Economische samenwerking tusschen
Nederlandsch-Indië en het moederland
Rapport van de commissie Hart
Vredesoproep
van den hertog van Windsor
Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 9 Mei 1939
Vierde Blad
No. 24270
Gericht tot Amerika
Fraude bij de centrale werkplaatsen
te Leiden
Dein 1936 vastgestelde richtlijnen hebben voldaan
L„ jku de thans geldende contingenteerin-
Kffino 11 enlcele in aanmerking voor op-
ioor cf na een zekeren overgangstermijn:
L,® opheffing zal dan de overweging
idië v voor dle 8evallen het belang van
rrjja11 een zoo laag mogelijk prijsniveau
Ide hE.dlcnt te wegen dan het belang, dat
Who, - betrolcicen landen hebben bij de
leijjï ï®lnS van hun afzet in Nederlandsch
benu'prv overige voor de economische sa-
Jesrl "kuig van belang zijnde contingen-
Wchoe!n-en "uentieeringen zullen, zoolang
ui, 'birijpende wijziging in de situatie
Bve w, kunnen worden gehandhaafd. De
"i'zluitp I van de contingenteeringen, die
lerheirt ten behoeve van de Indische nij-
«itwiltvfv11 'n8esteld, is afhankelijk van de
^hoeft van die nUverheid en haar
i Bh wn deZ€ bijzondere bescherming.
door de commissie ingestelde
I sche hpu„ Sebleken, dat de Nederland-
t«nti„Epa,gei? bij de uitvoering van alle
™eri"gen en licentieeringen, even-
Behandeling voor den
Haagschen politierechter
Zaak voor onbepaalden tijd
uitgesteld.
Medio 1938 hebben de minister van Kolo-
Iménen van Economische Zaken aan de hee-
lien mr. G. H, C. Hart, hoofd van de 8e afd.
Ivan het departement van Koloniën, profes-
Isor H. A, Kaag, hoogleeraar aan de Katho
lieke Économische Hoogeschool te Tilbueg en
|j de Waard, referendaris bij de afdeeling
lhandelsaccoorden van de directie van han
del en nijverheid van het departement van
Economische Zaken te 's-Gravenhage. op
gedragen zich naar Nederlandsch-Indië te
Jbegeven, teneinde daar met de daartoe door
|den Landvoogd aan te wijzen personen be
sprekingen te voeren nopens de economische
jamenwerking tusschen Nederlandsch-Indië
|en het moederland.
Voor het voeren van deze besprekingen
terden door de Indische regeering aange
wezen de heeren H. J. van Mook, directeur
■ran Economische Zaken, mr. J. E. van Hoog-
Istraten, hoofd van het kantoor voor den
handel van het departement van Economi
sche Zaken en P. H. W. Sitsen, hoofd van
Jteaideeling nijverheid van dat departement
I De aldus onder voorzitterschap van den di
recteur van Economische Zaken gevormde
nissie voor economische samenwerking-
|l93S heeft die samenwerking tusschen Ne-
lerland en Nederlandsch-Indië in beschou-
«ing genomen, op grondslag van het be
staande complex van maatregelen tot we-
lïerzijdsche belangenbehartiging, waarbij
Mtmaal in tegenstelling tot hetgeen bij
dein 1936 door de heeren Hart en van Hoog-
Isiraten in Nederland gevoerde besprekingen
het geval was vooral de Indische kant
[ran de samenwerking de aandacht had.
De commissie is niet gekomen tot het
ontwerpen van een alomvattend en slui-
lond stelsel van economische samenwer-
I king tusschen Nederland en Nederl.-
indië. Zij achtte voor zulk een opzet
1100 die al ooit uitvoerbaar zou zijn
1 den tijd niet rijp en heeft volstaan met
roorstellen tot een betere fundeering
tan de bestaande vormen van economi-
1 sche samenwerking en tot een doelma
tige organisatie van het daartoe benoo-
digde overleg.
