Instorting van den IJseldijk te Gouda - Jubileum inspectie der Artillerie Op eenzamen post... LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad SOsfe laargang FEUILLETON DE GALAVOORSTELLING IN DE COVENT GARDEN OPERA voor president Lebrun. V.l.n.r.: Koningin Mary, president Lebrun, de Koningin, de Koning en mevrouw Lebrun. Achter president Lebrun de Princess Royal. TER GELEGENHEID VAN HET 125-JARIG BESTAAN VAN DE IN SPECTIE DER ARTILLERIE werd in hotel Wittebrug te Den Haag een receptie gehouden. Majoor Phaff, vertegenwoordiger der Ko ningin (links) wenscht generaal-majoor Harberts geluk. OP DEN NIEUWEN VEERSTAL TE GOUDA ls een gedeelte van den dijk langs den Hollandschen IJsel ingestort, waardoor een groot en diep gat is ontstaan. Een gedeelte van 20 meter lengte en 4 a 5 meter breedte, is in de diepte verdwenen. BATAVIA BOUWT SCHUILLOOPGRAVEN TEGEN LUCHTAAN VALLEN. De waarnemend burgemeester, de heer Janssen (met uniformpet)' stelt zich op de hoogte van de vorderingen bij den bouw. DE VOOR PORTUGEESCHE REKENING GEBOUWDE VIERMAST-SCHOE- NER „ARGUS" heeft zijn proef-vaart op den Nieuwen Waterweg en de Noordzee gehouden. Het schip is bestemd voor de vischvangst bij New Found- land. Het schip op den Waterweg. TE EGMOND AAN ZEE IS GISTEREN DE CHR. VACANTIE-KOLONIE „PRINSES BEATRIX" IN GEBRUIK GENOMEN. EEN FOTO GEMAAKT TIJDENS DEN RONDGANG. DE ONDERTEEKENING VAN HET DUITSCH-LITAUSCHE VERDRAG. De Duitsche minister van buitenlandsche zaken von Ribbentrop (rechts) en de Litau- sche min. van buitenlandsche zaken Urbsys bij de onderteekening van het verdrag over het teruggeven van Memel aan Duitschland. door KURT SIODMAK. 1) De Roffel. Hij zit ln de diepte van de zandige dalen met het bonte, aan flarden gereten solda- tenmutsje op den beenigen schedel, de beenen gekruist, de leege oogholten glinste rend in den weerschijn van het doode zand, de knokige vingers geklemd om twee trom melstokken, die op het strak gespannen kalfsvel slaan: de trommelslager. De zon staat als een vurige ronde bol aan den horizon. Het zand ln bergen, dalen en heuvels ls verstard als een meer van vloeibaar staal en werpt diepe, blauwe schaduwen, met roode glinsterende randen, die zachtjes heel zachtjes heen en weer bewegen. Een loodkleurige lucht lijkt ademlooze stilte te commandeeren, een stilte, heet en dood, oneindig als het draalen van de aar de, de loop van de zon, het ruischen van het water. Daar begint detrommelslager met een korten, driftlgén sliig, die van heel ver weg schijnt te komenhoort ge? Bn dan dansen de stokken een luchtige pirouette, nu komt de roffel; ratelend, aan zwellend, dreigend, razend in duizend sla gen, wild, als een aanstormend onweer, dat brult en buldert. Het slokt de stilte op, vermaalt haar tot een levend rhythme van angst, wordt dan zachter, nog jaagt het in de verteDan sterft het geluld weg ach ter den rooden gloed van de zandheuvels. Wie den trommelslager van de woestijn hoort moet sterven. Hij trommelt den dood. Overal Is hij, zijn kepl, diep over het hooge beenige voorhoofd getrokken, de kleeren gerafeld van ouderdom, den trom mel tusschen de knieën. Zijn mond grijnst. Hij verkondigt tot welken prijs hier geleefd wordt, hij verkondigt den dood. Ziet ge hem? Hij is ook het zand. dat brokkelend naar beneden stort, eerst maar weinig en kleine korreltjes. Maar het worden er al meer en meer, ze roffelen en bruisen, verstom men. een zandlawinehier..daar... ginds De zon ls bijna verdwenen, maar de lucht is vol van duizend kleuren, die als vurige tongen langs den horizon schieten. Er komt een klein wolkje. Ziet gij het niet? Het groeit en wordt rond, zwelt en blaast zich op steeds grooter en grooter. Het blaast een gloeienden adem voor zich uit, heet als smeltend lood. De lucht brandt. Er rijst een muur op, een gele muur. De storm geeselt het wolkje vooruit. Het groeit uit de dalen en stijgt van de heuvels tot in den hemel. De wolk wervelt en komt nader en veegt alles opeij. Angstig steken de kameelen hun koppen en de jakhalzen begraven hun bekken in het zand. Paarden en menschen ademen met hun hoofd zoo dicht mogelijk tegen den grond gedrukt. Alleen daar ls nog wat lucht. Wel niet veel, maar toch genoeg om te