Droomen in den storm
Van mijn oom
Joris Goedbloed
Oplossingen
ANEKDOTEN
De wilde wind blaast over 't land
Giert door de zwiepende boomen!
De wolken jagen door de lucht
Als zware vogels in wilde vlucht
Vanwaar die vogels komen?
Ik weet het niet.
Het licht is uit
Nu lig ik te luist'ren naar 't spookgeluid
Van de wind door de kale takken
Als reuzen, die mij willen pakken
Zie ik de zwarte wolken gaan
Daar komen ze aan!
Hè, wat is dat?
Een groote reus heeft me aangevat
En tilt me pardoes naar boven
Zoo licht als een veertje zweef ik mee
Verder, verder, over de zee.
Over de boomen en huizen,
In zwarte wolkenpluizen
Ik ben niet bang.
't Gaat fijn. 't gaat fijn!
Wat zal 't daarboven heerlijk zijn,
Waar duizend sterren schijnen!
Daar staat de maan met haar blinkgezicht
ten vijver van glans, een zee van licht
Daar kan je op varen!
Ik ga al. ik glij op de baren
Ik glij, ik glij. waar glij ik heen?
Zoo diep, zoo diep.
Ai! 't Leek wel of ik sliep!
Waar ben ikoch, 'k lig in m'n bed!
Hè. dat is jammer, want daarnet
Waar was 'k ook weer?
Hè moeder? O, ging 'k zóó te keer?
Dan lag ik vast te droomen!
'k Weet niet meer watmaar zeg
[eens, moe
Schuift u 't gordijn een beetje toe?
En stopt u 't dek wat in m'n rug?
Dan slaap ik vlug
Dan kan er
Geen reus
Meer komen
MARIE MICHON
kracht op hen uit dan de wegkwijnende
maansikkel.
In de kamer van den heer Bolle onder
ging Guus na de chocolade-lafenis een rei
nigingsproces. dat wel niet alle sporen van
het nachtelijk avontuur wegnam, maar
hem toch in toonbaren staat bracht. Met
hartelijken dank namen ze van hun helper
in den nood afscheid.
Guus vergezelde zijn beide nieuwe vrien
den de trap af tot op straat. In het portiek
bleven ze even staan.
,.We moesten elkaar gauw weer eens ont
moeten", stelde Gerrit voor.
,.En een club stichten", vulde Guus aan,
wiens fantasie door den val niet geleden
had.
„Tja", beaamde Gijs, „en dan benoemen
we den heer Bolle tot beschermheer van de
club.
Toen scheiden ze met een stevigen hand
druk.
M. E. L. HECTOR.
Hij gaf een uitstekenden raad, maar
Mijn oom Joris Goedbloed is een eigen
aardig mannetje. Zijn wonderlijkste eigen
schap is wel, dat hij nooit, maar dan ook
nooit boos wordt! Bij alles wat hij doet of
zegt glimlacht hij even vriendelijk en daar
door worden menschen, die niet verder
kijken dan hun neus lang is, weieens boos
op mijn oompje. Dat is erg dom, want als je
mijn oom Joris Goedbloed goed kent, dan
weet je, dat er geen braver, vriendelijker en
verstandiger mannetje op de heele wereld
te vinden is! Mijn oom Joris zegt weieens:
„Gek toch, dat de menschen zoo vaak boos
op me wordenIk meen het toch heusch zoo
goed met ze. Vanmorgen nog.
„Hè, toe, Oom, vertel dat eens" zei ik.
„Best" zei oom Joris en hij vertelde: „Ik
had een boodschap in een groot kantoor
gebouw, waar een onnoemelijk aantal deu
ren was. Toen ik met m'n boodschap klaar
was, liep ik zoo'n beetje door het gebouw
te drentelen en kwam ook voorbij een
deur, waarop geschilderd stond: 37. En
daarnaast hing een bordje, waarop met
groote letters: „Toegang slechts voor één
persoon tegelijk". Naast de deur stond een
bank.
Ik dacht een heelen tijd na en kwam tot
de overtuiging, dat er iets niet klopte,
daarom draaide ik den knop om en ging
binnen. Ik kwam in een klein kantoor met
een loket. Achter het loket stond een amb
tenaar en voor het loket een oude dame.
De ambtenaar keek me aan en zei op
barschen toon: „Wat komt u doen? Kunt
u niet lezen?"
Maar direct daarop werd hij vriendelij
ker en liet erop volgen „nu kom ook maar
binnen, want ik ben juist klaar."
De dame ging weg en ik stapte naar het
loket, en zei: „Mijn beste meneer, hier
klopt iets niet."
„Zoo-?" bromde de ambtenaar. „Ik zou
niet weten, wat. Er hangt toch een bordje
aan de deur, waarop staat, dat er slechts
één persoon tegelijk binnen mag zijn. Nou
dan
Ik antwoordde vriendelijk: „Zeker, mijn
heer en dat vind ik een verstandigen
maatregel."