De commissie is daarbij tot de alge-
meene conclusie gekomen, dat de in
1936 vastgestelde richtlijnen voor de
economische samenwerking tusschen
Xederiand en Nederlandsch-Indië in
terband met de daarmede tot nu toe op
gedane ervaring hebben voldaan. In het
belang van een juiste doorvoering van
I deze samenwerking is het echter noodig
I gebleken voor de regeling van verschil-
1 lende punten aan die richtlijnen nadere
I litwerking te geven.
I Het verslag van de commissie, dat werd
^'gebracht aan de ministers van Koloniën
i van Economische Zaken en aan den
Pouvemeur-Generaal, leent zich niet voor
plicatie, omdat daarin uiteraard o.a. ook
'oor openbaarmaking ongeschikte beschou
wingen van handelspolitieken aard moesten
porden opgenomen. De hieronder samenge-
ljtte conclusies en voorstellen geven echter
jen overzicht van het door de commissie
pereikte resultaat, voorzoover daarmede
eeds door de Indische regeering en het op
perbestuur in algemeenen zin is ingestemd
b daaraan door concrete maatregelen en
Itleidelijk met inachtneming van de bijzon-
Kere elschen van ieder geval, uitwerking zou
[torden gegeven.
C ou tuigen teeringen en licentieeringen.
I i. Onder dë thans bestaande verhoudin
gen moet 't in Nederlandsch-Indië geldend
Fuel van contingenteeringen en licen-
peeringen worden beschouwd als een on
winbaar middel tot doorvoering van de In-
acne economische politiek, niet enkel of in
Mdzaak ten behoeve van de economische
Menwerking, doch mede ter verdediging
un Indische uitvoerbelangen en ter be-
E™™ing van een opkomende Indische nij-
jjrtie'd. In verband hiermede behoeft niet
h»nfn )are ten aanzien van iedere contin-
Bmteenng opnieuw te worden overwogen, of
Ij™ een als zoodanig ongewenscht insti
ll:' 'an worden opgeheven, doch uitslui-
«.olitdersi contingenteering met het oog
ELS belangen, die daardoor worden ge-
1, I 0, wede beoordeeld in verhouding tot de
e®®! die daaruit eventueel voortvloeien,
steeds voldoet en aan het gestelde doel
■caiitwoordt.
iLj 5® economische samenwerking geeft
llridin j aidige omstandigheden geen aan-
feeitn 'nv°ering van nieuwe contingen-
tein v?en.°f licentieeringen te overwegen, al
I c vlf nJet Pt'bcipieel uitgesloten.
Nijverheid.
a. De bevordering van de nijverheid op ge
zonden economischen grondslag is voor de
volkswelvaart in Ned.-Indië naast ex
portbevordering, bevordering van de voed
selproductie en kolonisatie te erkennen
als een belang van de eerste orde. Bij een
relatief stagneerend exportinkomen en een
sterken bevolkingsaanwas maakt zij een on
misbaar onderdeel uit van het streven naar
de productievermeerdering, die noodig is om
teruggang in de bevolkingswelvaart te voor
komen en zooveel mogelijk het welvaarts
peil op te voeren.
b. Aangezien de economische structuur
van Nederlandsch-Indie de handhaving van
een zoo laag mogelijk prijspeil voor de eer
ste levensbehoeften der bevolking eischt,
dient bij de bevordering van de Indische nij
verheid excessieve bescherming te worden
vermeden en mogen in het algemeen slechts
die industrieën aangemoedigd worden,
waarvan binnen afzienbaren tijd een zooda
nige ontwikkeling is te verwachten, dat zij
haar producten voor aan den Indischen le
vensstandaard aangepaste prijzen zullen
kunnen vervaardigen. Het prijsniveau van
de Indische producten zal ten minste con-
curreerend moeten zijn met dat van Europa
en op den duur het Aziatisch peil moeten
kunnen benaderen.
c. Bij de ontwikkeling van de Indische
nijverheid is het zoowel economisch ver
antwoord als sociaal noodzakelijk, dat een
passende en ruime plaats gewaarborgd
wordt aan de kleine nijverheid en de mid
denindustrie.