leven. Hoor, nu ls die wolk vlak boven U. Zij dringt U tegen de aarde, zuigt aan Uw lichaam en droogt U uit. Boven op Uw lichaam staat, groot en geel, de razende muur. Het zand geeselt U, als zweepsla gen.... Ge leeft niet meer, ge zijt een oude verdorde boom, verdroogd, onvrucht baar en zonder wortels. Een eeuwigheid duurt het dan ls de wolk voorbijgeraasd. Als een muur staat zij ln de verte: heel langzaam schijnt ze in elkaar te zakken. Ze sterft niet, ze rust nu alleen maar uit De kameelen heffen hun koppen op, ze snulven, met diepe aarzelende teugen. De jakhalzen zien op en huilen, een lang gerekte bange kreet. De paarden sidderen, hun groote oogen staan star, zij hebben den dood gevoeld. De menschen zwijgen. Zij staren naar het Oosten, het doel van hun verlangens. Hauser trok zijn hand, die den doek vast hield, van zijn mond weg. Hij spuwde het zand uit zijn verdroogden mond. Het was alsof al zijn ledematen knarsten van het zand. Zijn oogen waren ontstoken. Als hij ze sloot deden ze pijn. Moeizaam, wanke lend, stond hij op en probeerde den man, die naast hem lag, overeind te hijschen. „Kom!" fluisterde hij driftig. Zijn uniform hing in flarden. Hij staarde naar het Oosten, waarheen de zandwolk verdwenen was en voelde naar zijn veld- flesch. Zijn hand beefde, voor zijn koortsige oogen verscheen een groote straal koud water, een oneindige, nooit ophoudende stroom, die uit den hemel spoot en meertjes in het zand maakte. „Water", mompelde hij, greep naar het waanbeeld en viel. Ook de Arabier stortte neer. Met moeite ging Hauser zitten en pro beerde zijn evenwicht terug te krijgen. Tot hier had hij den man meegesleept. Hij was de laatste van een groep van twaalf man. Het was een eerlijke strijd geweest. Eerlijk? Ja! Oude Mausergeweren tegen de moderne repeteergeweren der Franschen. In de buurt van de kleine oase had een Fransche com pagnie gelegen. Minstens honderdtwintig man sterk. Tien man hadden zij vooruit geschoven op een heuvel en hen zoo in een hinderlaag geloktdeze hier, was de laatste van zijn menschen. Met een schot in zijn borst. En nu nog de zandstorm.... Hoor!de storm komt terug1 Hauser stond alweer op de been en greep naar den ander. „Vooruit! Moeten we hier omkomen?" Hij trachtte te vloeken. Zijn stem sloeg over. De man in het zand zag met verglaasde oogen naar hem op. „Het geeft niet meer", zei hij zachtjes. Hauser rukte de flesch van zijn gordel. Het kostte hem moeite! Zijn hand trilde, beschreef heele kringen! Honger, ja. honger kan men verdragen. Maar dorst. Moeizaam schroefde Hauser den dop van de flesch en zette haar aan de lippen van den Arabier. De gewonde nam een grooten slok en stootte toen de flesch van zich af. „Houd dat water ik De Arabier probeerde te lachen en zijn hoofd te schud den, terwijl hij op zijn borst wees. „Het geeft niets meer, Allah wil, dat lk hier sterf." Ja, men kon het zien,Allah had het goed gevonden, dat hij zich tot hier voortsleepte, om te sterven Zij moesten verder. Het bericht „sterke Fransche troepenmacht in het Zuiden" moest naar het fort gebracht worden. Bog- danoff moest dat weten Hauser boog zich over den gewonde. Het begon reeds donker te worden. Er stak een koel windje opEen koude windEen ijzige „Ik heet Ibn Kaird", fluisterde de gewon de, „ik ben van den stam der Wahabiten, mijn heer is Ibn Archir. Als ik sterf, zeg dan, dat ik ben gevallen met een wond in de borst, zooals Allah het wil. „Je zult niet sterven", fluisterde Hauser; hij rilde over zijn geheele lichaam van koude ze moesten verder De man probeerde te lachen: „Het zal niet lang meer duren.Neem mijn heupzakEr ls nog water in De man zweeg. Hij richtte zich op. Hau ser nam zijn hand en draaide zijn hoofd naar het Oosten. Eenzaam stond hij daar. Hij staarde in de donker gekleurde lucht, een groot onaf zienbaar gewelfWat was Europa ver weg! Bijna op een andere planeet.Waar woonden de menschen? Zij waren gestor ven, millioenen jaren geleden en hij zat hier tusschen de zandheuvels, die alle menschenbeenderen verborgen. Zij welfden zich, hoog en rond. De heele woestijn was één groot graf. Hoe lang nog, voor zij hem ook zou bedekken (Nadruk verboden). 'Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 5