Van Ineke en Dieneke Kamper - Uien op Celebes Ze gaan niet zwemmen, maar hebben toch pret. Afwassen, kamers doen en pudding maken. Ineke en Dieneke zijn nog altijd bij Tante te logeren, 't Is aldoor 't prachtigste weer van de wereld geweest en iedere dag mochten de meisjes met Tante gaan Dwemmen. Nu is het Zaterdagmorgen. Dieneke is het eerst wakker. Ze staat in een ommezien overeind in haar ledikantje en roept: ..Zeg, t is al wéér mooi weer! Vind je 't niet fijn ,,Hè?" bromt Ineke met haar neusje nog onder de dekens. „Vind je het niet fijn!" joelt Dieneke, ze danst een poosje in haar bedje op en neer, dat haar krullen dansen op haar hoofdje, neemt dan een aanloop en springt pardoes boven op haar vriendinnetje, die natuurlijk met een gil helemaal wakker wordt en overeind vliegt. „Dat is vals!" roept Ineke en nu rollen ze stoeiend over elkaar en lachen, dat horen en zien je vergaat. Kijk, Tante heeft het ook gehoord Ze staat opeens midden in de kamer en schuift de gordijnen open, zodat de heerlijke zon binnenvalt. „Ik behoef niet te vragen, of jullie wak ker zijn", zegt Tante. ..Kleedt je gauw aan, want er is vandaag veel te doen!" „Zwemmen!" roepen de meisjes allebei tegelijk. „Mis!" zegt Tante. „Ik heb nu al een hele week met jullie gezwommen. Nu vandaag moet ik eens hard aan het werk, hoor Het is morgen Zondag en dus is er een hele» boel te doen. En bovendien...." „Nu, wat dan. Tante?" „Kijk maar eens naar buiten. Het weer lijkt wel prachtig, maar het is toch heusch lang zo mooi niet als je denkt." Ja, nu zien Ineke en Dieneke het ook wel. hoor. Als echte vacantiegangers kun nen ze al heel wijs meepraten over het weer en Dieneke zegt dan ook al gauw, als ze haar hoofd uit het raampje steekt: „Kop pen. allemaal donderkoppen!" .Precies", zegt Tante. „Het begint al te dreigen en dat zó vroeg in de morgen! Ik geloof, dat ik niet eens met jullie ging zwemmen, al had ik het niet zo druk Ineke en Dieneke begrijpen het best. Als ze aan het ontbijt zitten en zich de boter hammen met jam heerlijk laten smaken, zegt Ineke: „Nou. fijn is het hier tóch al tijd! En U zult vast wel iets bedenken, wat we kunnen spelen „Tante bedenkt alles!" vindt Dieneke ook. want zij zegt natuurlijk ook allang Tante tegen de Tante van haar vriendin. „Ik had gedacht: jullie moet me maar eens fijn meehelpen. Ik moet straks eerst kopjes wassen en dan bedden opmaken want Jans heeft het te druk en dan. néé. dat vertel ik nu eens niet!" „O. Tante, enig! Dan zijn wij uw dienst meisjes". roept Ineke. „Goed hoor. Hoe willen jullie heten?" „Naatje en Kaatje" zegt Dieneke. „Nu. dat is heel erg ouderwets. Dan moe ten jullie ook ieder maar een mutsje op hebben" zegt Tante en na het ontbijt haalt ze twee leuke, bonte zakdoeken uit de kast en maakt er keurige mutsjes van. Ook krij gen Naatje en Kaatje leder een schortje voor en nu gaan ze dapper aan het werk. Eerst in de keuken. Jans wast af. Tante droogt de kopjes af en de beide meisjes vorkens, lepels, kleine pannetjes: kortom alles, wat niet breken kan. Daar hebben ze het druk genoeg mee. want alles moet één voor één keurig worden opgepoetst. Ieder pakt op haar beurt iets van het aanrecht, maar eens wat is dat nu? kibbelen Naatje en Kaatje heus om een lepeltje. „Ik had hei!" roept Ineke. „Nietes! Ik!" „O foei' zegt Tante, „dienstmeisjes, die kibbelen. Dat is erg! Gelukkig maar, dat we hier klaar zijn. Dan gaan ze naar boven. Tante leert de