d. Een en ander brengt mede, dat maat
regelen tot bescherming van de Indische
industrie zich beperken tot hetgeen nood
zakelijk is vooral voor de moeilijke begin
jaren en dat daarbij, naarmate de ontwik
keling voortschrijdt in de richting van la
gere kostprijzen, aanpassing naai- beneden
plaats vindt.
e. Voor speciale protectionistische tarie
ven van invoerrechten is in dit kader geen
plaats. Wèl wordt de bescherming, die aan
de Indische nijverheid wordt verleend,
door het geldende tarief in het algemeen
redelijk geacht. Daarbij behoort het basis
tarief ais maatstaf te worden beschouwd.
Voorts is er plaats voor tariefsverlaging
of vrijdom van invoerrecht voor bepaalde
kapitaalsgoederen, grond- en hulpstoffen.
Invoercontingenteeringen zijn in dit ver
band te zien als een in beginsel tijdelijke
bescherming tegen de concurrentie van
zeer goedkoope invoeren uit de reeds ver
der ontwikkelde azlatische industrielanden.
f. Het zal kunnen voorkomen, dat de
ontwikkeling van de Indische nijverheid
onvermijdelijk mede brengt, dat invoer in
Indië ook invoer uit Nederland wordt
vervangen door Indische productie (een
abnormale snelle ontwikkeling als die der
bontgewevcn sarong-industrie moet intus-
schen niet als kenmerkend voor de ont
wikkeling der Indische nijverheid worden
beschouwd).
In de gevallen, waarin onvermijdelijk
heid aanwezig is, zal de Indische nijver-
heidspolitiek gericht moeten zijn op een
zoodanige geleidelijkheid in ontwikkeling,
dat ook bij den export betrokken belangen
behartigd blijven, vooral in dien zin, dat
zooveel mogelijk gelegenheid tot aanpas
sing aan de veranderde omstandigheden
wordt geboden
Hierbij moet bedacht worden, dat een
toenemende welvaart in Indië den invoer
op ander terrein zal doen toenemen en
dat in georganiseerde economische samen
werking de beste mogelijke voorwaarden
gegeven zijn ook voor deelneming van Ne
derlandsch kapitaal aan den opbouw van
de industrie.
g. De bezwaren, die zich voordoen met
betrekking tot den afzet van enkele Ne-
-ierlandsche producten, waarvan de invoer
in Nederlandsch-Indië is onderworpen aan
een contingenteering. ingesteld ter be
scherming van de Indische nijverheid, doch
waarbij tevens een quotum aan Nederland
is verleend, zullen voor ieder geval afzon
derlijk moeten worden onderzocht en tot
oplossing gebracht.
Indien daarbij verlaging van invoer
recht gewenscht lijkt, zal daarmee niet
verder worden gegaan dan het normale
basis niveau voor fabrikaten, aangezien
dit is te beschouwen als een normale be
scherming, op de handhaving waarvan de
Indische industrie moet kunnen rekenen.
h. De medewerking van Nederlandsch
kapitaal en Nederlandsche werkkracht aan
de industrieele ontwikkeling van Neder
landsch-Indië is een groot en veelzijdig bej
lang, zoowel voor de Indische nijverheid
op zichzelf, als voor de Nederlandsche in
dustrie, die zoodoende haar arbeidsveld
eer vergroot zal zien dan verkleind.
i. Terwijl voor de bevordering van de
huisvlijt en de kleinnijverheid in het alge
meen geen initiatief, specialistische kennis
of kapitaalinvesteering van buiten Neder
landsch-Indië noodig en zelfs mogelijk zal
zijn, en ook voor de niet zoo scherp afge
bakende middennijverheid, naar de erva
ring reeds heeft geleerd, in het algemeen
voldoende kapitaal en kennis binnen Ne
derlandsch-Indië zullen kunnen worden
gevonden, ligt op het gebied van de groo-
tere, Westersch ingerichte en min of meer
kapitaal-intensieve nijverheid een terrein
braak voor samenwerking tusschen Neder
land en Nederlandsch-Indië, hetwelk voor
beide gebiedsdeelen vruchten kan opleve
ren.
