De geheimzinnige vliegenier GRAPJES Een avontuur uit Grootvaders jeugd „Afgedroogd en uitgelikt," zegt Oom, „was het zo niet?" „Nu, een klein beetje anders, Oom," zegt Dieneke, „maar u bent een beetje dom. hè „O, jou stouterdje. Ik ben maar blij, dat ik je morgen kwijt ben!" zegt Oom met een ernstig gezicht Maar zijn oogen lachen. 's Avonds is het vroeg bedtijd, want 's morgens moeten ze heel vroeg op. Does mag mee om de meisjes naar de trein te brengen en als ze alle drie zijn in gestapt begint hij opeens te blaffen. ..Woef. woef. woef!" zegt Does en „Dag. dag, dag!" roepen Oom en Tante op de maat. wuivend met hun zakdoek. Ineke en Dieneke kunnen niet goed af scheid nemen. Ze moeten Tante telkens weer eventjes knuffelen en een hand geven door het raampje. ..We hebben nog nooit zo'n heerlijke va- cantie gehad!" roept Ineke, „jammer, dat het al om is!" ..Maar fijn. dat we naar Broertje gaan!" roept Dieneke. Zo zijn ze allemaal blij. Nu zet de trein zich in beweging. „Puf. puf!" zegt hij en hij blaast witte rook uit. .Daag!" Daag!" roepen de meisjes en Does blaft „woef. woef, woef!" En ze wui ven allemaal met hun zakdoek, net zolang tot de trein weg is. R. DE RUYTER—v. d. FEER. Slimme Fritsje. Op school moeten de kinderen proberen, een paard te tekenen. Fritsje kan het niet voor elkaar krijgen. Na een paar onhandige pogingen geeft hij het op. en tekent een stal. en als meester hem vraagt, waar het paard is, antwoordt hij kalmpjes: „in de stal meester!" Tegenwoordigheid van geest. Eens op een koude winterdag, als de stra ten spiegelglad zijn, komt een jongen veel te laat op school. „Jan" zegt meester, „waarom ben je zo laat?" „Omdat ik steeds twee pas teruggleed, als ik één pas vooruit gedaan had", verklaart Jan. „Maar", werpt meester tegen, „op die ma nier was je nooit op school gekomen!" „Nee" zegt Jan. „maar ik draaide me om en liep naar huis. Op die manier gleed ik langzamerhand achterwaarts naar school!" Zuurtjes! Drie kleine jongens lopen een snoepwin kel binnen. „Voor twee cent zuurtjes" zegt de eerste. De koopvrouw klimt op een laddertje, pakt de fles zuurtjes, die boven op een plank staat, daalt weer naar beneden, trekt een paar kleverige zuurtjes van de massa af. pakt ze in een zakje en geeft het den klant. Daarna zet ze de fles weer op zijn plaats. De beide andere jongetjes hebben er dood stil bij staan kijken, maar nu zegt de tweede „Ik ook voor twee cent zuurtjes!". „Dat had .ie wel dadelijk kunnen zeggen!" vindt de koopvrouw. Ze bestijgt nog eens het lad dertje, haalt de fles naar zich toe en helpt ook den tweeden klant. Voordat ze de fles weer wegzet, zeet ze vinnig tegen het derde jongetje: .En jij zeker ook voor twee cent zuurtjes!" „Nee", zegt het jongetje. De koopvrouw zegt „hè. hè!", klimt het trapje op en zet de fles netjes weg. Als ze weer beneden is, vraagt ze vriendelijk aan het derde jongetje: „Nou, en wat moet jij hebben?" „Voor één cent zuurtjes" zegt het jongetje Wie weet? Moeder: „Kareltje, waarmee kom je daar aanslepen?" Kareltje: „Met de opgezette inktvis uit vaders studeerkamer". „Waarom, kwajongen?" „Misschien likt hij de inkt wel op. die ik cp het tafelkleed gemorst heb." Haastige spoed. „Kees. waarom loop je zo hard?" „Ik moet naar huis, want Moeder heeft gezegd, dat ik een pak slaag krijg, omdat ik vanmorgen voor schooltijd stout geweest ben. „En loop je daarom zo hard?" „Natuurlijk! Als ik niet vlug thuis ben, krijg ik het van Vader!" En toch was het een dappere kerel Rrrrt! Brrr! ging het boven onze hoof den, toen we laatst met Grootvader in de tuin zaten. „Kijk, een eskader vliegtuigen" zei m'n jongste broertje Kees, maar wij ouderen keken er nauwelijks naar om. We zagen iedere dag zoveel vliegtuigen boven ons hoofd voorbij ronken! „Vliechine!" zei ook onze jongste, Ma- rietje van drie jaar, en ze voegde er aan toe „doet niks!" Ze was eerst een klein beetje bang geweest voor dat vreemde geluid in de lucht en was zelfs een paar keer schreeu wend op haar dikke beentjes naar binnen komen rennen als ze in het grasveldje zat en opeens in haar spelletjes door een vliegtuig gestoord werd. Maar toen Moeder haar op de arm had genomen en gezegd: hij doet heus niks" was ze langzamerhand'gerustgesteld. En zo zaten we dus allemaal rustig in de tuin en keken niet eens meer naar boven Het ge ronk in de lucht stierf langzaam weg. „Zouden jullie het geloven" zei Grootva der opeens „als ik je vertel dat wij in onze jeugd, als we opeens zoo'n eskader hadden zien oversnorren, stom verbaasd en ontzet hadden gestaan? Dat het toen altijd doodstil was in de lucht, en dat de enkele pioniers, die het waagden in een zelf gemaakt vliegtuigje op te stijgen, door ons als ware helden werden vereerd?" „Heus, Grootvader? Maar. is de lucht vaart dan eigenlijk nog zó jong?" vroeg ik. „Alles is betrekkelijk. Anthonie Fokker, onze beroemde vliegende Hollander, bouw de in 3 911 zijn