„Ik haalde een boek uit mijn zak en ging
zitten lezen."
„Zoo?" vroeg de ambtenaar verwonderd
„en waarom wilde u dan tóch binnenko
men, terwijl die dame al hier was?"
„Dat is het nu juist, wat er niet klopt,
mijnheer. Kijkt u eens, voor mij was die
dame heelemaal niet hier, want ik kan niet
door de deur heen kijken. Ik heb geen
Röntgen-oogen, weet u en van loeren door
het sleutelgat houd ik heelemaal niet."
„Och wat." riep de ambtenaar ongedul
dig. „U wacht maar een poosje, tot de
vorige persoon eruit komt. Daarvoor staat
er toch een bank!"
„Goed, we nemen aan, dat ik op de bank
was gaan zitten .We nemen verder aan, dat
die dame een paar minuten eerder klaar
was geweest, zoodat ik haar dus niet eruit
had zien komen. Dan had ik buiten op de
der raadsels uit het voi
nummer.
1. Utrechtse Jaagpad; Utrecht, si
ja, pad, page.
2. Kabeljauw; Bennebroek.
3. Arnemuiden; ar, nemen, rum, in
4. Een leugenaar, want hij wordt
door niemand geloofd.
5. p o p
Oma (Opa)
pap
6. De tong.
7. Op de 26ste dag 's avonds.
8. Kurk, Urk.
Ingezonden door Paulus Laman.
Bij een weldadigheidsconcert.
Heer: „Hoeveel is de entree?"
Musicus: „Dat hangt van uw bel
held af".
Heer: „Een kwartje?"
Musicus: De beleefdheid begint met
kwartjes".
Ingezonden door Jan Spijker.
Meester: .Waaraan kun je merken,
je met vergiftigde paddestoelen te
hebt?"
Leerling: „Aan je buik".
Ingezonden door Marietje de Moo
Klant (in een fruitwinkel)„Ik
graag wat druiven hebben voor een z
vriend".
Bediende: „Kijk eens, hier heeft u
prachtigen bros: die komt op een daal
Klant: „Nee. zoo ziek is hij niet!"
Ingezonden door Jan Bronsgeest. j3
Baas boven baas. a
„Een kameel kan 3 dagen buiten
Piet", sprak Oom. r!
„O", zei Pietje, „ik veel langer, i
mijn Moeder wil dat niet".
bank gezeten en u was in uw eentje bi
geweest. En dan was er misschien
iemand gekomen, die op no. 37 moest b
Die had mij op de bank zien zitten en
gedacht „Kijk, daar zit er al één te s h
ten". En hij was ook op de bank gaan e:
ten. En dan was er misschien een dent v
komen. Die had gedacht „Kijk, daar i
er al twee". En hij was ook op de h
gaan zitten. En dan was.... n
„Hou op! Schei uit met dien on
brulde de ambtenaar. „En nu voor li
laatst: wat wilt u eigenlijk?" z
„Wat ik wil, mijnheer? Ik wilde u i d
stellen, of het niet verstandig zou zijn.
deze deur zoo'n bekend knipje aar
brengen met een draaischijf, waarop
woorden „vrij" en „bezet" Op die
nier
„Mijnheer! bulderde de ambtenaar
is het genoeg, ik laat me niet voor den
houden! Zeg, wat u wilt, of anders..
„Daar ik toen wel zag. dat ik geen s
opschoot, nam ik beleefd mijn hoed
voor den woedenden man en verdwee
„En vroeg ik verder.
„Je hebt natuurlijk wel begrepen, da
zaak hiermee niet uit was" vervolgde
oom Joris. „Ik ging direct aan den
om den man een lesje te geven.
Toen ik de deur uitkwam, was er
mand te zien. Ik ging op de bank zil
haalde een boek uit mijn zak en ging
ten lezen.
Drie minuten later kwam er een i
aan. Hij bleef voor de deur stilstaan,
het bordje en ging naarst me op de 1
zitten.
Vijf minuten later kwam er een jon
Die wou zoo naar binnen stuiven, maa
man naast me riep: „Hoho, deze mei
ls eerst en dan ik."
De jongen ging toen ook op de 1
lztten.
Darana kwam er een vrouw. Ze keek
treurig aan en ging ook op de bank zil
„Duurt het al lang?" vroeg ze.
„Nou en óf!" zei de man. Toen stoa
op en zei: „Ik heb geen tijd meer. 1
morgen wel eens terug." Ik stak mijn I
in den zak en verdween.
„En nu zitten ze misschien met zb
nen" lachte ik.
„Héél best mogelijk" zei mijn oom J
glimlachend