Bij de Nederlandsche deelneming aan
groote Indische bedrijven is ook een moe-
derlandsche exportbelang betrokken, zoo
wel met het oog op een mogelijke toekom
stige coördinatie ais ter voorziening in de
behoeften van de nieuwe Indische nijver
heid en ook in de nieuwe invoermogelijk-
heden, die als gevolg van de door die nij
verheid in Indië gebrachte welvaart zullen
ontstaan.
Organisatie van de economische
samenwerking.
a. Bij de behartiging van de Nederland
sche economische belangen in Neder
landsch-Indië doet zich in tweeërlei opzicht
een leemte voor. In de eerste plaats is de
Nederlandsche nijverheid nog onvoldoende
l^r dPu anBen van Nederlandsch-Indië
|H»r!Jaarmede belaste Indische over-
I'PvoIImi °P de meest nauwgezette en
ge wijze zijn behartigd.
De hertog van Windsor heeft gisteravond
van Verdun uit een radiorede gehouden tot
de Vereenigde Staten.
,.Op dit, aldus begon spreker en op andere
slagvelden door heel de wereld hebben
imillioenen mannen geleden en zijn er ge
storven en nu ik van deze historische plaats
tot u spreek, ben ik mij diep bewust van
de tegenwoordigheid van het groote gezel
schap der dooden en ik ben er van over
tuigd, dat zij. zoo zij hun stem konden
laten hooren. met mij zouden zijn in wat
ik ga zeggen
Ik spreek namens niemand dan mijzelf
en zonder voorkennis van eenige regeering.
Ik spreek alleen maar als soldaat uit den
laatsten oorlog, wiens vurigste bede is, dat
zulk een wreede en vernietigende waanzin
zich nooit meer van de imenschheid meester
zal maken.
Ik verbreek mijn vrijwillig stilzwijgen
thans alleen in verband met het dui
delijk aanwezige gevaar, dat wij allen
nader komen tot een herhaling van de
gruwelijke gebeurtenissen, die zich een
kwart eeuw geleden hebben voorgedaan.
De ernstige spanningen in den tijd,
waarin wii leven, dwingen mij, mijn stem
te verheffen, om uiting te geven aan het
algemeen verlangen, verlost te worden van
de vrees, waarin wij leven en tertrg te
keeren tot normale omstandigheden.
Ik kan mij niet beroepen op bijzondere
staatsmanskennis, doch ik heb tenminste
het groote geluk gehad, de wereld te berei
zen en zoodoende de mensc.helijke natuur
te kunnen bestudeeren. Deze waardavolle
ervaring heeft bij mij de diepe overtu'ging
gewekt, dat er geen land is, welks volk
oorlog wenscht Ik geloof, dat dit geldt voor
de Duitsche natie, zoowel als voor de Brit-
sche natie, waartoe ik behoor en voor de
Fransche natie, op wier vriendelijken grond
ik thans woon.
De vraagstukken, die ons oo dit oogen-
blik bezig houden, zün slechts de weer
spiegeling op grooter schaal van de afgunst
en achterdocht van het alledaagsche leven
beschaving nooit ontstaan kunnen zijn.
Gaan wil thans die beschouwing verwoes
ten, door internationaal niet te doen. wat
wij individueel geleerd hebben wel te
doen?"
Na gewezen te hebben op het ontmoedi
gende van alle schadelijke propaganda en
zijn leedwezen te hebben uitgesproken over
het gebruik van woorden als omsingeling en
agressie, vervolgde de hertog, dat in bree-
deren geest dan van zuiver persoonlijke of
nationale belangen naar vrede moet worden
gestreefd.
De staatslieden, die zich tot taak gesteld
hebben, de internationale veiligheid en het
vertrouwen te herstellen, moeten handelen
als goede wereldburgers en het nut voor
hun eigen naties moet worden gevonden
door het nut van de wijdere gemeenschap,
waartoe wij allen behoorën.
Vit naam ran hen, die in den laat
sten oorlog vielen, doe ik een dringend
beroep op aüe politieke leiders, zich
vastberaden van deze taak te kwijten.