meisjes, hoe ze een bed moeten instoppen; dat is heel gemakkelijk, nu er maar één deken op ligt! Ineke staat er met een vreselijk wijs gezicht bij en in tussen mag Dieneke het zeil opwrijven met een doek. Dat is een warm werkje, vooral als Je zo erg hard wrijft en zo krui pen moet „Hè, hè!" zucht Naatje. „Vindt U het ook zo warm, mevrouw? Vreselijk gewoon!" Nu, mevrouw en Kaatje zitten al op de rand van het bed te puffen. Gek en toch is de zon weg „Wacht even" zegt Tante en ze sluit het raam. „Waarom doet U dat, mevrouw?" vraagt Kaatje. „Wel, horen jullie niet, dat het onweert?" O ja. nu horen ze het ook. Maar ze zijn helemaal niet bang! „Kom maar mee, dan komt de grote ver rassing!" zegt Tante. Ze gaan weer naar de keuken en mogen dan allebei meehelpen, de pudding te maken. Dat is een heel werkje, want ex moet telkens even geroerd, en dan weer een pannetje uitgelikt. De pudding wordt prachtig! Frambozen rood met sneeuwwitte saus. „Waarom eten we morgen zó heerlijk wil Naatje weten. „Er komt visite" lacht mevrouw. „Hè!" zegt Kaatje, „niks leuk. mevrouw! Wij vinden U juist zo'n erg lieve mevrouw en nu krijgt U weer visite Tante lacht erom. „Nu, maar deze visite zal wel heel erg welkom zijn." „Mogen we raden?" ..Nee. nee. Want ik zeg toch niets, maar jullie zult zien. dat je blij bent Nu, daar geloven de meisjes niets van „Als er visite komt. zit Tante daar steeds mee te praten en dan vervelen wij ons!" zegt Ineke. „Och welnee kind! Ik weet vast wel iets leuks voor morgen!" troost Dieneke. „En vandaag is het alvast leuk". „Het is de leukste dag van allemaal nu we Naatje en Kaatje zijn! Als ik groot ben. word ik vast dienstmeisje!" „Ik ook. Want dan mag je iedere dag de puddingpannetjes uitlikken R. DE RUYTER—v. d. FEER. Het mes op dc bodem der zee; van tien brave roeiers, een ongehoorzame boom en water, dat naar z'n moeder verlangde. De bekende zendeling dr. Alb. C. Kruyt, die vele jaren onder de Toradja's op Mid den-Celebes heeft doorgebracht, vertelt in zijn boeken allerlei aardige verhalen over z.g. „Kamper uien", die daar van mond tot mond gaam. Je weet toch zeker allemaal wel wat Kamper uien zijn. hè? Dat zijn de verhalen over de domheid van hun voorouders, waar mee nu nog de Kampenaars worden ge plaagd. En vind je het nu niet merkwaardig, dat op Celebes hetzelfde verschijnsel voorkomt? De volken van Celebes wijzen elk een streek in hun land aan, waarvan de bewoners bijzonder dom zouden zijn geweest. Wan neer men aan de menschen vam die stre ken vraagt, wat er waar is van de dom heden, die van hen verteld worden, dan antwoorden ze gemoedelijk: „Ja, zoo waren onze voorouders, maar wij weten beter". Niet alleen is het verschijnsel op zichzelf gelijk in Nederland en op Celebes, maar er bestaat ook overeenstemming in de aard van de „domheden". Hoor maar: Eens voeren eenige Toradja's in een boot op zee Een van hen schilde een vrucht en hij had daarbij het ongeluk, zijn mes in het water te laten vallen. De mannen hielden dadelijk op met roeien en beraad slaagden, wat hen te doen stond. Ze kon den niet naar het gaan zoeken, want de zee was veel tt diep. Toen sprak de „wijste" van hen: „Weet je wat we moesten doen? We moeten op onze boot een teken insnijden op de plek, waar het mes gevallen is; dan varen we naar het strand en zoeken er in ondiep water naar". Dit voorstel vonden de anderen prachtig; het teken werd op het boord aangebracht en men roeide naar het