun onschuld en Jokoho schreeuwde het hardste van al lemaal. „Goed" zei ik eindelijk „als jullie dan al- I lemaal onschuldig bent en niemand van I jullie de dief is. zal ik mijn wonderinstru ment raadplegen. Ga allemaal in een halve cirkel staan, met de zon in je rug" Bevend en sidderend deden ze wat ik hun bevolen had. Jokoho. de grootste van hen, stond op mijn aanwijzing precies met zijn gezicht naar het Noorden. Dan ging ik vlak voor hen staan, haalde mijn kompas uit de zak, hief het omhoog, zodat het in de zon glansde en liep dan plechtig de hele rij langs, opdat ze allemaal duidelijk konden zien. „Kijk" verklaarde ik met plechtige stem „dit kleine, trillende, heen en weer dansende ding is de levende naald. Er zit een geest in, die precies weet. wie van jullie de dief is. En zodra hij hem ziet zal hij hem onmid dellijk aanwijzen!!" Terwijl ik zo sprak, trad ik langzaam op Jokoho toe en.juist toen ik vlak voor hem stond, lag de kompasnaald stil en wees in de richting Noord-Zuid met de punt precies op Jokoho gericht. Wisten jullie wel. dat ook negers bleek kunnen worden? Jokoho werd asgrauw en beefde over zijn hele lichaam. Vlug greep ik in zijn zak en haalde de goudklomp voor de dag. De anderen stonden met wijd open gespalkte mond en ogen te kijken. Jokoho echter schreeuwde als een wild dier en was één sprong uit de schuur verdwenen. Ik loste nog een paar schoten in de lucht om hem zoveel mogelijk schrik aan te jagen en liet hem toen maar lopen. Van die dag af had ik de eerlijkste men sen van het hele land in mijn dienst", be sloot Jack zijn verhaal. Voordat het klokje zeven slaat. Is Jan al uit de veren! Hij gaat vandaag is dat niet fijn? Alleen en met een echte trein Bij tante Mien logeren! Bij Tante op de boerderij Daar kan. Je heerlijk speh r! Wat stoeien het geurig hooi. Of kijken bij de eendenkooi! Wie zou zich daar vervelen! En is dan de vacantie om, Komt weer d tijd van leren, Dan gaan wij vrolijk aan de slag. En ik vraag: „Lieve T? te, mag 'k Nóg eens bij U logeren? J. v. d. E S.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 15