Ik doe een beroep op hen uit naam
van de levenden, wier bestaan en ge
luk in hun handen ligt en ik doe in
het bijzonder een beroep op hen uit
naam van de hedendaagsche jeugd,
met al haar onschatbare mogelijkheden
van toekomstig nut voor de mensch-
heid.
Het grootste succes, dat een regeering
voor haar eigen nationale politiek zou
kunnen behalen, zou niets zijn in ver
gelijking met den triomf van te hebben
bijgedragen tot redding van de mensch-
heid van het verschrikkelijk lot, dat
haar thans bedreigt.
Ik voel, dat mijn woorden ernstigen weer
klank zullen vinden in de harten van allen,
die ze hooren. Het is niet aan mij, concrete
voorstellen te doen. Dat moet overgelaten
worden aan degenen, die het in hun
macht hebben, hun naties te leiden naar
In ons persoonlijk contact streven wil er een beter begrijpen
allen naar. in harmonie met onze mede- God geve. dat zij hun groote taak kunnen
menschen te leven, anders zou de moderne i volbrengen, voordat het te laat is".
ingesteld op het benutten van de onge
twijfeld bestaande mogelijkheden op de In
dische importmarkt. In de tweede plaats
zijn de Nederlandsche kapitaalbelangen
nog niet in voldoend-directe mate ge
ïnteresseerd voor en betrokken bij nieuwe
investeeringen in Nederlandsch-Indië, met
name voor de ontwikkeling van de indu
strie.
b. Ter voorziening in bedoelde leemte
bleek het gewenscht, dat door de Neder
landsche regeering in Nederland een niet
ambtelijke organisatie in het leven wordt
geroepen, in den vorm van een stichting,
werkende onder toezicht der regeering vol
gens algemeene, door haar te stellen rege
len. Dit instituut, waarin aan het bedrijfs
leven een ruime plaats zal worden inge
ruimd, zal in Nederlandsch-Indië een ver
tegenwoordiging moeten hebben in den
vorm van een daarheen uit te zenden ge
delegeerde. De werkzaamheid van dit in
stituut zal zich uitsluitend hebben te bewe
gen op practisch terrein:* kwesties van be
leid zullen, evenals te voren, uitsluitend
behandeld blijven in overleg tusschen het
opperbestuur en de Indische regeering. De
uitgaven van dit instituut zullen, althans
voorshands, goeddeels door de overheid en
wel ten laste van de Nederlandsche schat
kist moeten worden betaald.
c. Voor een stelselmatige behartiging van
de belangen der Indische uitvoerproducten
wordt het wenschelijk geacht in Nederland
een vaste commissie in te stellen.
In die commissie waren op te nemen de
erbij betrokken instanties der ministeries
van koloniën en van economische zaken en
van het koloniaal instituut.
De voor de behartiging van Indische eco
nomische belangen in het moederland noo-
dige organen zijn in Nederland reeds aan
wezig. Deze behartiging zou echter op ver
schillend gebied stelselmatiger kunnen ge
schieden en belangrijk kunnen worden ge
ïntensiveerd.
d. Deze commissie zal moeten beschikken
over een secretariaat, dat van de te be
handelen vraagstukken, zoowel de commer-
cieele aspecten zal moeten beheerschen, als
ook de technische kanten in hun econo
misch verband zal moeten kunnen beoor-
deelen. De kosten van dit secretariaat be-
hooren ten laste van de Indische begroo
ting te worden gebracht.
Maatregelen in Nederland.
a. Ten aanzien van de voorzieningen,
welke in Nederland zijn getroffen ten be
hoeve van Nederlandsch-Indië, geldt even
eens, dat het aanbeveling verdient daar
aan groote stabiliteit te verleenen door
erkenning van de getroffen maatregelen
als een essentieel deel van de economische
politiek van het rijk. Zooals in de inlei
ding werd opgemerkt zijn deze maatrege
len, die reeds vroeger uitvoerige behande
ling vonden en zich overigens ook beter
voor een meer gezette bespreking in Ne
derland leenen, ditmaal minder diepgaand
behandeld. Het zijn deze voorzieningen dan
ook, die bij een volgende bespreking in
Nederland wederom de bijzondere aan
dacht zullen hebben.