strand. Onder het teken zocht men in het water en de teleur stelling was groot, toen men het mes niet vond. Luister nu - naar het volgende ver haal. Tien mannen uit „Kamperland" op Celebes hadden een boot volgeladen met kokosnoten, die ze naar de handelsplaats aan de overzijde van de baai wilden bren gen. Toen zij vol was, gingen ook zijzelf scheep om de boot te roeien. Maar ze gin gen daarbij als volgt tegenover elkaar zit ten: vijf met het gezicht hierheen, vijf met het geaicht daarheen. Toen gingen ze loeien, maar de boot bleef op haar plaats liggen. Zie zetten hoe langer hoe meer kracht, zodat het zweet hen van het lichaam gutste, maar al hun moeite baatte niet. Uitgeput hielden ze op met roeien. Toen sprak een hunner: „De boot is veel te zwaar en daarom komt zij net van haar plaats. Als nu vijf van ons hun vrachten weer op de rug namen, zou de boot veel lichter worden". Deze woorden leken de anderen juist toe: de vijf, die met hun gezicht hierheen zaten, namen in de boot zittende hun vrachten op de rug, de vijf anderen .roeiden, en toen schoot de prauw vooruit. Met voldoening merkte degeen, die de raad gegeven had, op: .Heb ik het niet gezegd, dat de prauw te zwaar beladen was?" Wil je nog een paar Kamperuien van Celebes horen? Een Toradja kwam aan het zeestrand en vroeg een Boeginesen prauw voerder hem in zijn zeilboot naar de hoofd stad over te zetten. Al varende hoorde hij den stuurman telkens iets zeggen, maar hij verstond niet wat hij zelde, want het was Boeginees, Hij merkte echter op. dat telkenmale als de man sprak, de boot wat van koers veranderde. Hieruit maakte hij op, dat het vaartuig aan het bevel van den schipper gehoorzaamde. Hij vroeg den man: „Van wat voor hout is deze boot gemaakt?'* Vlug goot hij het water in de zee uit. „Van wenoeahout" was het antwoord. „Hè." dacht de Kampenaar, ,.ik heb een wenoeaboom vlak bij mijn huis staan, maar ik wist niet, dat hij aan een bevel gehoor zaamt." Thuis gekomen begon hij spoedig de wenoeaboom bij zijn woning om te hak ken, maar hij deed dit zó, dat de boom op zijn huis moest vallen. „Hij valt op het huis." gilde zijn vrouw verschrikt." ..Houd je kalm," zei de man. „dan zal je eens wat zien gebeuren!' Toen de boom begon te wankelen, schreeuwde de man: „De andere kant uit! Hoor je niet. de andere kant uit!" Maar de boom stoorde zich niet aan deze woor den en verpletterde het huis. Tenslotte nog een aandoenlijk verhaaltje, waaruit je kunt zien, dat de bewoners van Celebes een gevoelig hart hebben. Een Toradja-Kampenaar kwam voor de eerste maal aan de zee en hij zag de golfjes kabbelen op het water. De man dacht: „Dat is speelgoed voor mijn kinderen; ik zal er wat van meenemen naar huis." Hij sneed zich een bamboe koker, vulde hem met zeewater en torste dit de bergen op naar zijn dorp. Thuisgekomen riep hij zijn kinderen bij elkaar en vertelde, dat hij aardig speelgoed voor hen had meege bracht. Hij goot het zeewater in een var kenstrog. maar het kabbelde niet. Dit was een grote teleurstelling voor den man. Hij dacht na. wat de reden hiervan kon zijn. „Och," riep hij, „het water verlangt naar zijn moeder!" Vlug goot hij het weer in de koker en bracht liet naar het. strand. Zodra hij het water in zee had uitgegoten, kabbelde het weer met de andere golfjes mee. „Wat heb ik gezegd!" riep de man verheugd, „het water verlangde immers naar zijn moeder!"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 16