Van Ineke en Dieneke Vrijdag 23 Juni 1939 No. 17 LEIDSCH DAGBLAD Met kleine wezentjes moet je erg voorzichtig zijn :en verhaaltje voor Dnze kleine meisjes \f 3? ïEiice •et je nog. hoe ik je een tijdje geleden elde van Ineke, het kleine blondje en vriendinnetje Dieneke, het zwart je met haar bruine krulletjes? il je nog meer horen? Luister dan maar leke en Dieneke zijn, ook toen Dieneke klein, lief broertje gekregen, had, héél vriendinnen gebleven! „Want," zegt ïeke, ,,hij is nog zo klein en zo rood! ik speel véél liever met jou. En jij It ook niet zo gauw!" luilt je broertje zo erg gauw?" Vat flauw van hem!" vindt Ineke, a, zeg. Laatst was ik alleen met hem kamer. Ik was op een poef gaan m om in de wieg te kijken. Hij lag met oogjes open. Nou, en toen wou ik maar eventjes proberen of zijn oogjes nat n of droog. Maar toen ik heel eventjes n vinger in zijn ene oogje stak, begon opeens te huilen, vreselijk gewoon! mmie was zó boos en zei, dat je héél heel rzichtig met kleine broertjes moet zijn." Met zusjes ook," zegt Ineke, „en met htjes ook." Z ij heeft pas een nieuw ntje gekregen en weet het dus goed. het Pinkstervacantie is, mogen Ineke Dieneke samen uit logeren, bij Ineke's die buiten woont. Jieke's moeder heeft het gevraagd, om- het wel goed is voor Dieneke's broertje, het een tijdje rust heeft. Nu, en de |de meisjes vinden het heerlijk! En ike's tante ook, want. zegt ze, dan kun de vriendinnetjes samen spelen en •f ik er niet aldoor bij te zijn. Dus zijn wel zes mensen en mensjes blij. Tel maar wie dat zijn! ntje is toch eerst nog en klein beetje :>efd, en dat is Dieneke. Als ze, in een uw geruit jurkje met een beeldig nieuw tedje op, in de trein stapt, komen opeens waterlanders. Heel vlug rollen die over ar bruine wangetjes en ze snikt: „Ik. wil liever weer naar broertje. Want als broertje nou eens opeens groot ge geworden, dan ben ik er niet om hem te spelen!" Maar mammie verzekert, haar, dat rtje in één week heus niet groot wordt dan breekt de zon weer door. trein puft heel hard en rijdt weg en beide meisjes en Ineke's moeder wuiven, tiiven, wuiven Wat is het heerlijk, buiten bij Tante! Ze en direct, ieder met een schoon hortje voor, in de tuin spelen. .Is dat vertrouwd?" vraagt moeder. 0 ja, gerust hoor," zegt Tante. „Er is hoog hek omheen." tuin is niet zo erg breed. Aan beide nten staan struiken en bloemen. Alles it toch zo prachtig! „Kijk," zegt Ineke, „wat een beeldige bloemetjes, roze en wit en paars. En wat ruiken die lekker!" „Hoe heten ze?" vraagt Dieneke, „zijn het rozen?" „O nee zeg, het zijn vlindertjes." „Kan niet," vindt Dieneke, „want ze kunnen toch niet vliegen!" „Vlinderbloemetjes," verbetert Ineke. „Maar vlindertjes zijn er ook. Kijk maar." Nu staan ze stil, met de armen om el- kaars schouders en kijken aandachtig naai de bloemen. Ja hoor, daar zitten twee kleine, witte vlindertjes. Ze bewegen hun tere vleugeltjes heel licht op en neer. Schattig, hè?" fluistert Ineke. „Ja." zegt Dieneke en ze steekt voorzich tig haar handje uit. „Niet doen!" schreeuwt Ineke opeens, „niet aankomen!" Dieneke schrikt. En de vlindertjes zijn vast ook geschrokken, want ze zijn opeens weg! „Zie je nou wel?" zegt Ineke. ,,je mag geen dieren plagen!" „Jij plaagde! Je schreeuwde zoo hard, dat de vlindertjes bang werden!" „Nee hoor! Jij wou ze pakken!" Jammer, nu zijn de vlindertjes weg! „Laten we heel stil gaan zitten." zegt Ineke. ..Misschien komen ze nog wel terug!" Dat is goed. De beide vriendinnen gaan op het grasveldje zitten en houden zich zo stil als muisjes. Wat een fiine geluidjes hoor je nu in de tuin! Geruis van de wind door de struiken en gefluit van vogeltjes. „Er zijn hier vast veel vogelnestjes," fluistert Dieneke opeens. „Waarom?" vraagt Ineke. „Ik hoor de kleintjes piepen." „Och welnee, dat zijn muizen." „Bén je? Muizen in een tuin! Kom. ga mee kijken!" En de meisjes zijn al opge sprongen en sluipen heel zachtjes tot ach ter in de tuin. „Ik weet hier een heel donker holletje." zegt Ineke, die al eens vaker bij Tante te logeren is geweest. „Daar zat vroeger een vogelnestje". Het wordt al avond en dus ls het donker onder de bomen. Gezellig is het daar in dat holletje. De meisjes blijven even staan en luisteren. Er klinkt werkelijk een zacht gepiep boven hun hoofdjes. Zou er nu toch een nestje in de boom zitten? Maar opeens roept Dieneke: „O, kijk, wat is dat daar?" En ze wijst op een klein grijzig ding, dat in het gras ligt. Een klein, lang werpig lijfje. „Och, een dood vogeltje!" zegt Ineke. „Het is helemaal niet dood, het be weegt!" roept Dieneke. „Och. wat zielig! Zullen we het mee nemen?" „Goed. dan kan je Tante het weer beter maken." Allebei steken ze de handjes naar het voeeltje uit. Het heeft een klein, kaal, dun halsje en een geel snaveltje.... hè, wat voelt het warm en week! „Griezelig," zegt Dieneke, „ik durf niet, hoor „Ik wel," zegt Ineke en ze pakt heel voor zichtig het vogeltje op. „Gunst, ik zou niet durven!" zegt Die neke. Maar ze spreidt haar schort over het vogeltje heen, dat Ineke in bei haar handjes houdt. Zo doet zij ook wat voor hem! Tante en Moeder schrikken wel even, Ê.MMI Ze wijst op een klein grijzig ding, dat in het gras ligt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 15