OP ELKE BUS EEN BON VOOR GESCHENKEN
4477
(lneez. Med.s
b. De ten aanzien van den invoer van
Indische suiker in Nederland in 1937 ge
troffen regeling, waardoor per jaar onge
veer 80 000 ton Java-suiker in het moeder
land kunnen worden afgezet, werkt gun
stig. Zoolang de huidige omstandigheden
voortduren, zal mitsdien de voortzetting
van deze regeling gewaarborgd moeten
blijven.
Er bestaat voorts aanleiding om nog eens
volledig te onderzoeken wat door Neder
land in het belang van den Indischen sui
kerexport verder zou kunnen worden ge
daan. waarbij in de eerste plaats aan de
verwerking van suikerbieten tot veevoeder
wordt gedacht.
c. Naar aanleiding van de uitspraak der
commissie, dat het aanbeveling verdient om
ervoor zorg te dragen onder meer door
het opbrengen van een post op de begroo
ting van het landbouwcrisisfonds dat
een regeling, waarbij de afzet van Indi
sche mais in Nederland wordt bevorderd
door het verleenen van een reductie op de
mais-monopolieheffing steeds in werking
kan worden gesteld wanneer dit in het
belang van den afzet van Indische mais
gewenscht is, is onlangs de bedoelde rege
ling weder toegepast, ten einde het be
oogde effect te verkrijgen is een aanzien
lijk bedrag in den vorm van bovenbedoel
de reductie door het landbouwcrisisfonds
ter beschikking gesteld.
d. De bevordering van den afzet van In
dische kapok in Nederland zal stelselmatig
dienen te worden ter hand genomen.
e. In het belang van den afzet van In
dische bevolkingstabak, ware een onder
zoek in te stellen naar de mogelijkheid tot
bevordering van het verbruik van Indische
tabak in Nederland.
f. De import in Nederland van Indisch
hout, waaronder met name die van dwars
liggers. benevens die van verschillende an
dere producten, zal door de Nederlandsche
regeering nader worden onderzocht.
g. De mogelijkheid van den invoer in
Nederland van Acasiabast uit Nederl.-
Indië nader te onderzoeken, waarbij goede
resultaten kunnen worden verkregen, in
dien het ruwe looistof-extract in Indië zou
worden vervaardigd en de verdere berei
ding voor het verbruik in Nederland zou
geschieden.
„De heeren hebben met elkaar ge
probeerd alles in de war te sturen:
er werd hartgrondig geknoeid door
iedereen", aldus den politierechter over
den toestand, welke geheerscht heeft
aan de Centrale Werkplaatsen voor
Werkloozen te Leiden.
Een zaak met „niets wetende" verdach
ten kreeg de Haagsche politierechter, mr.
Van Rhyn van Alkemade gisteren te be
handelen, hetgeen hem de opmerking deed
maken „Het zijn zonderlinge werkmeesters
in Leiden, die allen van niets weten.
Als getuigen in deze zaak werden ge
hoord de heeren Gillesen, commies ter
secretarie van de gemeente Leiden, H. A.
Wiersma, werkmeester, G. W. v. Tol, tech
nisch adviseur en J. J. v. d. Berg. die
allen meer formeele verklaringen afleg
den. n.l. dat hetgeen zich in de C. W. be
vond, aan de gemeente Leiden toebe
hoorde
Aan den werkmeester P. K.. die eerst in
de verdachtenbank stond, was verduiste
ring ten laste gelegd. Hij had meegedeeld
in de opbrengst van den verkoop van
oud ijzer, dat afkomstig was van de C. W.
Die opbrengst was f. 8 geweest en daar
van had K. f. 3 ontvangen.
„Ik wist niet waar dat geld van was,"
zei K.
„Ik dacht, dat de leider v. d. L. er vol
doende van wist", betoogde hij, want op
gezag van v. d. L. was het ijzer verkocht.
