80ste Jaargang
Vrijdag 24 Maart 1939
Ho. 4
De club van de „drie G-men"
HOE HET AVONTUUR IN DE GARAGE
AFLIEP. (Vervolg).
31
Een spannend jongensverhaal
door M. E. L. HECTOR.
„Daar heb je de belletjes!" riep Oljs in
eens en toen zagen allen hoe uit een kleine
opening in de rubberhuid de lucht ln zil
veren pareltjes ontsnapte. Willem merkte
onder water de plek met een aniline pot
lood. dan draaide hij den band verder. Hij
was een bekwaam en omzichtig vakman,
die niet eerder tevreden was tot hij zich
overtuigd had, dat er niet nog ergens een
lek was. Het bleef hier echter bij dat eene
gaatje, dat waarschijnlijk ontstaan was,
doordat de dokter over een spijker gereden
was. Na het minutieuze onderzoek was de
reparatie aan de beurt. Eerst werd de band
zorgvuldig afgedroogd, daarna op de werk
bank gelegd, waar de plaats rondom het
gaatje met een lap, gedrenkt in benzine
goed schoongemaakt werd. Toen hing Wil
lem den patiënt voorzichtig over den hoek
van de werkbank, ont te beletten, dat er
vuil aan kwam. Padje had ondertusschen
een stuk reparatieband uit de kist gehaald,
een strook van hetzelfde soort rubber als
de binnenband, maar aan een zijde be
streken met een taaie, kleverige stof, af
gedekt met een dunne laag canvas. „Net
als bij hechtpleister", merkte Sherlock ad-
rem op. De meesterknecht knipte er een
rond stukje ter groote van een rijksdaal
der af, peuterde met zijn zakmes het can
vas los en trok het weefsel daarna met
een tang af. Nu legde hij het, gereed voor
het opplakken, op de pluche bank en wilde
den band pakken. Maar die hing niet meer
op zijn plaats. Gerrit had hem ln zijn
vingers en draaide hem nieuwsgierig rond,
met zijn rug naar den meesterknecht ge
keerd.
„Wel. alle duivels jongen, wat voer je met
die band uit? Blijf met je vingers er van
af".
Gerrit schrok en wilde de gladde buis
weer op haar plaats hangen, maar ze gleed
hem uit de vingers en viel op den grond,
met het schoongepoetste plekje precies in
een hoopje stof.
„Nou. je bent me ook een helper van de
bovenste plank!" foeterde Willem. „Nu kan
het poetsen weer van voren af aan begin
nen Wat wou je toch met dien band?"
„Onze Sherlock wilde zeker zien, of er
vinger afdrukken op zijn", zei Guus met
leedvermaak, blij dat hij den spotter van
straks thans met gelijke munt betalen kon.
Gijs zei geen woord, maar hield zijn bulk
vast van het lachen, terwijl hij zich op de
bank vallen Het.
„Maak hier geen herrie, jongens, anders
smijt lk jullie alle drie uit de garage!"
kalmeerde Willem, die al weer bezig was,
de smette» met een benzinelap te verwij
deren. Dat was gauw genoeg geschied. Nu
moest nog de lap reparatieband op het
gaatje geplakt worden. De Jongens ston
den alle drie om de werkbank, om van deze
belangrijke operatie getuige te zijn. Wil
lem ging naar de bank. om de reparatie-
pleister te halen, maar deze was verdwe
nen. De man staarde wezenloos naar de
leege plaats, toen riep hij verbolgen.
„Dat ls sterk! Spookt het hier in het
magazijn, of willen Jullie mij voor den mal
houden?" Hij keek de beide nieuwelingen
wantrouwend aan, niet wetende aan wie
hij de schuld moest geven, want dat Qljs
zulke grappen niet zou uithalen, daar was
hij vast van overtuigd. Padje, schoon in
andere opzichten even baldadig als zijn
kameraden, was bij het werk steeds handig
en behulpzaam, want hij stelde er een eer
in een goed vakman te zijn of te worden.
Het edele drietal keek elkander onthutst
aan, toen ontkenden ze eenstemmig alle
schuld.
„Ik heb het niet gedaan", verzekerde
Guus trouwhartig. „Ik ben wel onhandig,
maar zulke streken haal lk niet uit!"
„Ik ook niel!" beweerde Gerrit met over
tuiging.
„Natuurlijk hebben Jullie het niet ge
daan", grijnsde Gijs, de vakman. „Tenmin
ste niet met opzet, maar prutsers bennen
jullie, allebei! Je zult nog veel moeten lee-
ren voordat Je eenig verstand van zulke
dingen hebt. Maar die lap moet toch er
gens zijn. Laten we zoeken!"
