Zaterdag 8 April 1939 LEIDSCH DAGBLAD Het wedstrijdei van Burgemeester Goedsmoeds 80ste Jaargang Van een wedstrijd op de Paaschwei, een zilveren vogeltje en een nieuw liedje Een sprookjesverhaal voor de kleintjes 1EWB Zeg, kinderen, weten jullie nog wel, dat ik je een heelen tijd geleden verteld heb van het kabouterbosch en van het prach tige flatgebouw, dat daar werd opgericht? Ja, weet je het nog? Dan weet je wed ik ook nog wel, hoe de kabouters eerst vree- selijke ruzie maakten, maar later opeens goede vrienden werden, toen Goedsmoeds, de gezellige, dikke burgemeester van ka- boute rdorp, met een heel klein, schattig elfenkindje kwam aandragen, dat hij in het bosch gevonden had. O ja, natuurlijk, d&t weet je allemaal nog wel! Nu, vandaag wil ik je dan eens vertel len, hoe het verder met het elfenkiindje ging en wat er met Paschen in het ka bouterbosch gebeurde. Luister! Nee, k ij k! Je hebt toch immers je sprookjesoogen wel bij je gestoken? Dan is het goed! We zijn alweer op het pleintje in ka bouterdorp aangekomen, waar in een dik ken eikenboom twee huisjes boven elkaar zijn gebouwd. Twee schattige kleine huis- es met beeldige geruite gordijntjes, roze in het bovenste en lichtblauw in het on derste huisje. Uit het bovenste huisje klinkt een vroolijke bromstem, die een lustig lied zingt. Hoor, wat zingt hij? .Als het Paaschfeest komt, als het Paaschfeest komt. Dan zijn de kabouterjes blij. Ze dansen vroolijk hand in hand En maken elk een ei. Een ei, een prachtig, kleurig ei. Ze maken elk een ei!" Wat klinkt die goedige bromstem gezel lig door het bosch! Dat vinden de vogeltjes n de boomen zeker ook. Tenminste, ze wip- >en van louter vreugde heen en weer tus- chen de takken, waaraan de knoppen op ipringen staan en kwinkeleeren hun loogste lied. Och kijk, wat zie ik daar nu? Zou dat x>k een vogel zijn, of een kaboutervlieg- m a chine? Neen, het is.het iseen lief, klein jindje, gekleed in een blauw cape'je, dat laar door de lucht komt aansuizen. Groote, ►luawe oogen heeft het en uit het kapje fcn zijn cape'tje komen zijzachte blonde nulletjes kijken. Zijn vleugels zijn door mijnend en glanzen goudachtig in den |fonneschijn. Rrrt. rrrt.het elfenkindje ja, want die is het! maakt een prach tige glijvlucht en daalt precies voor de deur van burgemeesters huis. Tingeling! doet het belletje en opeens zwijgt de vriendelijke bromstem en Goed smoeds steekt zijn rond gezicht met het sneeuwwitte puntbaardje uit het raam. „O, Blauwoogje, ben jij het?" „Ja, oom Goedsmoeds en tante Vroolijk- hart, mag ik boven komen? Alle ooms en tantes in het groote huis zijn zóó vreeselijk druk bezig, dat niemand tijd voor me heeft! Mag ik?" Burgemeester Goedsmoeds trekt even een peinzend gezicht, maar als hij in de smee- kende oogjes kijkt roept hij: Ja hoor, Krul- lebolletje Goudvleugeltje Appel wangetje, kom jij maar bij Oom!" „Ha!" roept het elfenkind, het spreidt de vleugeltjes uit en zweeft recht omhoog. En als Goedsmoeds het raam heeft openge schoven, wipt het vlug naar binnen. In het kleine huiskamertje van burge meester Goedsmoeds is het erg gezellig. Maar een rommel, nee maar. nee maar! Je begrijpt niet. dan tante Vroolijkhart dat zoomaar goedvindt! Gelukkig maar, dat het nog vóór de schoonmaak is, want an ders. Groote vellen papier, potten met verf, groote pannen met geurige chocoladevla. kwasten, volgesmeerd met zilver en goud, staan en liggen overal verspreid. „Och!" roept Blauwoogje verbaasd, „bent u óók al bezig?" „Natuurlijk kindje, m'n ei wordt prach tig! Wil je het zien?" En vol trots tilt oom Goedsmoeds een doek op eneen beeldig goudglanzend, bontbesohilderd ei staat op tafel. Het is zeker zoo groot als een kin derhoofd en nog grooter dan het heele elvenkmd. „Prachtig, hè? Pas op, niet aankomen, want het Is nog niet af." zegt Oom. En Blauwoogje - Krullebolletje - Goudvleu geltje - Appel wangetje klapt in de handjes en roept: „O.o.oh!" van pure bewondering. „Het binnenste is fijne caramel," legt bur- burgemeester Goedsmoeds uit, „dan volgt een laagje chocola, eromheen een dun laagje zijdepapier, beschilderd met blauw, goud, groen, rood, paars en zilver." „Het krijgt vast den eersten prijs, Oom," zegt Blauwoogje en tante Vroolijkhart ver klaart plechtig „dat zeg ik ook!" „We zullen het hopen," zegt oom Goedsmoeds. „O, vast! Oom Snibbig heeft een veel kleiner ei en oom Zuinig nóg kleiner. Oom Suffig liet bij ongeluk de kleuren doorloo- pen en oom SchraalhaLs. „Stil!" zegt Goedsmoeds en hij stopt de vingers in de ooren. Ik wil heelemaal niets ervan weten. Dat zou oneerlijke concurren tie zijn!" En Blauwoogje zwijgt. Maar Tante vraagt nieuwsgierig door: „heb je alle eieren ge zien?" „Ja hoor, allemaal, „die van oom...." „Ss! Mocht je in alle kamertjes van het groote huis komen?" „Ja hoor Tante. Alle ooms en tantes wa ren èrg lief voor me. Maar ik houd toch het allermeeste van mijn lieven oom Goedsmoeds en tante Vroolijkhart". En Blauwoogje slaat haar dikke ronde armpjes om Tante's hals en knuffelt haar. Maar op dit oogenblik klinkt er een vree selijk lawaai van beneden en de burgemees ter en zijn vrouw springen overeind. „O, die vos, dat afschuwelijke roode ge boefte!" schreeuwt oom Goedsmoeds. En beiden stuiven de deur uit. Blauwoogje is alleen. Ze kijkt eerst nog een poosje naar het ei. En dan vliegt ze naar het fornuis en tilt nieuwsgierig de deksels van de pannen op. Het duurt erg lang voor oom en tante terugkomen. Blauwoogje wordt slaperig. Ze strijkt neer op de tafel, slaat één armpje om het prachtige wedstrijdei heen en vlijt haar hoofdje er tegenaan. Dan gaapt ze heel hard en valt in slaap „Wel, drommels nog aan toe, dat beest, Een beeldig, goudglanzend, bontbesohilderd ei.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 19