„U wist, dat iedereen maar wegnam wat
hij wilde", informeerde de politierechter.
„Neen," zei verdachte, „dat wist ik niet".
„Of u bent een kind in de boosheid, of
u houdt zich maar van den domme", con
cludeerde de politierechter
De officier vond het gedrag heel onbe
hoorlijk en eischte tegen K. twee weken
gevangenisstraf.
„Dat neem ik niet," zei K. „ik dacht dat
v. d. L. wel goed handelde".
De politierechter besloot nog geen vonnis
te wijzen en eerst een reclasseeringsrap-
port aan te vragen.
Behalve dat werkmeester N. A. R. ook
had meegedeeld in de opbrengst van ijzer,
dat behoorde aan de C. W„ was aan hem
ook ten laste gelegd, dat hij diefstal van
electrische energie pleegde. Door R. werd
n.l. aan een bootje, dat zijn eigendom was,
gewerkt, waarvoor hij electrischen stroom
gebruikte.
„Ik wist niet waar dat ijzer vandaan
kwam." zei R., maar de politierechter
merktke op: „U kon toch niet veronder
stellen dat v. d. L. eerst het ijzer in de
werkplaatsen bracht, om het er later weer
uit te halen?"
„Hebt u nog dezelfde betrekking?" infor
meerde de politierechter, waarop R. be
vestigend antwoordde.
„Hoogst merkwaardig." vond de politie
rechter.
„De electrische stroom hebt n voor uw
bootje gebruikt?"
„Ik wist niet hoe het met de verrekening
van den stroom ging," beriep R. zich
„Raar is dat. ais u werkmeester bent,"
mefkte de politierechter op.
De officier, die het gedrag van verdachte
gispte, eischte zes weken gevangenisstraf
tegen R.
De politierechter wilde ook over hem een
reclasseeringsrapport alvorens vennis te
wijden.
De werkmeester B. W. had ook gedeeld
in de opbrengst van het geld, dat voor oud
ijzer ontvangen was.
„Hoe komt u bij zooiets," informeerde de
politierechter. „Uw houding in deze zaak
is hoogst onsympathiek."
„Ik wist er niets van waar het, ijzer van
daan kwam, en dacht dat het door v. d. L.
wel in orde was gemaakt," betoogde W.
Doch de officier meende, dat W. best
had kunnen begrijpen, dat de zaak niet in
orde was.
„De verdachte probeert er nu ook wel
onderuit te komen met te doen alsof hij
van niets weet, maar dat zal niet geluk
ken," zei de officier, mr. Hoekstra, die
twee weken gevangenisstraf eischte.
De politierechter besloot ook over W.
een rapport in te winnen, alvorens te be
slissen.
Leider der werkplaats staat
terecht.
De laatste verdachte in deze affaire was
de algemeen leider van de C.W., L. Th. v.
d. L. Aan hem was diefstal ten laste ge
legd. Zoo had hij voor een eigen motor
boot een houten bakje laten maken. Het
afval-ijzer was door hem verkocht: aen
een ijzeren bandstrip had hij pootjes laten
zetten: voor zijn boot had hij een ijzeren
ring laten maken; voor een vriend ge
bruikte hij een stukje loodkabel.
Dat gaf v. d. L. alles toe.
„Hoe komt u nu zoo," zei de politierech
ter: „waneer een algemeen leider niet eer
lijk is. dan is het geen wonder als het
een rommeltje wordt, zooals het in Leiden
geworden is."
Als getuige werd o.m. gehoord de heer v.
d. Berg. die een rapport over de gebeurte
nissen in de C. W. had samengesteld
De verdediger merkte op, dat v. d. L. van
den verkoop van het ijzer absoluut eeen
voordeel heeft genoten.
Uit medelijden jegens de werkloozen had
hij onder hen het geld verdeeld.
De officier wilde over verdachte eerst
een rapport inwinnen, en verzocht dus uit
stel van verdere behandeling der zaak
De politierechter besloot hiertoe tot on
bepaalden tijd.