Op handen en voeten kropen de drie jon
gens over den vloer, terwijl Willem nog
eens de bank nauwgezet onderzocht. Padje
was onder de bank gedoken, alleen zijn
korte beentjes en het achterdeel van zijn
broek staken er onder uit. De lange Gerrit,
die van het kruipen op den harden vloer
pijn in zijn knieën begon te krijgen, had
zich opgericht en keek spiedend rond. Plot
seling stiet hij een Indianengebrul uit en
kreet.
„Dar heb je 'm. Daar heb je 'm!"
„Waar ligt ie, waar?" riepen Guus en
Willem eenstemmig.
„Hij ligt niet, hij zit kijk daar,
midden op het zitvlak van Padje!" En op
nieuw barstte hij in een schaterlach uit.
met de handen voor zijn buik, zich opvou
wend als een knipmes
Ook Guus stond druk te gesticulee-
ren. Alleen Willem hield zich goed, slechts
de hoeken van zijn mond waren kramp
achtig omhoog getrokken, om het lachen te
verbijten.
„Kom maar onder de bank vandaan.
Padje. We moeten je in de week zetten, om
het pleister van je broek los te wurmen,"
zei hij na een korte pauze en gaf een ste-
vigen klap op het uitstekende lichaams
deel, dat het reparatieband verdonkere
maand had.
Op dat kritieke oogenblik verscheen dok
ter Van Loenen in de deuropening, roe
pende
„Hallo, Willem! Hoe staat het er mee?
Zit de pleister er al op?"
„Ja, dokter, zij zit erop, maar niet op
den band!" En hij wees naar het bolronde
gedeelte van Padje, dat onder de bank
uitpuilde in langzame achterwaartsche be
weging.
De dokter, die zin voor humor had en
de situatie ineens begreep, lachte nu on
bedaarlijk. Toen hij weer op adem gekomen
was, zei hij:
„Tja. Willem, vele koks bederven de pap!
Jouw drie helpers hebben je van den wal
in de sloot gehqjpen. Enfin geeft hen nu
maar eervol ontslag en knap het zaakje zelf
op. Ik ga intusschen nog even een paar
sigaren halen."
Nog altijd lachend liep hij de poort uit.
„Ik zal hen ontslag geven, maar niet
eervol!" riep Willem hem achterna, en toen
greep hij Guus en Gerrit bij den bovenarm
en schoof ze met zachten drang de deur
uit. Padje werd hardhandiger uit het hei
ligdom verwijderd.
Daar stonden onze drie G-men op straat,
verontwaardigd over de onrechtvaardige
behandeling, die zij ondergaan hadden,
niettegenstaande zij met de beste bedoelin
gen bezield en van goeden wille geweest
waren.
„Dien Willem zal ik in de gaten houden."
sprak Sherlock wraakzuchtig. „Ik heb de
kleur van zijn oogen en haren en den vorm
van zijn neus nauwkeurig opgenomen Al
leen moet ik nog zijn vingerafdrukken heb
ben. Daar moet jij me aan helpen, Padje!"
In het nauwe steegje werd de operatic 1
door Gerrit verricht.
„Ik denk er niet aan. Willem is een beste
vent. En trek me nu gauw die pleister van
mijn broek, want ik kan toch onmogelijk
met dat koeienoog op mijn zitvlak over de
straat blijven loopen."
In het nauwe steegje naast de garage,
waar geen mensch te zien was, werd niet
zonder kleerscheuren de operatie door Ger
rit verricht, terwijl Padje in onwaardigo
houding op de knieën van Guus lag, die
op een stoepje zat. Bij wijze van narcose
had Gerrit den patiënt eerst nog een paar
pepermuntjes toegediend, nadat hij en
Guus het geneesmiddel proefondervindelijk
goedgekeurd hadden.
Toen alle drie weer op de been waren,
vroeg de Kever:
„En wat gaan we nu doen?"
,,Het is al te laat geworden, om vandaag
nog iets degelijks uit te voeren," peinsde
Sherlock. „Maar laten we voor as. Zater
dag afspreken. Wat is het plan?"
„Jongens, dan gaan we visschen!" riep
Padje.
„Maar het is verboden!" opperde de Ke
ver met een zwakke poging, het blazoen
van de nieuwe club van smetten rein te
houden. Het mocht niet baten, omdat de
boeteprediker zonder Innerlijke overtuiging
sprak.
„Dat is juist het fijne!" riep Padje.
„Dat maakt de zaak nog wèl zoo avon
tuurlijk! Ik zal voor de snoeren en het
deeg zorgen. Zorgen jullie voor de hengels",
stekle Sherlock voor.
„Afgesproken, dan zal ik geen spelbreker
zijn," stemde Guus toe.
„Tot Zaterdag!"
Daarmee werd de eerste plechtige verga
dering van de „Drie G-men-club" gesloten.