eerste vliegtuig, nadat in het buitenland al eerder enkele proefvluch ten waren gedaan. Ik verzeker je. dat ik als jongen dit alles met groot enthousiasme heb gevolgd. Ik bad toen dat was ongeveer in 1903. denk ik; ik was tenminste een jaar of twaalf boven op zolder een „schrijfbu reau" opgesteld, dat bestond uit een oude wastafel, die ik netjes donkerbruin had ge beitst. Gezeten aan dit fantastische meu bel, maakte ik iedere avond mijn huiswerk en daarboven, met punaises tegen de bal ken geprikt, prijkten alle foto's van vlieg tuigen. die ik maar machtig kon worden. Ook werktekeningen waren erbij en soms probeerde ik weieens zelf een modelletje te maken". „Net als wij, Grootvader". „Ja. jongens, maar toch heel anders. Je hebt nu hele clubs voor zweefvliegtuigent housiasten, hele series bouwplaten en iede re jongen, die voor de luchtvaart voelt en welke Hollandsche boy doet dat niet? kan dus tegenwoordig aan de vliegerij meedoen. Maar vroeger was dat anders. De aller eerste luchtvaartpioniers hadden het hard en nog eens hard te verantwoorden. Meest al oogstten ze in het begin enkel spot en hoon van de mensen, vooral als hun pogin gen mislukten. Om daar tóch doorheen te breken en tenslotte succes te hebben, ja, daar moest je wel een Wright, een Blériot of.... een Fokker vcor zijn! Heel veel vurige, enthousiaste vliegeniertjes hebben in die tijd hun laatste spaarcentjes aan de grote zaak geofferd en.niets bereikt. En toch is het ook wel degelijk aan hun enthousiasme te danken, dat de luchtvaart zo'n grote vlucht heeft genomen. Zo had ik eens, toen ik twaalf jaar was, een ontmoe ting met zo'n snuiter, die in z'n eentje vliegpogingen ondernam". „Toe, grootvader", vroegen we, „vertel u dat eens!" „Goed", zei grootvader, maar het is een lang verhaal". En hij klom gezellig op z'n praatstoel, terwijl wij onze oren wijd open zetten. „Wij in onze jonge jaren", begon groot vader, „waren ontzaglijk ijverige leerlingen, maar tevens vurige aanhangers van het be ginsel, dat er voor alles een bestemde tijd is. En dus gaf op school altijd de enige jon gen die een horloge bezat, ons in de laatste minuten vóór vier uur een geheimzinnig teken en dan waren we er allemaal op be dacht, zodra de bel ging al onze boeken als één man op de lessenaar te laten ploffen om hiermee ons vurig verlangen naar vrij heid kenbaar te maken. En als we dan ein delijk vrij waren, grepen we onze fietsen en reden in een lange, doodsgevaarlijke drom onder oorverdovend gebel de hellende schoolstraat af naar ons speelterrein: een groot weiland vlak bij het dorp. Er stond weliswaar een bordje met „ver boden toegang", maar omdat we toch er gens moesten spelen, liet de veldwachter, die overigens een heel gemoedelijk manne tje was, oogluikend toe, dat we hier slootje sprongen, kikkers vingen en vliegerden. Het vliegeren was in mijn jeugd een heel bijzondere kunst. Het waren niet van die gewone bazarvliegers, die we oplieten, maar grote gevaarten, waaraan de mooiste uit ballonzijde en bamboe waren vervaardigd. Sommige ervan waren groter dan de eiger naars en stegen zo hoog, dat ze precies als luchtschepen vrij in de lucht schenen te staan. De vliegertouwen trokken vreselijk in je hand, vooral natuurlijk wanneer er veel wind stond en de grootste vliegers moesten dan ook stevig in de grond wor den verankerd. En vaak hingen we kleine, gekleurde lantaarntjes aan onze „draken" zoals vroeger de vliegers wel genoemd werden. Zo kon ieder in donker zijn eigen vlieger onderscheiden. Maar eens op een koude herfstdag, was ik zeker een beetje zorgeloos tenminste het vliegertouw ontglipte aan mijn hand en mijn prachtige draak kan telde en stortte ergens heel ver weg naar beneden. Ik had het land. dat begrijp je! Het be gon juist donker te worden en mijn vrien den gingen naar huis. Maar ik kon toch moeilijk thuiskomen zonder mijn prachtige vlieger! Ik riep dus de jongens toe, bij mij thuis te vertellen, dat ik wat later kwam en begon het grote weiland af te zoeken. Ik zocht en zocht, maar vond niets, en intussen was het helemaal donker gewor den. Een dichte nevel kwam opzetten en maakte mij koud tot op het gebeente. Moe en verdrietig kwam ik eindelijk aan een schuur, dié" op een eenzame plek aan de rand van het weiland stond. Daar brandde blijkbaar een lichtje, want een flauw schijnsel scheen door een reet. Ik begon te sluipen, want geen enkele rechtgeaarde jongen zal bij nacht en ontij „zomaar" op een eenzaam huis afgaan, dat weten jullie net zo goed als ik. Nu dan, ik sloop heel voorzichtig naderbij en loerde eerst eens door de reet. Aan de wand van de schuur hing een oude petro leumlamp, die een vreemd, spookachtig licht uitstraalde en bij dit licht zag ik iets zó vreemds, dat ik als aan de grond genageld bleef staan: heel achteraan in de Daar stond ik nu vlak tegenover het machtige vliegtuig!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 16